Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBladzijden uit de Geschiedenis der Vlaamsche BewegingEn nu stel ik met Dr Stecher, gewezen professor aan de Universiteit te Luik, de volgende vraag: ‘Moet men er zich over verwonderen, dat een zoo populaire beweging eindelijk slaagde? Moet men er zich over verwonderen, dat de Vlamingen, zich meer en meer inwijdende in de toepassing der vrijheden, hun door een vrijzinnige Grondwet gewaarborgd, langzaam maar zeker voldoening kregen op meest al de punten van hun uitgebreid programma?’ | |
[pagina 552]
| |
Langzaam maar zeker! Inderdaad. Reeds heeft de sedert herhaaldelijk verbeterde wet van 17 Augustus 1873 hun het recht verleend, voor de boetstraffelijke rechtbanken in hun moedertaal gevonnisd -; de wet van 1878 dat, om in eigen taal bestuurd -; de wet van 15 Juni 1883 dat, om in de gestichten van M.O. in de taal hunner voorouders onderwezen -; de wet van 3 Mei 1889 dat, om vòòr de Beroepshoven der uitsluitend Vlaamsche gewesten -, en die van Februari 1891 dat, om ook voor de Beroepshoven van Luik en Brussel in eigen taal gehoord, verdedigd en gevonnist te worden. De geschiedenis der Nederlandsche letteren staat sedert lang op het programma onzer universiteiten. Binnen weinig tijds zal zij op dat van de krijgsschool gebracht worden. Vlaamsche normale afdeelingen zijn sedert 1883 ingericht voor het vormen van leeraars, bekwaam, om in het Nederlandsch in de middelbare gestichten van beide graden, de Athenaea en de Middelbare Scholen, onderricht te geven. De gewichtigste van al deze wetten is ontegenzeggelijk die van 15 Juni 1883. Ziehier in welke verhouding beide landstalen, Nederlandsch en Fransch, volgens het regiem der wet van 1883 tot elkander staan of - want niet overal wordt zij op eerlijke wijze uitgevoerd - dienden te staan. Het Fransch is en blijft vooralsnog de voertaal der volgende vakken: Fransch, Latijn en Grieksch; Reken-, Wisen Meetkunde en Handelswetenschappen; Schoonschrijven en Teekenkunde. In het Nederlandsch worden onderwezen: Nederlandsch, Duitsch en Engelsch; Geschiedenis en Aardrijkskunde en Natuurwetenschappen. Dit wil zeggen, dat voor de vakken, in het Fransch te onderwijzen, wekelijks 17 uren moeten beschikbaar blijven, terwijl voor die welke bij middel van het Nederlandsch gegeven worden, 14 uren voorbehouden worden! Er is meer, en hierop vooral wensch ik alle Noordnederlandsche en Duitsche vrienden attent te maken. De Vlaamsche bevolking, gedurende tientallen van jaren, door Vlamingen | |
[pagina 553]
| |
evenals door Walen voorgesteld als verachterd, bereikt weer van lieverlede het record van de geestelijke ontwikkeling. Uit de officiëele lijsten der jongelieden, welke, gedurende 50 jaar, tot den krijgsdienst werden opgeroepen, en die een hoogeren graad van onderwijs bezitten dan men met de woorden lezen en schrijven aanduidt, blijkt zonneklaar, dat de Vlaamsche provinciën van nu af de Waalsche in ontwikkeling overtreffen. Een Waalsch schrijver, de heer Lapaille, heeft in een niet genoeg verspreide brochure, Flamands et Wallons à l' École primaire (1894), hiervan de afdoende bewijzen geleverd. Van 1843 tot 1880 toe, d.i. gedurende heel die periode, waarop de Nederlandsche taal straffeloos in Vlaamsch-België werd miskend, bekleedden de Vlaamsche provinciën, een enkele uitgezonderd, de laatste, plaatsen. Alsdan leverde de minst ontwikkelde Waalsche 24 0/0, de minst ontwikkelde Vlaamsche nog enkel 15 0/0 geletterde militairen op. Van 1880 echter verandert dit alles. ‘Anvers, les deux Flandres, plus le Brabant, en très grande partie flamand, tiennent décidément la tête, laissant loin en arrière les provinces wallonnes. Cette supériorité s'affirme dans le relevé de 1880, 1885, 1889, 1890, 1891. Dans les 3 derniers les places sont marquées comme suit: Anvers 1, Flandre Occidentale 2, Brabant 3, Flandre Orientale 4.’ En verder, de Vlaamsche provinciën met de Waalsche vergelijkend, namelijk in verhouding tot hun bevolking, stelt Lapaille nog vast dat Antwerpen, West-Vlaanderen en Luik ongeveer dezelfde dichtheid opleveren, doch dat, zoo men het getal harer respectieve geletterde lotelingen optelt voor 1880, 1885, 1889, 1890 en 1892, men voor Antwerpen 13.618, voor West-Vlaanderen 15.830 en voor Luik slechts 5.283 verkrijgt. ‘Et si’, zegt hij, ‘la comparaison, au lieu de porter sur cinq années seulement, se faisait sur une période plus longue, combien la supériorité du pays flamand s'affirmerait d'avantage!’ | |
[pagina 554]
| |
Dat onze taal, die sedert jaren reeds opnieuw weerklinkt in de gemeenteraden onzer steden, meer en meer is doorgedrongen in onze provincieraden en zelfs tot in de Statenkamers; ja, dat het oogenblik nabij is, waarop zij, door de Kamers, bij tweede stemming, als officieel gelijkberechtigde taal naast de Fransche zal worden uitgeroepen, acht ik uit de dagbladen voldoende bekend.Ga naar voetnoot(1) Over een enkel, ten andere, overbelangrijk punt zij het mij toegelaten, nog eenigszins breedvoerig uit te weiden. Het geldt een onderwerp van het allerhoogste gewicht, en wij, Flaminganten, weten bij ondervinding, dat men er ook in Noord-Nederland en Duitschland zeer ontoereikend mede bekend is. De vele Noord-Nederlanders, te Gent op het XXIe Nederlandsch taal- en letterkundig Kongres aanwezig, zullen zich ongetwijfeld nog iets herinneren van de ongewone opschudding, in een deel der Franschgezinde Belgische pers teweeggebracht door de stemming, in de algemeene vergadering van 25 Augustus, van dit door geen mindere dan Dr Max Rooses neergelegd en in een flink beredeneerde voordracht ontwikkeld voorstel: het aanleeren van een tweede taal op de lagere school werkt nadeelig op de ontwikkeling van ons volk. Hadde de tegenstand, door deze, naar het oordeel van alle Nederlandschgezinden in Vlaanderen hoogst rationeele stelling verwekt, zich beperkt binnen de grenzen van België, zeker zou ik mij heden niet verstouten, er op terug te komen. Dit was echter niet het geval! In meer dan één benoorden den Moerdijk verschijnend dagblad en tijdschrift werd - zonderling genoeg! - de theorie van den geleerden conservator van het Antwerpsch Plantijnhuis onbewimpeld afgekeurd, en zeker zal menig lezer van de bewuste afkeurende opstellen er niet verre van af zijn, den inleider van het veel gewraakte voorstel in het bijzonder en van de Flaminganten in het algemeen te beschuldigen ....... - van eenzijdigheid voorzeker, van chauvinisisme misschien. | |
[pagina 555]
| |
