beeld; wie toch schonk ze hem, zoo niet, - naast God, - de milde, edele ziel van dat ‘volk,’ zonder hetwelk geen Volk mogelijk is?
Het is een onbetwistbare daadzaak dat, waar in ónze gewesten een kunstenaar gevierd wordt, dààr ook tegelijkertijd de burger en de arbeider, ‘het volk’ zelf verheerlijkt wordt.
Dat is zóó waar, dat de eersten van allen, tot wie de regeering een oproep deed, om van Dijck te huldigen..... Ja, gij waart het, kinderen van dat ‘volk’; gy maatschappijen van allen aard en vermogen, die op dit oogenblik dit beeld omringt met den regenboog van uw vlaggen en vaandels, en die hem morgen eene apotheoze bereidt, waarvan men wonderen vertelt.
Dààrom was 't een voortreffelijke gedachte van een uwer, de voornaamste mannen en vrouwen, die van Dijcks penseel met een duurzaam leven begiftigde, te doen neerdalen uit de ramen, om ze morgen in de gestalte van uw leden te laten rondwandelen, hun gelijken nu, te midden van uw vrienden en gezellen, zooals hij ze zelf zag en herschiep op zijn doeken.
En dààrom mede, - en dit is het laatste gevoel, dat - ik ben er zeker van â de in duizenden zielen huizende Volksziel machtig beheerscht; - daarom zijt gij van harte dankbaar aan al degenen, die u in staat stelden, uw nationaliteit en uw stand te vereeren in den zwierigen ridder Antonio van Dijck, den Antwerpschen burgersjongen.
Dank aan Antwerpens regeering en de onderscheiden komiteiten, die, in verstandhouding met haar, dit jubileum hebben voorbereid, viert de Scheldestad een reeks feesten, waarvan een uitmuntend denker, Michelet, zonder twijfel zou gezegd hebben, dat zij voor de opvoeding van de menigte even véél waard zijn als het beste onderwijs -, feesten, die al de klassen van de samenleving doen opgaan in één zelfde aandoening van blijde verrukking, en die allen - de armsten zoowel als de rijksten - ten minste eenige dagen gelijkstellen in het genieten van hetzelfde schoon, doen leven hetzelfde leven in dat al te schaarsche, gemeenschappelijk genot.
Feestvieringen als deze hebben een hoogere bestemming dan die, waarvan, vóór vijf en twintig eeuwen, de ‘burgemeester’ van Athene zegde, dat zij verzachting geven en bekoorlijkheid aan de weeën van het leven..... Van feestvieringen als deze, waarin rijk en arm eendrachtig lauweren vlechten om het beeld van ‘een jongen uit het volk’, zou nu een Antwerpsen Perikles mogen getuigen, dat zij hooggetijden zijn van verzoening, bijdragend, wellicht meer dan wetten en verordeningen, tot den maatschappelijken vrede.
Medeburgers! Volk!
Ginds, op de zuidergronden van uw stad, verrijst een tempel, in de zalen waarvan eenige van uw stadgenooten bijeengebracht en ten toon gehangen hebben een honderdtal schilderijen, die ons, voor den eersten en laatsten keer, in staat stellen, de ontwikkeling van van Dijcks talent van stadium tot stadium en van vak tot vak na te gaan en zijn slechts door de allergrootsten overtroffen hoedanigheden naar waarde te beoordeelen.
Naar dien tempel, naar die zalen moet gij allen!
Geen Antwerpsen ingezetene mag verzuimen, in deze eenige tentoonstelling minstens één uur in stille ingetogenheid te bewonderen, welk een toovenaar met licht en kleur, welk een schepper van leven deze zoon van Vlaanderen, deze Sinjoor, dit kind uit den volksstand geweest is.
Dààr, omringd van tafereelen, waarvan meer dan één door bevoegde rechters met den naam van meesterstuk vereerd wordt; dààr zal het u zijn, als was de hand, die dit alles voltooide, niet in stof vergaan; als was het vernuft, hetwelk dat alles opvatte