Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Germaansche Stijl en Duitsche KunstGa naar voetnoot*
| |
[pagina 238]
| |
hoofdkerken te Keulen en te Straatsburg zich zijn jeugddweperijGa naar eindnoot5 weder herinnerde, merkte hij met voldoening op, dat hij ‘onbewust gevonden’ had wat later ‘meten en onderzoeken’ bevestigd heeftGa naar voetnoot(1). Heel zeker schreef hij onbewust dat wat de Gotische kunst ‘groots’, grondig gevoeld, gedacht en uitgewerkt bevatte, aan den Duitschen geest toe, want hij kon niet voorzien, dat de ontleenwoede van latere kunstvorschers, daar deze stijl voor 't eerst in Noord-Frankrijk zich ontwikkelde en als opus francigenum in de 13de eeuw naar Duitschland kwam, ook dezen zou weigeren aan ons volk toeteschrijven. Toen ook in 't Noorden de steenbouw begon doortedringen, legde zich de tot dan toe dank zij den scheepsbouw steeds in gebruik gebleven houtbouwkunst vooral op den dakstoel toe, die zoodoend die hooge volmaaktheid bereikte, die wij gedeeltelijk aan de Noorweegsche kerkenGa naar voetnoot(2), gedeeltelijk en gevolge van invallen der Noormannen ook in Noord-Frankrijk, zooals in den kruisweg van Pont l'abée, aan een kapel te Troyes, aan de kasteelen van Sully en Châteaudun, het raadhuis van St-Quentin en inzonderheid in Engeland, b.v. aan de kerken van Leicester, Malven, Addesbury, aan de kasteelen van Eltham, Hamptoncourt, Windsor, Westminster, bewonderen. Een echt meesterstuk is bijzonder het laatste gebouw, zoodat men met Lehfeldt er van kan getuigenGa naar voetnoot(3): ‘Met de stoutheidGa naar eindnoot6 van het ontwerp gaat de kunstvaardigheid hand aan hand.’ Deze hooge, zich zelf dragende daken, die de zijwanden ont- | |
[pagina 239]
| |
lastten en in hun geheele oprijzendeGa naar eindnoot9 bouwwijze hemelwaarts wezen, waren het voorafgaande en zooals het zelfstandig ontstaan in Noorwegen en Noord-Frankrijk bewijst, ook de oorzaak van den Gotischen stijl. Dat hij in Noord-Frankrijk vroeger dan in Duitschland tot ontwikkeling kwam, is eenvoudig hieraan te wijtenGa naar eindnoot10 dat dit land de laatste inwijkingGa naar eindnoot11 uit het Noorden bekomen had. Van een niet Germaanschen stijl spreken is daarom ongerijmd, daar te dien tijde in Normandië en de aangrenzende deelen van het Frankisch rijk de hoogere standen bouwheeren en bouwmeesters, schoon ze ook reeds Fransch spraken, toch naar hun oorsprong raszuivere Germanen waren. Zoo is het ook te verklaren, dat de nieuwe bouwwijze door de Duitschers aanstondsGa naar eindnoot12 aangenomen werd en op hun eigen wijze verder ontwikkeld werd. ‘De Duitsche geest’ zegt SchnaaseGa naar voetnoot(1) ‘behandelde hem niet als een vreemde schepping. maar als zijn eigendom.’ Het sierwerk nam veel nieuwe, dikwijls wat meer naturalistisch opgevatte, inzonderheid aan het plantenrijk ontleende vormen aan, herinnert evenwel in zijn bewerking nog zeer aan het Romaansche, zoodat wij ook hier geen onvoorbereiden overgang vinden en dus met volle recht den Gotischen stijl als een Duitschen, als een voortontwikkeling der Germaansche kunst mogen beschouwenGa naar eindnoot13. De naam ‘noormaansch’ zou aard en ontstaan ervan het passendst aanduidenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 240]
| |