Voor dergelijke dwaling nu dient ten zeerste gewaarschuwd! Wie de leiders der Vlaamsche beweging slechts eenigszins van nabij leerde kennen; beter nog, wie slechts het heldere, kloeke oordeel en den hoogen ernst van een Max Rooses mocht waardeeren, is er voorzeker reeds bij voorbaat van overtuigd, dat alleen lange en rijpe overweging aan den een, en de diepe overtuiging, dat de belangen van zijn volk het aldus vergen, aan den anderen kant, een man van zulk gehalte en van zooveel gezag er toe kunnen overhalen, een schijnbaar zóó radikale stelling, openbaar, eerst schriftelijk in het pädagogisch tijdschrift De Toekomst, daarna mondeling op het laatste Kongres, te verdedigen. Ik heet deze stelling meer radikaal in schijn dan in wezenlijkheid. En inderdaad, men bedenke slechts, dat, buiten het Vlaamsche volk in Zuid-Nederland, zeer zeker geen ander vrij volk in Europa zijn kinderen genoodzaakt ziet, reeds op de lagere school, ja, op de Fröbelschool zelfs - dit in enkele groote steden althans - naast de moedertaal ook nog een vreemde taal aan te leeren. Het feit, dat in België Walen en Vlamingen te zamen wonen, zou dezen terecht door de Flaminganten betreurden toestand alleen dan kunnen wettigen, wanneer de wet de Waalsche kinderen in dezelfde voorwaarden plaatste als de Vlaamsche. Dit is echter geenszins het geval. In geen enkele lagere school van Waalsch-België werd van 1830 tot rond 1897 toe, de Nederlandsche taal onderwezen. Nauwelijks is dit sedert eenige jaren zóó in de middelbare. Blijkt reeds uit deze eenvoudige vergelijking al het onbillijke van het Belgisch stelsel, al wat het schadelijks oplevert voor de ontwikkeling van den leerling kan eerst uit andere beschouwingen worden afgeleid. De lagere school wordt, in geheel België, - zekere kleine plattelandsgemeenten alléén uitgezonderd - uitsluitend bezocht door kinderen uit de eigenlijke volksklas, en zonder nu ook maar in het minst te vreezen, dat ik mij zal vergissen, durf ik er | |
[pagina 556]
| |
bijvoegen, dat nauwelijks één op duizend van deze leerlingen na het verlaten der lagere school, nog eenige verdere opleiding geniet! De overgroote meerderheid blijft van haar twaalfde of uiterlijk veertiende jaar af verstoken van alle onderwijs. De arbeid in de fabriek of op het land, aan de haven of in om het even welke werkplaats eischt deze onbemiddelde volkskinderen bij honderden en duizenden op. Nu is het als een onomstootbaar feit gestaafd, en dit zoowel door de allerjongste als door alle vroegere statistieken, dat de bevolking van Vlaamsch-België - een enkele Vlaamsche stad, Brussel, daarvan uitgezonderd - slechts voor een honderdste gedeelte bestaat hetzij uit verfranschte, het Nederlandsch volkomen verleerd hebbende Vlamingen, hetzij uit Walen, die de handel, de nijverheid of een of andere openbare administratie zich aldaar heeft doen vestigen. In het praktische leven gevoelt, tot heden toe - en, ik erken het gaarne, dàt achten wij, Flaminganten, een wezenlijk en groot geluk voor het behoud van onzen Nederlandschen stam - gevoelt de Vlaamsche handwerksman onzer steden evengoed als de Vlaamsche landbouwer onzer plattelandsgemeenten niet de geringste behoefte aan de kennis van een andere taal dan de zijne. Wie het tegenovergestelde zou beweren, zou....... liegen! Lezen, schrijven, rekenen - deze drie vakken alléén zijn voor het volkskind, dat de lagere school slechts van zijn zevende tot zijn twaalfde of - misschien - veertiende jaar kán bezoeken, in den volsten zin des woords onontbeerlijk. Wat het van het Fransch, in de huidige omstandigheden, onthouden kan, is niet alleen ten eenenmale ontoereikend, om er in het later leven eenig nut uit te halen, maar kan daarenboven geenszins gehouden worden als een vergoeding voor het zeer, zeer groote nadeel, door het aanleeren daarvan aan de studie der andere vakken veroorzaakt. Geen wonder dan ook, voorzeker, indien tot vóór luttel jaren, nagenoeg elke wedstrijd tusschen de leerlingen der lager- | |
