Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
[nummer 4] | |
Peter Benoit
| |
[pagina 196]
| |
Oriand, met Conscience's romans, De Kerels, De Leeuw van Vlaanderen, en hetwelk, in den populairsten, reeds door en door gekenden vorm, de verheerlijking van Vlaanderen zou geweest zijn, met de heropleving van Benoit's liefste herinneringen uit het verstandsleven van den kindertijd. Nog eenige levensjaren voor Benoit, en ook dit plan ging naar de werkelijkheid over. Alleen de librettist moest nog gevonden worden, en, alhoewel in lange, dweependeGa naar eindnoot33 wandelingen, het schema van zoo iets verre was ontworpen, durfden wij toch, hoe verleid en aangedreven ook, dat waagstuk niet aan. Wij weten eindelijk van eene nieuwe opvatting van de volkscantate, ook naar Helleensche ingeving, die eerst zou bestemd geweest zijn voor de ‘Breidelfeesten’ te Brugge, maar nu in werking lag voor de verheerlijking van den ‘Guldensporenslag’ te Kortrijk, in 1902. Daarvoor had Theodoor Sevens reeds een libret gedicht, naar eene opvatting van Peter Benoit zelven.’ Dat ontwerp liet den meester geen rust. Hij wilde eene cantate ‘in actie’; iets zooals, een jaar na zijne eerste opvatting, namelijk die voor de Breidelleesten, gedaan werd te Luzern tot viering van de zegepraal der Zwitzersche boeren te Sempach. Men zou het zegevierende leger der Vlamingen voor de oogen hebben doen herleven en de stad Kortrijk in triomf binnenrukken. Zoo zou het, in aanschouwelijke groepen, voor het beeld zijn gewandeld, iedere groep zijn eigen motief zingend. Die zang zou, aan den voet van 't monument, beantwoord zijn geworden door een koor en orchesters, die het huidige Vlaanderen voorstelden. De menigte zou aan die handelende feestvreugde, aan die treffende heropstanding der helden van den grooten tijd deel genomen hebben, door theoriën van meisjes en knaapjes, bloemen strooiend en gloriezingend, dóór en vóór en rondom den stoet en het beeld uit te zenden en te doen wandelen, zoodat de | |
[pagina 197]
| |
heele markt van Kortrijk het tooneel werd van ééne grootsche handeling, waarin hedenGa naar eindnoot34 en verledenGa naar eindnoot35 versmolten zouden zijn in een onvergetelijk muzikaal visioen. Daarmeê dweepteGa naar eindnoot36 Peter Benoit en liep hij rond, rusteloos scheppend, in hoofd en hart. Heel zijne kindsheid, te Harelbeke, met zijn vertellenden grootvader en zijne suggestieve moeder, leefden weer voor zijn geest, als hij aan die wassende schepping dacht. Wat hebben we al kleinigheden van levend belang uit zijnen mond gehoord over die onvergetelijke en vruchtbare kindsheid, als hij aan ‘'t Schwärmen’ ging naast ons, langs de Leieboorden, door de ‘gavers’, door de kronkelpaadjes, in dat bloemige land van Harelbeke en Kortrijk! Dat er uit dat alles iets grootsch zou geboren zijn, daarvoor staat in, dat de schepper Peter Benoit heette, en dat de beschrijving alleen, in bladen van destijds, van hetgeen, - niet eens zoo volmaakt en geestdriftig, - er geschied is te Luzern, iedereen zou geestdriftig maken. We hebben dat onlangs nog te Kortrijk verteld; en het opgetogen volk aldaar zal zijn Peter Benoit, bij de aanstaande feesten, niet vergeten, zoo min als Conscience vergeten werd te Brugge, bij het niet-officiëele Breidelfeest. Zoovele werken, zoovele ontwerpen nog bovendien; die werkzaamheid, die vruchtbaarheid, die onuitputtelijkheid, zeggen afdoende dat Peter Benoit van 't geslacht was der reuzen, die Vondel, die Rubens, die Beethoven heeten. En wat al geringer werk daar nog tusschen in, dat nauwelijks is bekend, werk van de eerste en van de laatste periode, werk langs den levensweg heengestrooid; gelegenheidswerk zelfs, dat daarom niet naliet eigenaardig meesterwerk te zijn, met den leeuwenklauw geteekend. Men zal terugkomen tot die perelopera, die Isa heet; men zal dat dikwijls vermelde en nooit van nabij gekende Dorp in 't | |
[pagina 198]
| |
