Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOm en Rond het Maatschappelijk Vraagstuk in Engeland.I.Alhoewel onze Anglo-Saksische broeders door hunne houding jegens Transvaal maar al te zeer toonen, hoe zij hunne gevoelens van Germaansche broederlijkheid met de voeten treden; alhoewel in de jongste dagen, het heldhaftige volk uit Zuid-Afrika, met den vernuftigen Krüger aan 't hoofd, andermaal de inpalmingszucht van eenige weluitgeruste, niet op bevel van 't Engelsche Staatsbestuur handelende spioenen, - zoo zeggen en verzekeren althans de kranten van het moederland - heeft moeten verijdelenGa naar voetnoot(1); toch zullen wij in deze volgende bladzijden een tafereel trachten op te hangen, waarin wij den keizer zullen geven wat des keizers is en dus hulde brengen, waar het pas geeft. Het mag overigens eene weldaad heeten, dat wij, Vlamingen, door onzen natuurlijken aanleg in staat worden gesteld, de meesterstukken der Germaansche letterkunde te waardeeren, de talen onzer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||||||||||||||
broeders met gemak te leeren spreken; aldus een leiddraad aan de hand te worden gedaan, om ons met zekerheid en vastheid van tred op vreemde grondgebieden te wagen, er te studeeren en vandaar, als het ware in ons reisgoed, datgene mede te brengen, hetwelk wij ten onzent wenschen over te planten, onzen medeburgers verlangen mede te deelen. Indien wij de verscheidene steden en streken van het Engelsche grondgebied met elkander vergelijken, dan mogen wij besluiten, dat de ontwikkeling der nijverheid de bevolking der steden op breede schaal heeft doen stijgen. Schotland, dat eerder eene landbouwstreek is, heeft integendeel zijne bevolking betrekkelijk zien verminderen. De aangroei der stedelijke cijfers heeft voor gevolg gehad, dat de woningen ontoereikend zijn geworden; de opeenhooping, de opeenpakking der menschenmassas heeft dringende gezondheidsmaatregels voorgeschreven. Alvorens tot die bestrijding over te gaan, moest de overheid eerst tal van besmettelijke ziekten zien uitbreken, zooals in 1831-1832, toen de cholera zulke groote verwoestingen aanrichtte, zoo talrijke slachtoffers wegmaaide. Niet alleen de te dichte bevolking maar het gevolg ervan, als de gebrekkelijke afvoer van uitwerpsels en schotel-water, was de rechtstreeksche reden van de uitbarsting dier vreeselijke kwaal. Wanneer men nadenkt, hoe lang het reeds duurt, dat Gent ijvert voor de aanzuivering der Schelde en de afwering van het vuile Spierewater, dat ons uit Frankrijk met zoovele andere mooie dingen komt toegestroomd, dan zal men ook gemakkelijk bevroeden, dat de reiniging der Engelsche water-loopen niet zoo dadelijk kon geschieden, des te meer daar er ettelijke rivieren waren, waarover de steden geen toezicht konden oefenen; en dit was wel namelijk het geval met Bradford, Hallifax en Leeds. Vandaar ook, dat die steden met voorliefde door de cholera werden bezocht en er de gevaarlijkste haardsteden van werden. Liverpool telde overigens in 1844 niet minder dan honderd hofjes en Birmingham twee | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||||||||||||||
duizend, in dewelke laatste vijftig duizend menschen inwoonden. Ook hier woedden verschrikkelijke smetziekten als cholera en vooral in 1849 en 1854. De mangel aan behoorlijke afleiding had tot gevolg, dat de Theems, waarheen al de toevoer werd gestuurd, te eenenmale verpest werd en zelfs zoodanig, dat weldra de visschen niet meer zichtbaar waren. Er werd dan ook besloten, op krachtige wijze, hand aan het werk te slaan; de vloeiende en vaste bestanddeelen van allerlei afval zouden worden gescheiden en de vloeibare stoffen, vóór haren afloop, worden geklensd. De keukenafval wordt deels als mest verkocht; een ander deel wordt verbrand in vernielovens of ‘destructors’ en de daardoor verkregen hitte wordt aangewend tot voortbrengst van barnkracht. Bradford, Glasgow, Manchester en vele andere steden volgden Londen's voorbeeld. Op andere plaatsen, is een ander stelsel in zwang: het water wordt door reusachtige buizen geleid en na afscheiding van de vaste bestanddeelen, wordt het over een deel van het afloopsveld verspreid; het gezuiverde water wordt dan in buizen opgevangen en in de rivier of den stroom gevoerd. De huisatval wordt