[pagina 557]
| |
onderwijsgestichten opnieuw kwam staven, wat de Flaminganten juist te allen tijde zoo luide betreurd hebben, met name: dat de Waalsche scholen de Vlaamsche overtroffen. Noord-Nederlanders en Duitschers kunnen - ik begrijp het - met recht van mij vergen, dat ik èn de geringe uitkomst van het Fransch onderricht in Vlaamsch-België, èn het nadeel, dat het voor de algemeene ontwikkeling der bevolking oplevert, met feiten stave. Gaarne voldoe ik aan dezen wensch, en vestig te dien einde de aandacht op een paar voorbeelden onder de zeer vele, welke de officiëele statistieken, meest door Waalsche ambtenaren opgemaakt, te mijner beschikking stellen. En vooreerst, om een denkbeeld te geven van het wezenlijk onbeduidende aantal dergenen, die, in Vlaamsch-België, alleen Fransch spreken, zij het mij veroorloofd er op te wijzen, dat, terwijl in het meest verfranschte gedeelte van Vlaamsch-BelgiëGa naar voetnoot(1), in West-Vlaanderen slechts 5 ten honderd der geheele bevolking uitsluitend Fransch spreken, deze taal te Brugge en te Gent alleen door 2 p. ct., te Antwerpen en te St-Nikolaas door 4, te Lier nauwelijks door 1 ten honderd gesproken wordt. Volgens de officiëele volksoptelling van 1890 was het getal van degenen, die niets anders spreken dan Fransch, zelfs in de Belgische hoofdstad, niet grooter dan 29,971 tegen 121,859 Vlamingen, waarvan 81.000 voor 't allerminst de beide talen machtig zijn. Zelfs de Franschgezinde Gazette nam deze cijfers voor ‘onbetwistbaar’ aan. Op het platteland vindt men, in den regel, geen tien Vlamingen op duizend, die wél Fransch -, en geen twee op hetzelfde aantal, die geen Nederlandsch kennen! Bewijzen deze cijfers voldoende, dat Dr Max Rooses meer dan gelijk had, de kennis van een tweede taal voor de volksklas in Vlaamsch België overbodig te achten, - de volgende cijfers mogen aantoonen, dat het onderwijs ervan wezenlijk schadelijk is voor den vooruitgang der leerlingen. | |
[pagina 558]
| |
In den jaarlijkschen wedstrijd van 1887 tusschen de lagere scholen des Rijks behaalden van de leerlingen der officiëele lagere scholen in Waalsch-België 60 ten honderd en in Vlaamsch-België slechts 30 ten honderd een diploma, terwijl van de leerlingen der aangenomen vrije scholen in Waalsch-België 58, doch in Vlaamsch-België slechts 32 1/2, en van die der niet aangenomen vrije scholen in het Waalsch gedeelte 73, in het Nederlandsche echter nauwelijks 44 p.c. een diploma waardig werden gekeurd. Erger nog en...... stichtender! In hetzelfde jaar 1887 verkregen, van de 42,940 kinderen, die de lagere school in Vlaamsch-België verlieten, slechts 540 een diploma voor de Fransche taal; zoodat men tot de gevolgtrekking komt, dat het onderwijs in deze vreemde taal, ofschoon aan allen gelijkelijk verstrekt, enkel voor 11/4 ten honderd eenige vrucht heeft afgeworpen! Is het kras, is het.......ontmoedigend, is het........stichtend genoeg, durf ik vragen?......... Verbazen zal het dan ook wel niemand, dat zelfs helderziende, onbevooroordeelde Walen de zienswijze der Vlamingen in het algemeen en van Dr Max Rooses in het bijzonder volkomen deelen. Het Brusselsch blad, La Nation, onder redactie van den gewezen volksvertegenwoordiger Victor Arnould, schreef vóór eenige jaren: ‘Men