Gebergte en ook den Elzenkoning weer voor het licht halen. Men zal de vele melo's terugzoeken, die voor het Vlaamsche tooneel van Kats, waar Benoit dirigeerde, werden geschreven, en die reeds eene beduidende aanleiding waren naar het lyrische drama. Men zal de huwelijkszangen weer opdelven, en hier vestigen we de aandacht op eene eerste proef van lyrische declamatie, zooals Benoit die verstond, een stap alweer tot het lyrische drama; een belangvol stuk, op gedicht van Johan Alfried De Laet, getiteld 't Leven is lïefde en muzikaal vertolkt voor het huwelijk van Fritz De Laet, in 1871. We vestigen nog de aandacht op de hoogst interessante muziek-sonnetten, waarvoor Benoit een bijzonderen vorm vond, en die hij - met ons - opdroeg aan Mej. De Coene en aan Mej. Jane Ameye, van Iseghem, bij gelegenheid van hun huwelijk. Dit laatste heeft, bij zijn aangrijpende kunstwaarde, nog dit hoofdbelang, dat het, bij onzen wete, het allerlaatste muziekstuk is door den meester gecomponeerd. De kunstminnende familie Ameye-Dobbelaere heeft die kostbare herinnering aan den vriend des huizes dan ook wel verdiend. En wat valt er niet nog al te ‘zanten’ buitendien om een lijvige verzameling te leveren van kleine meesterwerkjes van Benoit, waardoor hij, naast de concertzaal, den schouwburg en de openbare plaats, ook nog voortleven zal in den familiekring, in de feestkamer, in de samenkomsten van Vlamingen, overal, waar hij aldus wordt opgeroepen, weer en fier zijn vlaamsche vlag ontrollend, en toch een wereldkunstenaar blijvend. Dat is zelfs het eerste werk, dat we de Commissie voor de uitgaven verzoeken te bezorgen. Zou zelfs het muziekcomiteit van 't Wilems-Fonds dat niet op zich nemen? De schat van Benoits heerlijke liederen en zangstukken, liefdeliederen, gezelschapsliederen, drink-, reis- en turnliederen, godsdienstige lie- | |
[pagina 199]
| |
deren, vaderlandsche liederen, gelegenheids liederen, is overgroot en door de hoogste waarde gekenmerkt. We noemen slechts zijn machtigen Feest- en Strijdzang, van Julius Vuylsteke getoondicht, en het mooie lied ter eere van den evenzoo betreurden Blauwaert, voor welke beide vrienden we fier zijn den tekst te hebben mogen leveren. Is het te veel gezegd, als men herhaalt en met nadruk, dat Benoit zijn volk heeft leeren zingen?’
En Benoit heeft niet alleen zijn volk ‘leeren zingen’ hij heeft ‘Vlaamsch leeren zingen’ en de wereld naar dat ‘Vlaamsch zingen’ doen luisteren. Want al wat hij zong was nieuw en dat nieuwe zei den aard, het zieleleven van zijn volk, welks naam toch, in de kunst, nog immer een klank van adel had behouden. Het volk der kleur heeft, door de scheppende, kunst van Benoit, dien rijkdom van kleuren overgebracht in het rijk der tonen. De Vlaamsche meester heeft in kleuren getoondicht. Zijne nieuwe en reusachtige oratoriums en koren zijn schilderijen als van Rubens, fresco's als van Jordaens en Van Tulden. Zijne werken zijn in dien kleurentoover, beurtelings krachtig en zacht; teeder en forschGa naar eindnoot37. Een gansch karakterleven ontwikkelt er zich plastisch in tonen. In het kleine weet hij zoo grootsch te zijn, als eenvoudig en innemend in het reusachtige. Als men dat toonkundige werk in zijn geheel overschouwt, in zijne eindelooze verscheidenheid ontleedt, in zijne diepe poëzie en edele verhevenheid doorgrondt, in zijne verbazendeGa naar eindnoot38 uitgebreidheid samenvat, dan blijft men van eerbied en bewondering onthutstGa naar eindnoot39. De Lucifer is, naar Fetis' voorspelling en alhoewel Vlaamsch, ‘de wereld rondgegaan’. In Engeland, in Duitschland, in Nederland, in Frankrijk, in Amerika, heeft men hem aangehoord | |
[pagina 200]
| |
en bewonderd. En hij heeft die waarheid in het licht gesteld, dat het juist niet noodig is in eene wereldtaal d.i. in het Fransch te schrijven, om door de wereld in aanmerking te worden genomen. Van al de Belgische toondichters is de Vlaamsche Benoit alleen, in onze tijden, zoo verre vooruitgetreden buiten de enge grenzen van ons land. Dit is eene welsprekende les voor al de nakomende, die genoegzaam talent en genie bezitten, om volledig en uitsluitend Vlaamsch in Vlaanderen te kunnen en te durven zijn. Benoit wijst u den weg, jongeren, naar den waren en zuiveren roem: weest van uw volk, dringt in zijn ziel, in zijn taal, en laat die ziel zich in uwe kunst veropenbaren. Die kunst zal leven en uw naam met haar.
