Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vlaamsche Volksraad.In België waren er vroeger slechts twee partijen: de Liberalen en de Katholieken. Tegenwoordig zijn er reeds vijf, namelijk Gematigde Liberalen, Vooruitstrevende Liberalen, Socialisten, Behoudsgezinde Katholieken en Christene Democraten. Eene zesde partij, de Liberale Werklieden, is zoo goed als ingericht, en het stichten van eene zevende, die der Neringdoenden, wordt te gemoet gezien. Eene Vlaamsche kiespartij bestaat hier niet. Wel vindt men overal Vlaamsche strijdgenootschappen, deze liberaal, gene katholiek, anderen socialistisch, anderen nog zonder politieke kleur; maar tusschen die verschillende groepen is er geen verband: zij werken afzonderlijk en hebben weinig of geen betrekkingen met elkaar. Pogingen om eene Vlaamsche partij tot stand te brengen heeft men herhaaldelijk beproefd, doch telkens hebben zij schipbreuk geleden. De redenen hiervan zijn niet ver te zoeken. De strijdende Flaminganten, de kern van ons leger, behooren | |
[pagina 475]
| |
allen - of bijna allen - tot eene der bestaande staatspartijen, ja zijn meestal ijverige leden ervan. Het herstellen der taalgrieven is natuurlijk een voornaam punt op hun programma, het voornaamste, als men wil, edoch niet voornaam genoeg om het verzaken te wettigen der andere gewichtige hervormingen, welke op dat programma voorkomen. Kon men verwachten dat zulke Flaminganten met hunne strijdgenooten - Katholiek, Liberaal of Socialistisch - zouden afbreken om zich bij eene onzijdige Vlaamsche partij te scharen, die, behalve de taalgrieven, op haar programma enkel punten aannam waaromtrent alle partijen het eens zijn of ten naastenbij, terwijl men er alle betwiste vraagstukken, dus juist degene die belang inboezemen, zorgvuldig uit weerde? En in de hoop Vlamingen van verschillende richtingen in den schoot der nieuwe partij te houden, werd zelfs den regel uitgeroepen dat aanhangers ervan wel mochten denken wat zij wilden, maar er moesten van afzien hunne gedachten te uiten en te verdedigen, zoo iets andere leden der partij uit vrees dat mocht afschrikken. Geen wonder dus dat de meeste Vlaamsche strijders weigerden bij te treden of na korten tijd zich verplicht zagen zich terug te trekken, zoodat telkenmale de pas gestichte Vlaamsche partij in stukken viel. Een ander bezwaar was de onmogelijkheid om met een onzijdig, en dus negatief, programma de kiezers mede te sleepen. Het Vlaamsche volk is in den grond Vlaamschgezind, want aan zijne taal en aan zijnen landaard is het oprecht gehecht. Maar waarom verzwegen dat boer, burger en werkman aan menig ander punt van zedelijken of van stoffelijken aard meer belang toekennen dan aan de taalquestie en eene partij niet zullen volgen, welke die punten niet durft aanroeren? Het eenig middel dus om eene leefbare Vlaamsche partij te doen ontstaan, ware het voorbeeld te volgen der Nationalisten in Ierland, der Duitschers of der Tschechen in Bohemen, dat is eene partij te stichten, die, evenals anderen, met een | |
[pagina 476]
| |
positief en volledig programma voor den dag zou komen, voor geen vraagstuk, hoe netelig ook, terugdeinzen en voor elkeen hare eigene oplossing aanbieden. Wie op staatkundig gebied wil slagen, moet recht door zee varen en onbewimpeld verkonden waar hij naartoe gaat. Onzijdigheid, in zulk geval, beteekent machteloosheid, zoo niet dubbelzinnigheid en bedrog. Maar, gesteld het mogelijk bleek zoo eene Vlaamsche kiespartij in het leven te roepen, ware het wenschelijk? Ik geloof het niet. Heden is geene der bestaande staatspartijen per se anti-Vlaamsch. Allen immers hebben de gelijkstelling van beide landstalen in haar programma opgenomen. Het is waar, meer dan eens werden de beloften van het programma miskend, want in alle partijen, bepaaldelijk onder de leiders, treft men mannen aan, die den invloed van hunne Franschgezinde opvoeding niet kunnen of niet willen afschudden. Maar