zegt, dat onze Vlaamsche werklieden in betrekking kunnen komen met personen, die Fransch spreken. Deze laatsten vormen twee afzonderlijke categorieën. In elke Vlaamsche stad telt men een dozijn - misschien twee - Waalsche ambtenaars, die het Nederlandsch niet verstaan. Men zal stellig niet beweren, dat geheel ons volk het Fransch moet aanleeren, om die menschen de moeite te sparen, zich zelf de taal der streek, die zij bewonen, toe te eigenen; des te meer, daar wij ons nooit naar het Walenland begeven, zonder Fransch te kennen! ‘De tweede categorie menschen, die zich van het Fransch | |
[pagina 559]
| |
bedienen, bestaat uit Vlamingen, die zich als het ware van hun volk afgescheiden hebben, die als buiten dat volk leven. ‘Dezen spreken echter de volkstaal. En voor die lieden zou ons lager onderwijs ondergeschikt moeten blijven? Geen redelijk mensch kan zoo iets aannemen!’ Zelfs La Revue de Spa, uitsluitend door Walen, echte Wallons de Wallonnie opgesteld, drukte haar instemming met Rooses' stelling uit. In haar nummer van 13 September 1894 lees ik, in een lang artikel, Flamingantisme getiteld, - een klinkend antwoord op zekere uitvallen van een ander Waalsch blad, Le Mémorial, tegen de Vlaamsche zaak, - de volgende merkwaardige woorden, die ik hier onvertaald overneem: ‘La thèse de M. Rooses ne renferme absolument rien d'absurde et nous paraît, au contraire, pleine de bon sens.’ En verder: ‘Pour la majeure partie des enfants flamands, l'avantage qu'ils retirent de l'enseignement du français est absolument nul!..... De plus, cet enseignement entrave le développement général de l'enfant.’ En het Waalsch blad bewijst, met dezelfde argumenten als......de heer Rooses zelf, het gegronde van deze beweringen. En thans - welke is de zedeles van onze..... fabel? Een nederig tijdschriftje, door jonge leerlingen onzer Athenaea opgesteld en uitgegeven, schijnt mij toe, de zaak op haar wezenlijk terrein te hebben geplaatst in de volgende paar volzinnen, welke elk Vlaming, goed op de hoogte onzer toestanden, zeker gaarne zal onderschrijven: ‘Zij, die het Fransch in het leven volstrekt noodig hebben, 't zij voor het bedienen van een openbaar ambt of om het even welke andere reden, zullen die taal met veel meer gemak, in veel minder tijd, en zonder aan hun ontwikkeling eenigszins te schaden, kunnen aanleeren naast de gewone lessen der lagere school, ofwel op hun 12e of 13e jaar, na de lagere school doortrokken (?) te hebben. Dit kan men dagelijks waarnemen in onze Athenaea; de leerlingen, wier gebruikelijke taal het Nederlandsch is, komen daar gewoonlijk aan met | |
[pagina 560]
| |
een meer dan gebrekkige kennis van het Fransch; na twee jaren zijn zij reeds op de hoogte, en in den regel eindigen zij, met de prijzen in Fransche taal- en letterkunde te ontnemen aan degenen, die een totaal verfranschte opvoeding genoten hebben.’ Ik zelf durf er overigens nog dit éene bijvoegen, dat het mij toeschijnt, dat - zoo van Duitschers en Noord-Nederlanders misschien ook al niet kan gevergd worden, met de strijdende Flaminganten volmondig in te stemmen, waar dezen in een oogenblik van fellen hartstocht uitroepen: ‘weg met het Fransch’ - zij voorzeker niet mogen of kunnen aarzelen, ons....... allerminst....... gelijk te geven, waar wij met het oog op de boven omschreven toestanden, luide durven beweren: ‘Nederlandsch eerst en Nederlandsch alleen!’Ga naar voetnoot(*) (Wordt voortgezet). |
|