verbrand en de daarvan komende assche dient om lage gronden aan te vullen. Een leger beambten is in al de steden van Engeland werkzaam, in den reinigheidsdienst. Op die wijze wordt de openbare gezondheid fel bevorderd; uit ziekte spruit vaak armoede; en zoo de zieke niet op uitstekende wijze verzekerd is, slinken al zijne spaarpenningen weg. De stad heeft zelden den gezondheidsdienst aan ondernemers overgelaten, omdat de winsten, zonder eenige verbetering, dienen tot stijving der private geldkoffers, terwijl zij in hare handen kunnen worden uitgebaat, om het alaam te verbeteren en allerhande vorderingen op bedoeld gebied in te voeren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||||||||
II.Indien met klem wordt gedrukt op de openbare gezondheid, dan is zulks, omdat onzes inziens, goede lucht voor iedereen de eerste levensvoorwaarde is; omdat wij denken, dat een bestuur, welk geen oog in 't zeil houdt, betrekkelijk dit vraagstuk, het vertrouwen der burgers niet verdient. Men moet eerst zelf om zich heen van zijne naastbestaanden hebben verloren, ten gevolge van besmettelijke ziekten, om al het gewicht van het problema der openbare gezondheid te vatten; men moet eerst zijne drie kinderen hebben ten grave gedragen, men moet ze in eene overtalrijke kostelooze school hebben hoeven te plaatsen, om in ons godzalig Vlaanderen de volkstaal, wat Nederlandsch te laten leeren en ze hebben zien vallen als slachtoffers zijner overtuiging, weggemaaid in de prille, bevallige jeugd; om te kunnen beseffen, van welke waarde de opene, gezonde, van schadelijke kiemen vrije lucht voor het volkskind zijn moet. Deze is zoo noodig als brood immers, onontbeerlijker zelfs, want bij iederen ademtocht, hebben wij haar van noode, vult zij onze longen, verkwikt zij ons bloed. De oorzaken van het hooge sterftecijfer in de meeste nijverheidsteden van Engeland zijn niet alleen te zoeken in het water maar ook in de onvoldoende huizing. Te Londen, bijvoorbeeld in de Boundary street, woonden vijf duizend zeven honderd en twintig personen in zes honderd twee en vijftig huizen. Het sterftecijfer klom er tot veertig op duizend, terwijl het in de andere gedeelten der stad enkel steeg tot negentien en twintig. Drie honderd drie en zeventig kinderen op duizend stierven, vóór hun derde jaar. Zij woonden en sliepen overigens grootendeels in kelders. Men mag gerust zeggen, dat een benaderend getal van drie personen slechts één kamer bewoonden. Er waren meer dan honderd zeven kamers, waar meer dan vijf personen huisden. Te Liverpool en te Birmingham, te Londen en te Manchester, waren er duizenden huizen, waaruit men de hand | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||||||||||||||
van den gebuur der overzijde vatten kon. Het was hoog tijd, al deze ongezonde krotten te sloopen en uit te zien naar ruimere huisvesting. Een onderzoek werd ingesteld van wege den gezondheidsbeambte en van wege het ministerie. De eerste voorstellen werden voor Londen gedaan in 1891. Birmingham, waar Chamberlain meier was, had reeds in 1875, en Liverpool in 1885, maatregels getroffen. Te Londen, eischten de eigenaars 457 duizend pond Sterling schadevergoeding; het aanbod beloopend tot 266,532 werd evenwel aanvaard. Twaalf beluiken, waar twee duizend acht honderd vijftig personen konden herbergen, werden gebouwd. Het gemeenschappelijk waschhuis kostte vijf duizend acht honderd negentig pond; de bouwkosten van het geheel beliepen ongeveer tot honderd vijf duizend pond sterling. Behalve die ondernemingen van stads- en staatswege aangegaan, dient nog gewezen te worden op twee private ontwerpen opgevat door twee edelmoedige Menschen, de Heeren Peabody en Guiness. Zij stichtten namelijk elk een trust. Er waren 1,169,338 pond noodig om Peabody's plan uit te voeren. Ten einde het goede voorbeeld te geven, bood hij er 500 duizend ten geschenke aan. Dank zij dien milden menschenvriend, konden 5,121 huizen worden opgetrokken, met 11,367 kamers. De bierbrouwer Guinness, wiens smakelijke stout overal bekend is, deed 1,877 woonsten bouwen met ongeveer 3,738 kamers. Hoe verdienstelijk deze private poging ook mogen zijn, toch is het geen reden, opdat de plaatselijke beheeren zouden wachten tot de eene of andere edelmoedige ziel er mede aanvange. Menschen gaan voorbij; staatsinstellingen, zoo zij goed worden bevonden, blijven langer leven, zijn op 't einde zelfs onsterfelijk, in dezen zin, dat zij onuitroeibaar worden en zelfs in eere gehouden. In zijn boek ‘Life and Work at London’ verklaart Booth, dat de private logeerhuizen, zonder toezicht, de haardsteden zijn van ziekten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||||||||||||||