naast die verstokte Franschelaars ziet men overal wakkere Vlaamschgezinden, die hen met goed gevolg tegenwerken. De jongste taalwet bij voorbeeld werd bestreden door Katholieken als Surmont de Volsberghe en Le Jeune, door Gematigde Liberalen als Bara en Dupont, door Vooruitstrevers als Janson en Feron, door Socialisten als de gebroeders Defuisseaux. Maar zij werd glansrijk verdedigd - en doorgedreven - door eene menigte niet minder verdienstelijke leden derzelfde partijen. Wij noemen slechts de Katholieken Begerem, Coremans en Juliaan de Vriendt, de Liberalen Paul Fredericq, Max Rooses, Jan van Rijswijck, de Progressisten Karel De Poortere en Georges Lorand, de Socialisten Anseele, Edmond Picard en Emiel Vandervelde. Moesten de Vlaamschgezinden uit de bestaande partijen treden, deze zouden ipso facto beslissend anti-Vlaamsch worden. En daar in elk geval die partijen vereenigd meer aanhangers zullen tellen dan de nieuwe Vlaamsche partij, zoo zouden onze tegenstanders met volle recht kunnen roepen dat verreweg de meerderheid der Vlamingen met de vijanden van onze taal heult. | |
[pagina 477]
| |
Mijns inziens ware het uiterst gevaarlijk op het monopolium der Vlaamschgezindheid voor 't is gelijk welke partij aanspraak te maken. Het doel der Vlaamsche Beweging is niet deze of gene groep op het kussen te brengen; het doel is de vervlaamsching van geheel ons openbaar leven en bij gevolg van alle partijen. Laat dus elken Vlaming in den schoot van zijne eigene partij blijven en daar zijn best doen, ten eerste om zijne omgeving allengs te vervlaamschen, vervolgens om te bekomen dat die partij aan haar programma trouw blijve en onze taalgrieven helpe herstellen. Dit belet natuurlijk niet dat alle Vlamingen, hoe anders verdeeld ook, het, wat de taalquestie aangaat, volkomen eens zijn en diensvolgens er belang bij hebben hunne pogingen in die richting doelmatig en eendrachtig aan te wenden. Het is hetgeen men jaren geleden zeer gelukkig heeft uitgedrukt door de gekende leus: Verstandhouding, geene versmelting. Van den anderen kant, zijn er omstandigheden, waar het nuttig en noodig is dat de Vlamingen van alle partijen gezamenlijk hunne stem verheffen om den eenparigen wensch des volks aan Regeering en Parlement op het hart te drukken. Het was om in die behoefte te voorzien dat de Vlaamsche Landdagen werden beraamd en ik hoef hier niet te herinneren wat voor eene belangrijke rol zij in de geschiedenis van onze Beweging hebben gespeeld. Wanneer het raadzaam bleek eenen Landdag te beleggen, werd er in eene der groote Vlaamsche steden, door toedoen van plaatselijke genootschappen of zelfs van bijzondere personen, eene commissie gevormd, die eenen oproep uitvaardigde, zich met de Vlaamsche maatschappijen van gansch het land in betrekking stelde, gelden verzamelde en alle andere noodige maatregelen nam. Dat zoo iets met allerlei moeielijkheden gepaard ging en in elk geval een beduidend tijdverlies medebracht, kan iedereen wel beseffen. Het was om die reden dat de Landdag, den 10 Februari 1889 te Antwerpen gehouden, op voordracht van den heer Prayon | |
[pagina 478]
| |
van Zuylen het aanstellen van een bestendig bestuur besliste. De comiteiten der Landdagen van Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent benoemden ieder twee afgevaardigden, die vereenigd het Bestendig Bestuur zouden vormenGa naar voetnoot(1). Het recht om Landdagen te beroepen en hunne besluiten uit te voeren zou voortaan uitsluitend bij dat bestuur berusten. Hierdoor werd de toestand eenigszins verbeterd. Maar de instelling zelve was gebrekkig. De Landdagen, hoe nuttig cok om op een gegeven oogenblik den wil des volks kond te maken, gingen immers aan vele euvelen mank. Het waren grootsche en onstuimige betoogingen, die, om den verwachten indruk op de openbare meening te maken, door duizenden dienden bijgewoond te worden en wier voorbereiding derhalve telkens veel tijd, moeite en geld kostte. Op