Het voorbeeld, door Peter Benoit daargesteld, heeft zelfs nog niet alles gegeven, waartoe het bewijskrachtig in staat is. Zóó Vlaamsch heeft Peter Benoit in zijne kunst weten te zijn, dat men in den vreemde, bij den beginne, zelfs nog wat verrast is als men die kunst, buiten de natuurlijke omlijsting harer Vlaamsche geboorte, te genieten krijgt. Het oor en het oog zijn nog niet gansch gewoon aan die nieuwe vertolking eener nationale ziel, die men in die uiting nog niet kende. En daarom gingen de werken van Peter Benoit nog niet talrijker en verder over de wereld heen. Maar we zullen er voor zorgen dat de vreemden zich hier, in 't midden zelf dat hun voegt, er zich vertrouwder komen meê maken, en nu dat, vóór de dood, alle cabaal, alle kapellekensgeest is ingestort, zal men, bewonderend en verbaasd, van hier medenemen, wat men hier, als levendig, eigenaardig, aangrijpend nationaal, universeel genietbaar, heeft leeren kennen en smaken. En we mogen het verwachten, dat de waarheid van | |
[pagina 201]
| |
hetgeen Maurice Kufferath in le Guide musical van 10 Maart j.l. schreef, in de opgaande zon aldra zal schitteren: ‘L'étranger y reviendra - (aux oeuvres de Benoit) - et la critique s'étonnera un jour d'avoir montré tant d'indifférence à des oeuvres vocales ou instrumentales d'une originalité saisissante, alors qu'on donnait une attention exagérée à des produits infiniment moins personnels et pour lesquels l'effacement et l'oubli ont déjà commencé.’ En zoo iets thans nog geschreven door een cosmopolistischen Wagneriaan, wanneer de Lucifer en andere werken van Peter Benoit reeds den zegetocht over de wereld hebben doorgemaakt.
Aan ons te zorgen dat die ‘era’ van rechtvaardigheid, en steeds grooteren roem niet lang wachte te beginnen. Daarvoor moeten enkele ontwerpen, bij Benoit's martelaarsdoodbed geboren, hunne verschuldigde uitvoering beleven. Het gelukkige denkbeeld van dat gemeenteraadslid van Antwerpen moet bewerkstelligd worden: Benoit moet zijn musicaal Bayreuth hebben - (en dat was ook zijn droom) - in zijn eigen Vlaamsch Conservatorium, en daar moet ten minste geregeld zijn lustrum, als muzikalen schepper, gevierd worden: alle vijf jaar dus een groot werk van den Meester, als modeluitvoering, ten gehoore gebracht! Dat behoort tot het duurzame wezen zelf dier school. En tusschen de vijf jaren in, moeten de andere groote Vlaamsche steden maar jaarlijks de ruimte vullen met eene andere uitvoering van den grooten Vlaming. Dat Gent, bij voorbeeld, beginne met den Lucifer, Brugge met de Sehelde, Antwerpen met den Oorlog, Brussel met den Rijn. De mindere steden zullen wel ieder iets, naar eigen krachten, op zich nemen, en Kortrijk heeft, met de Leie en de Rubenscantate, alreeds bewezen dat zulke wensch niet te stoutGa naar eindnoot40 is. | |
[pagina 202]
| |
Nog mindere steden kunnen zelfs meêdoen in dat algemeen Concert, en uit Iseghem, bij voorbeeld, kan het Meilief zijnen tocht verder ondernemen dóór onze kamers van Rhetorika, wellicht gevolgd door Isa, door het Dorp in 't Gebergte, door Elzenkoning. Het was overigens een der vele plannen van Peter Benoit, daartoe aan elke stadsregeering eene zijner partituren, in eigendom en tot verzorging van uitvoering, te schenken. BeduchtGa naar eindnoot41, voor onze ziekelijke volksonverschilligheid, hebben we hem zoo iets altijd afgeraden. En het bleef ook achterwege. Peter Benoit's werken zullen vereenigd en verzorgd blijven in ééne hand, in afwachting dat de Commissie voor de uitgave ze voor alle volken toegankelijk make in druk. Dat de ontwerpers van het Benoit-lustrum hun plan dus maar uitwerken, belichamen en doen aannemen. Dat kringen en commissie's tot uitgave maar spoedig den volksbundelGa naar eindnoot42 met liederen en kleine werkjes verzorgen, opdat dan ook onze concertmaatschappij enGa naar eindnoot43 den wakker geworden lust zouden kunnen voldoen, om, door vele en steeds en alom herhaalde uitvoeringen van Benoit's gezangen, den Vlaamschen geest van den schepper in oor, in ziel, in merg onzer jeugd te doen dringen en haar aldus te leeren begrijpen en gevoelen dat Vlaming heeten en zijn een adelbrief is. Wij, Vlamingen, sluiten ons met geestdrift bij alle zulke opvattingen en bedoelingen aan, even nog als bij het heerlijke denkbeeld van den Benoit-Schouwburg, waaruit iets grootsch voor ons volk moet wassen, en die de passendste uitdrukking zijn zal van 's volks dank voor zijnen Peter Benoit. Wij, Vlamingen, zullen helpen zorgen dat onze groote toondichter aldus, in al die tot instellingenGa naar eindnoot44 verheven muzikale veropenbaringen, waardig in zijn duurbetaalden roem leven blijve, voort al het goede stichtend, dat de droom van zijn leven was. | |
[pagina 203]
| |
En daarmêe meenen we hier en thans gezegd te hebben wat paste over Benoit als genialen schepper in de toonkunst. Julius Sabbe. |