Het denkbeeld der openbare logiesten, dat wij niet mogen verwarren met de werkmanswoningen, was even verdienstelijk. De ontwerpers gingen uit van de meening, dat menschen, die om de week niet boven de twintig schellingen winnen, niet in staat zijn, een eigen onderkomen te vinden. Indien zij nog in staat waren, er een te huren, zou hunne woonst alras in een hok veranderen, daar zij hun karig loon behoeven voor voeding en kleeding, en hun de tijd en de moed ontbreken, zich met hun afgesloofde knoken nog te gaan stellen aan de schoonmaak. Glasgow heeft de eer, zich het eerst te hebben onledig gehouden met de zaak der stedelijke logiesten. Het eerste werd gebouwd in 1870; thans bezit dezelfde stad er zeven, waar twee duizend twee honderd personen kunnen geherbergd worden. Niet onaardig, eens met dergelijk logeerhuis kennis te maken: eene groote kamer voor al de gasten, heeft men eerst; verder, eene gemeenschappelijke keuken, eene eetzaal, eene spreekplaats en baden zijn er ter beschikking der behoeftigen; de haard is er steeds aangelegd. In 1895, kwamen familielogiesten tot stand; weduwen en kinderen werden echter niet toegelaten. Het bed is van ijzer; men heeft er eene pluimen- en eene haarmatras. Als verdere meubels telt men eene kast, eene tafel, twee stoelen en een spiegel. De kamers zijn verlicht met electrisch licht en de lucht wordt er door buizen verwarmd. Iedere gast is door een ijzeren wand gescheiden van zijn gebuur. De kinderen werden later echter ook toegelaten. Om er te huizen, betaalt men 5 schellingen, in de week. Voor een kind wordt gevorderd 1 sh. 10; 3 sh. 2 worden geeischt voor twee en 4 sh. voor drie of meer kinderen. Te Huddersfield, bestaat reeds lang dergelijke inrichting. Meer dan vijf en zestig duizend personen, hadden erin 1885 reeds gebruik van gemaakt. Tot in 1892, waren er te Londen, niets dan private logiesten. In dit jaar, werd er besloten, het eerste stedelijk volksgasthof | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||||||||||||||
te bouwen. Hiervoor werd eene uitgave van 21,403 pond sterling besteed, waarvan 15,353 pond voor 't gebouw. Bij die inrichting hoorde eene lees- en onderhoudszaal, daar is ook nog eene kleine bibliotheek, verder een reusachtige keuken; de gasten beschikken er ook over warme en koude baden. Te Londen, is de inrichting zeer goed opgevat, daar men enkel moest navolgen en verbeteren. Daar zijn slaapkamers voor 375 personen. Ieder heeft er eene eetkas en ook eene plaats, om zijne werktuigen op te bergen. Men slaapt op een veerkussen met matras, beschikt over een paar lakens, over twee wollen dekens en eene sprei ook over een pluimen- of wollen hoofdkussen. De lucht wordt aanhoudend vernieuwd door een luchtkoker en zij wordt tevens gaandeweg verwarmd. Het heilzame voorbeeld van Glasgow en Londen werd nagevolgd door Newcastle, Leith, Peterhead, Croydon en Huil. In al de steden, is de gezondheidsdienst ingericht. Het is verboden, in kelders te wonen, of zij moeten in verbinding zijn met andere woonplaatsen. Men mag niet slapen in plaatsen, die minder dan zeven voet hoog zijn en minder dan drie voet boven den waterspiegel. Vensters moeten ten minste negen voet vierkant zijn. De gezondheidsdienst moet onderzoeken, waar en wanneer sommige gestichten hinderlijk zijn en hij mag besluiten en beslissen over hunne oprichting. Mits betaling, mag hij de kleederen van besmette inwoners verbranden; hij kan het vervoer der zieken bevelen en heeft het recht op staatsonkosten daartoe wagens te huren en zich dezelve aan te schaffen, Gansche wijken werden afgebroken, nieuwe straten werden aangelegd; door persoonlijke werking er toe aangezet, richtten vele steden openbare nacht-en dagverblijven in, die in opzicht van reinheid en comfort voor geen burgerlijk gasthof moeten wijken. Gewis heeft in Engeland de arbeidende stand in de laatste eeuw, zijn lot in velerlei opzichten zien verbeteren! | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||||||||||