Niet met stilzwijgen mag ten slotte voorbijgegaan worden, welken invloed de stijl der tegen het Romeinsche rijk aanstormende volken, gemeenlijk ‘Barbaren’ genoemd, op de laatklassieke kunst heeft teweeggebracht. Geheel onloochenbaar zijn in den byzantijnschen stijl Noorsche inwerkingen en bestanddeelen; dat uit dezen stijl echter de Sarazeensche ‘Arabeskenstijl’ is voortgesproten, heeft Riegl in zijn ‘Stilfragen’ klaar en overtuigend bewezen. Door overdreven verheerlijking van de Oudheid en Renaissance heeft ongelukkig zooals Lachner klaagt, de Duitsche houtbouwkunst tot nu niet de belangstelling gevonden, die zij verdient en toch bevat zij, daargelaten nog dat zij de kunst onzer voorvaderen is, een zoo uitnemende opleidingskrachtGa naar eindnoot17, dat ook de huidige bouwkundige zich grondig met haar moest vertrouwd maken en ze veel meer moest benuttigen.’ Willen wij ernstig uit de stijlloosheid geraken, laat ons dan weder naar een volkseigenGa naar eindnoot18 kunst streven, zoo bestaat er voor onze kunstenaars geen geschikter middel, dan zich door een bad in de onuitputtelijke bron der Germaansche kunst te verjongen en er geestdrift en denkbeeldenGa naar eindnoot19 te putten. ‘In elk geval zou, daarin heeft Ebe volkomen gelijkGa naar eindnoot20, het weerwinnen van een echt nationale ver- | |
[pagina 241]
| |
nieuwde kunst een der werkzaamste middelen vormen, om de opgebouwde staatkundigeGa naar eindnoot21 eenheid der Duitsche natie te stijvenGa naar eindnoot22.’ De Noorsche houtbouw is voortreffelijk geschikt voor tuinenGa naar eindnoot23 en buitengoederen, wachtzalen, lusthuisjes, berghotels en - de Keizer is in Rominten met het goede voorbeeld voor-aangegaan - jachthuisjes, de Noormaansche dakstoel, dien men naar den nieuwen smaak met ijzerwerk zou kunnen verbinden, uitstekend voor feestzalen en wegens goede galmingGa naar eindnoot24 voor muziekzalen smaakvol geschilderd, biedt zulk een open dakstoel een prachtigen en stemmigen aanblik. De Romaansche steenbouw is meer geschikt voor kerken, vooral protestantsche, en grootere openbare gebouwen; hij is er geheel voor aangelegd om zich met het liefelijke der kleuren te verbinden. ‘Ik denk Duitsch’ heeft Lodewijk I van Beieren eens gezegd ‘mijne heele politiek is Duitsch, maar ik bouw niet Duitsch! Zonderling!’ Zou niet de Walhalla, waarvan de naam aan de Noorsche godensage ontleend is, haar bestemming een roemhalle voor Duitsche grootheid en heerlijkheid te zijn, beter verwezenlijken, indien hij in Germaanschen stijl in plaats van als Grieksche tempel ware opgebouwd? Voor de Gotiek zullen voornamelijk de kerken behouden blijven. In Germaanschen stijl kan men verrukkelijke snuisterijenGa naar eindnoot25, juweelen, borduursel en weefsel vervaardigen. Wij zijn natuurlijk niet van gevoelen, dat onze kustenaars en kunsthandwerklui gedachtenlooze, slaafsche naäpers van den ouden stijl zouden worden. Zij moeten van hem alleen leeren, hun vindingsvermogen oefenen, uit zijn vormenschat putten. Immers bezit onze eerbiedwaarde oude volkskunst het beduidend voordeel, dat zij geen stijve vormen, geen enge perkenGa naar eindnoot26 opdring, maar wel den smaak van eenieder volle vrijheid laat. In een Romaanschen dom is geen zuilenknoop, geen deurge- | |
[pagina 242]
| |
welf met een ander gelijk en toch komt alles zoo wonderbaar overeen. ‘De kunst is een zaak geworden, die met de volksziel om zoo te zeggen niets meer te doen heeft!’ ongelukkig zijn deze woordenGa naar voetnoot(1) van Seesselberg maar al te waar. Dat moet en zal anders worden! ‘Langzaam glimt aan den gezichteinder het morgenrood eener algemeene nationale wereldbeschouwing;’ hopen wij, dat zij een stralende zon worde en voor ons volk in het nieuwe rijk ook dat late ontluikenGa naar eindnoot27, wat thans nog onbreekt, een Duitsche kunst. (Heidelberg) L. Wilser |
|