dergelijke vergaderingen, die eigenlijk niets dan groote meetings waren, kon er natuurlijk van geene wezenlijke, laat daar grondige discussie, sprake zijn. De op voorhand opgemaakte besluiten werden gesteld, in breede trekken ontwikkeld en bij toejuiching gestemd. Daarbij hadden de Landdagen geen vertegenwoordigend karakter - iedereen werd er op toegelaten en mocht aan besprekingen en stemmingen deelnemen - en de inwoners der stad waar de vergadering werd gehouden, daar zij natuurlijk in overgroote meerderheid waren, oefenden feitelijk eenen onweerstaanbaren invloed op de beslissingen. Van daar het dikwijls opgemerkt feit dat, naar gelang de Landdag te Antwerpen, te Brugge, te Brussel of te Gent bijeenkwam, de Antwerpsche, de Brugsche, de Brusselsche of de Gentsche tint voorheerschend bleek, hetgeen de zoo noodige eenheid van richting niet weinig belemmerde. Om hierin te voorzien, werd er voorgesteld, bezijden de Landdagen, die bij voortduring zoo dikwijls als het nuttig | |
[pagina 479]
| |
scheen zouden gehouden worden, een Congres van afgevaardigden te beroepen, hetwelk op geregelde tijden zou bijeenkomen en het werk verrichten waarmede zich eene openbare volksvergadering onmogelijk konde bemoeien. Een voorontwerp in dien zin, den 21 November 1891, door eenige Vlamingen - drie Katholieken en drie Liberalen - opgemaaktGa naar voetnoot(1), werd aan het Bestuur der Landdagen medegegedeeld, dat zich ermede vereenigde en op welks voordracht de Landdag, den 18 April 1892 te Brussel gehouden, eene commissie van vijf-en-twintig leden met de taak gelastte de wetten van den toekomstigen ‘Vlaamschen Volksraad’Ga naar voetnoot(2) op te stellen, de kiezingen te beleggen en de andere maatregelen van uitvoering te nemen. De staatkundige verwikkelingen der woelige jaren 1892 en 1893 vertraagden het werk der commissie, welke eerst in Augustus 1893 haar ontwerp in het licht kon zenden. Aan 't hoofd van dat merkwaardig stuk wordt herinnerd dat het doel der Vlaamsche Beweging is: de zedelijke en stoffelijke opbeuring van het Vlaamsche volk bij middel van de moedertaal en dat de voornaamste hervormingen, welke dat doel moeten helpen verwezenlijken, degene zijn opgesomd in de op 10 Februari 1889 te Antwerpen afgekondigde Verklaring der Rechten van den Vlaming. Ter bereiking van het beoogde doel, wordt, buiten allen partijgeest, een Vlaamsche Volksraad gesticht. De Volksraad is samengesteld uit afgevaardigden der Vlaamsche gewesten van België, ten getalle van gemiddeld één voor 20.000 inwoners, dus te samen omtrent 180. Met het oog op het aanduiden der afgevaardigden wordt Vlaamsch-België in twintig kiesomschrijvingen verdeeld. Aan de kiezingen, die met inachtneming der evenredige | |
[pagina 480]
| |
vertegenwoordiging (stelsel d'Hondt) geschieden, mogen deelnemen alle in de kiesomschrijving wonende meerderjarige Belgen, die de Grondslagen bijtreden en eene geringe geldelijke bijdrage (fr. 0.50 voor twee jaren) betalen. De Volksraad komt telken jare den laatsten dag van October bijeen, te Brussel of in eene andere stad door de vergadering zelve aan te wijzen. Het Bestuur mag nog den Volksraad op andere tijdstippen beroepen. Met het oog op zijne werkzaamheden wordt de Volksraad in vijf afdeelingen gesplitst: wetgeving en rechtswezen, bestuurszaken, onderwijs, kunst en letteren, stoffelijke belangen. Elk voorstel wordt eerst door de bevoegde afdeeling onderzocht en dan over dezer verslag door den Volksraad zelven in algemeene vergadering uitspraak gedaan. De besluiten van den Volksraad worden namens het Vlaamsche volk genomen en, indien het Bestuur zulks beslist, op eenen daartoe beroepen Landdag afgekondigd. De uitvoering der besluiten wordt toevertrouwd aan een bestuur van dertig leden, te weten tien door den Volksraad zelven in algemeene vergadering benoemd en vier door de afgevaardigden uit iedere provincie. Dat Bestuur kiest in zijn midden eene Bestendige Afvaardiging van zes leden, die wezenlijk het bewind uitoefentGa naar voetnoot(1). De leden van den Volksraad worden voor den tijd van twee jaren gekozen (voor de eerste maal één jaar); maar het Bestuur mag door eene met beweegredenen omkleede beslissing, den Volksraad ontbinden en nieuwe kiezingen bevelen, die, in dit geval, binnen de twee maanden moeten plaats grijpen. De ontbinding kan ook door negentig leden van den Volksraad of door 5000 bijtreders worden geëischt. Bij het ontwerp waarvan ik hier de hoofdbepalingen in eenige regels heb samengevat, was er een oproep gevoegd, | |