III.De openbare besturen hebben in Engeland niet alleen een open oog gehad voor de verbetering en de gezondmaking der woningen, voor de zuivering van den betrekkelijken dampkring, zij hebben ook het recht tot aanspraak van den minderen man erkend op een weinig zon en hemelblauw, op eene roede gras en groen. In 1856, had Birmingham nog geen voet gronds als openbaren hof. Liverpool heeft onzeggelijk veel verteerd voor het aanleggen van weidsche tuinplaatsen; in 1864, kon het enkel bogen op het bezit van drie parken; tot nu toe, heeft het stadsbestuur reeds meer dan zeven honderd duizend pond uitgegeven voor nieuwe. Huddersfield heeft twee openbare tuinen. In Glasgow zijn dertig acres rondgestrooid in de volkrijkste kwartieren der stad. Te Nottingham, strekt zich de wandeling uit tot op 18 acres en men telt er verscheidene lanen van ongeveer drie mijlen lengte. Ongezonde wijken, kerkhoven, verloren hoeken worden in bloeiende tuinen, ronde en vierkante plekjes vol groen en zonneschijn, lachende squares omgeschapen, en stellig is het, dat de beplantingen, welke wij te Gent, Brussel, Antwerpen en Oostende aantreffen navolgingen zijn van Engelsche opvattingen. Goed, drinkbaar water bestaat er thans nagenoeg overal. De lasten erop zijn afgeschaft of merkelijk verminderd. Te Glasgow, wordt het water op zes en dertig mijlen afstand uit Loch Katrine getrokken. Rond Liverpool, wordt de corporatie gedwongen, buiten stad, aan lageren prijs meer dan drie honderd duizend bewoners van water te voorzien. Vele werklieden wonen overigens in de voorsteden (Suburbs) evenals de wevers vroeger, om onze bloeiende nijverheidscentra. De afstand wordt overigens zeer ingekrompen door eene vrij goedkoope traminrichting. Alle onkosten worden gering, indien stad en staat zelf alles uitbaten en uitbuiten. Is er verlies, dan is zulks enkel voor korten duur. Worden er profijten verwezenlijkt, dan kunnen die tot de verbetering | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||||||||||||||
van andere diensten worden aangewend, als de verandering van gaz in electrische verlichting, de versterking der hydraulische krachtverzorging, de vermenigvuldiging der spreekdraden, der volksbibliotheken, musea en kunstscholen, technische inrichtingen enz., zooals er reeds ettelijke bestaan. Is het een wonder, dat de Engelsche arbeider, die zooveel verbetering, zooveel vooruitgang gadeslaat, veel tevredener is over zijn lot dan de Belgische, en dat er vooral zulk groot verschil bestaat te zijnen voordeele tusschen hem en den Franschen werkman en dit verschil al dadelijk op een congres in het oog springt? ‘The French Congress’ zei eenige jaren geleden Frederic Harrison in de Fortnigthly Review: ‘The French Congress is in marked contrast to the English assemblies. With us the discussions turn entirely on matters of practical legislation; certain bills before parliament are to be supported or opposed; certain official inquiries, regulations or concessions are demanded. Nine-tenths of what goes on in an english Trades Union Congress has relation to the House of the Home Office. There is nothing of the kind at Lyons. There not a single bill pending at Versailles is even mentioned throughout the discussions; no reference to a single parliamentary party or even politician; there is not a public man, not a single employer, not a public writer with whom the Congress has the smallest relation, or in whom it seems to put the slightest confidence. The Radicals, the extreme Left, are all treated as being just as hostile as the extreme Right, the most ultra republican journals, including that of Mr, Rochefort, are utterly repudiated; indeed M. Rochefort is called the Red Jesuit; nor is there a single capitalist who seems to be in the slightest degree of contact whit them. Now in England we know there are dozens of members of Parliament, and even members of governments, and that on both sides, from whom the bills of our workmen's congresses receive active support; at every annual meeting there are great employers and | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||||||||||||||
great capitalists, public men and public writers, in constant intercourse with them. Men in the same position as Mr. Brassey, Mr. Mundella, Mr. Forster, Mr. Chamberlain, Mr. Samuel Morley, Lord Lichfield, Mr. Hughes, and the like, are utterly unknown in the French movement. The idea of popular Conservative employers is still more completely incomprehensible. Such a man as Mr. Cross, a Conservative Minister of the Interior, legalising trades unions and codifying the vast network of factory legislation, would indeed be a portent in France. It is clear that the legislature in France is immensely behind that of England in its interest in labour questions; that the political and power ful classes in France are in no sort of real contact with the workmen, and that great employers or great landowners having their confidence can hardly be said to exist. One cannot fail to see how far more truly the governing classes in England in their own way sympathise with, and work at, the great social problems; how much less sharp is the antagonism of class here; how much the English labourers owe to that mass of protecting legislation against which the men and women with a crotchet are so urgent in protesting. At Lyons, M. Gambetta is simply a bourgeois politician; M. de Macère is simply a continuation of M. de Fourtou; Victor Hugo is simply a poet; and Jules Simon is merely an intriguer. The French workmen still cling to their old idea of fashioning the future by themselves alone - though now, be it said without subversive measures, without legislation, and even without the State.’ Door zijne kalmte, zijne bezadigdheid, zijn overleg, zijn beleid en tot zeker punt zijn Engelsch flegma, heeft de Engelsche arbeider vele veroveringen gedaan, vele rechten verkregen, o.a. de ‘trade unions’ zien werken tot het erlangen van ‘arbitration’ en ‘conciliation’; heeft hij in vele besturen het grondbeginsel van het achturenwerk kunnen doen aannemen; de bescherming van vrouwen- en kinderarbeid | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||||||||||||||
zien in voege treden; heeft hij in één woord, zijne plaats bevochten onder de zon. Ook welk een leger is het niet, datgene van het Werk, ginds over het Kanaal! Met recht zegt T.H.S. Escott in zijn merkwaardig boek ‘England, its People, Polity and Pursuits,’ dat Engeland is ‘Het Keizerrijk van den Arbeid.’ En dit blijkt ten volle uit de cijfers, die wij aan zijn werk ontleenen. Engeland telt, aan:
Indien men tot de samentelling dier volkskrachten overgaat, dan komt men inderdaad tot een ontzagwekkend leger. Wanneer men nu weet, dat niet alleen hoeveelheid maar ook vele goede hoedanigheden aan dat leger mogen worden toegekend, dan wordt dat ontzag, eerbied. Met C. Hugo in zijn werk ‘Städteverwaltung etc. in England’Ga naar voetnoot(1) is men geneigd te verklaren: ‘Wir brauchen kaum hervorzuheben, dass mit den von uns in unserer Darstellung berührten Punkten die Thätigkeit der Städte für die nächste Zukunft keineswegs erschöpft sein wird. Ueberall finden wir die Ansätze zu einer immer weiteren Ausdehnung derselben’. Waar eenerzijds zooveel vastberadenheid, zooveel gevoel van eigenwaarde huizen, anderzijds zooveel toegevendheid, eerlijke zucht tot lots verbetering en overeenkomst, zal steeds eene groote som weerzijdsche waardeering worden getroffen; | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||||||||||||||
vele hinderpalen en moeilijkheden worden uit den weggeruimd, vele hobbeligheden glad gestreken. Moge wat Albion reeds goeds heeft verricht op het gebied van het maatschappelijk vraagstuk ons aansporen tot verstandige navolging! Wij moeten die Germaansche broeders overigens in hunne goede eigenschappen, niet in hunne gewraakte zelfzucht jegens andere volkeren nabootsen. Wie zegt ons, dat overigens het leger van den Arbeid en vooral die manschappen ja zelfs alle Engelschen, die het hart op de ware plaats dragen, niet die kuipende en sluipende tochten tegen het moedige volk van Transvaal afkeuren? Wat er ook van zij, nergens werd als in Engeland het maatschappelijk vraagstuk zoo kalm, zoo deftig, zoo overtuigend en gevolgrijk besproken, en een Fransch schrijver uit de eeuw van Lodewijk XIV leert ons overigens, dat indien wij op iemand wenschen te gelijken ‘c'est par les beaux côtés qu'il lui faut ressembler’. Fr. Van den Weghe. Oostende, 30 Mei 1899. |
|