[pagina 481]
| |
door een veertigtal strijdende Vlamingen uit alle partijen onderteekend, en waarbij iedereen werd aangespoord om deel te nemen aan de kiezing der afgevaardigden, welke op 1en October 1893 werd vastgesteld. Men mag het thans wel zeggen: de uitslag beschaamde de stoutste verwachtingen. De eerste vergadering van den Volksraad, die op 31 October en 1en Novenber 1893 in het Hôtel Continental te Brussel plaats greep, maakte eenen diepen indruk. Het groot getal der opgekomene afgevaardigden - waarvan 121 aan de beraadslagingen deelnamen; de ernst en de degelijkheid der besprekingen; de belangrijkheid der genomene besluiten; het feit dat meest alle Vlamingen van naam en zelfs hooggeplaatste personen, gelijk bij voorbeeld wijlen Aug. Couvreur, schoon eigenlijk tot de strijdende Flaminganten niet behoorende, er zetelden, dat alles leverde het afdoend bewijs dat men zich hier voor eene uiting der openbare meening bevond, waarmede het onmogelijk zou blijken, ouder gewoonte, den spot te drijven. De vergadering had het voorzitterschap opgedragen aan Baron de Maere, den eersten liberaal die ons taalrecht (reeds in 1868) in het Parlement onversaagd had durven verdedigen. De heer de Maere nam het aanbod aan en de prachtige redevoering, die hij bij het aanvaarden van zijn ambt uitsprak, zoowel als die waarmede hij de zitting sloot, werden te recht door eenen donder van geestdriftige toejuichingen onthaald. Het ware niet mogelijk geweest het doel, de beteekenis en het gewicht der Vlaamsche Beweging duidelijker en gelukkiger aanschouwelijk te maken, terwijl de noodzakelijkheid van het eerlijk samenwerken aller Vlamingen ter bereiking van het gemeenschappelijk doel onbewimpeld werd erkend en op bondige, maar onweerlegbare wijze betoogd. Na dit overheerlijk begin viel er aan het welslagen der onderneming niet meer te twijfelen. Een oogenblik nochtans, ten gevolge der twisten in 1894 onder de Brusselsche Vlamingen ontstaan, mocht men vreezen dat de hekel en de | |
[pagina 482]
| |
verslagenheid door die betreurenswaardige tweespalt in onze gelederen alom verspreid, de algemeene deelneming in de werkzaamheden van den Volksraad zouden belemmeren en misschien het voortbestaan der instelling zelve bedreigen. Maar de belagers der Vlaamsche zaak bewezen ons nogmaals eenen uitstekenden dienst: hunne uitdagende houding bij de beraadslaging over de gelijkheidswet stelde als bij tooverslag een einde aan de oneenigheid, welke het Vlaamsche leger verscheurde en verlamde. De oude veeten werden van weerskanten vergeten en vergeven en het was voor alle trouwe vaderlanders een troost te zien hoe de Vlamingen van alle gezindheden zich dadelijk rond den Volksraad schaarden om met vereende krachten tegen den vijand op te rukken. De Vlaamsche Volksraad is dus een tijdperk van vernieuwden bloei ingegaan. Zijn gezag is grooter dan het ooit geweest is, want zelfs zij, die aanvankelijk er buiten bleven, erkennen hem thans als het eenige lichaam bevoegd om zich aan de spits der Vlaamsche Beweging te stellen en als tolk ervan op te treden. Moge de Volksraad die verheven zending met moed en beleid blijven vervullen en zich vooral overtuigd houden van de waarheid der spreuk, welke de stichters der Amerikaansche Republiek op hun vaandel schreven: United we stand, divided we fall! April 1899. A. Prayon van Zuylen. |
|