Germania. Jaargang 1

[p. 389]

De goud- en zilvervoortbrengst der aarde.

De Amerikaansche Muntbestuurder Preston, wiens jaarlijksche verslagen steeds in aanzien stijgen, heeft den 21 Augustus 1898 den minister van Geldwezen zijn verslag overgemaakt over de goud- en zilvervoortbrengst en den muntstandaard in 1897. - De statistiek heeft wat lang op zich laten wachten; toch moet men dit haar ten goede houden daar er over de voortbrengst en de vervorming der edelmetalen slechts nu en dan juistere opgaven mogelijk zijn; zoo wordt er alleen over enkele data die Preston, in Februari 1896 mededeelde in bedoeld werk verslag gedaan. Preston schat de gouduitbating op 357,000 kg. of 997 millioen mark. De verschillende landen van voortbrengst worden op volgende wijze gerangschikt: Afrika, 245 millioen mark. 1894, 199), - de Vereenigde Staten, 241. m.m. (1894, 166), Australië, 236 m.m. 1894: 175 m.m.). - Op verren afstand volgen: Rusland met 97, Mexiko met 40, Oost-Indië met 30 1/2, Kanada met 25,3, Guyana met 18, Columbia met 12 1/2, de Zuid-amerikaansche Staten met 15, Oostenrijk-Hongaryë en China met 9, Duitschland met 5.7 en Brazilië met 5 millioen mark. Tegenover 1896 komt Afrika voor, zooals het door het ontginnen van verscheidene nieuwe mijnen te voorzien was, met de sterkste vermeerdering d.i. met 58 m.m. Wij mogen er reeds bijvoegen dat ook het loopend jaar eene nog sterkere vermeerdering zal medebrengen, daar de uitbating in de drie eerste kwartalen van het jaar reeds die van gansch het jaar 1897 overtreft. De Transvaalsche goudvelden alleen zullen voor 1898, 290 m.m bereiken, en die van gansch Afrika de 300 millioen te boven gaan. Dan volgen Australië met eene vermeerdering van 44, de Unie met 18 m.m. meer. De Amerikaansche opbrengst die reeds sedert 1895, met 40 m.m. vergroot was, laat voor 1899, door de goudontdekkingen in Alaska, eene gelijke stijging als die van 1895 voorzien. De tot heden vastgestelde toename is namelijk toe te schrijven aan Colorado dat Californie met (61 m.m.) overtroffen heeft, de gouduitbating is in Colorado in acht jaar van 23 tot 80 m.m. gestegen. Dat beteekent onder andere meer, ook veel voor de in Colorado heerschende zilverpartij, namelijk eene noodlottige verplaatsing der belangen, te meer daar de waarde der zilvervoortbrengst gedurende dezelfde tijdruimte van 95 op 55 m.m. gedaald is.

Ook voor den algemeenen strijd over de muntstandaard heeft het gedurig toenemen der goudvoortbrengst eene bepaalde beteekenis. Het uitgangspunt der bi-metallistische beweging stelt ons een afnemen voor van de goudvoortbrengst. Dat die voorstelling verkeerd is, hebben de bi-metalistische kopstukken, zooals bij voorbeeld voor enkele weken in Nr 39 van de Deutschen Wochenblätter geschiedde, tegenover den wassenden goudstroom zelf, moeten bekennen. Sedert 5 jaar is de voortbrengst der gezamenlijke hoofdgewesten wel degelijk gestegen, die van Afrika (en Indië) tot het dubbele; die van Australië tot het vierdubbele, en die van West-Australië tot het zesvoude.

[p. 390]

De voortbrengst bedroeg:

In het jaar.	Jaarlijks duizend kilogram.	Waarde in millioenen mark.	In het jaar.	Jaarlijks duizend kilogram.	Waarde in millioenen mark.
1886	149	416	1892	196	549
1887	159	444	1893	236	660
1888	165	462	1894	272	758
1889	182	508	1895	307	853
1890	181	505	1896	213	873
1891	188	526	1897	357	997

Dat buitengewoon toenemen van de goudvoorraad is deels te wijten aan de ontdekking en ontginning van nieuwe goudvelden. De ontzaglijke rijkdom der Transvaalsche mijnen heeft, zooals D^r Ludwig Baumberger drie jaar geleden aanstipte, op de ontwikkeling der mijnnijverheid in de heele wereld grooten invloed geoefend. Met het geweldig stijgen der meeropbrengst van enkele streken, houdt de algemeene geregelde toename, die haren oorsprong dankt aan duizend voortwerkende oorzaken gelijken tred. Tot deze oorzaken behooren, het verbeteren der nieuwe chemische ontledingsmethoden, de uitbreiding der spoorwegen, de belangstelling der Europees che kapitalen die in groote mate toenam. 't Is, als hadden natuur en vooruitgang zich verbonden om de waarborg te verschaffen dat deze goudvloed nog lang niet verminderen maar altijd voort vermeerderen zal.

Voor enkele maanden bevestigde Suess, de geologische meester der bi-metallisten dat van de stijgende goudhoeveelheid uit de voortbrengende gewesten weinig naar het andere deel der wereld wordt overgevoerd. Ware dit werkelijk zoo, dan wordt het een raadsel, met wat de mijndistrikten hunnen invoer aan werktuigen en levensmiddelen, hunne huurpachten en winstaandeelen betalen. Intusschen bewijzen reeds de feiten namelijk dat de merkbare goudvoorraad der banken van uitgaaf alleen in de vijf laatste jaren van 5 tot 7 1/2 milliarden mark gestegen is, duidelijk, dat het meer voortgebrachte goud, na het dekken der noodige onkosten en gevorderde aandeden voor het aanleggen en ontginnen der mijnen, de andere werelddeelen ten goede komt.

In de zilveruitbating verwacht men sedert eenige jaren met het oog op den lagen zilverprijs en het stilliggen van vele zilvermijnen van West-Amerika eenen achteruitgang. Tegen die verwachting in, wijst de zilverontginning voor 1897 eene stijging aan. Zij bereikte in 1897, 5 1/2 millioen kg. met eene muntwaarde van 994 millioen mark, (dus 3 millioen minder dan de goudontginning), en zij overtreft de uitbating van 1894-95, die tot dan toe het hoogste cijfer bereikt had. Het grootste aandeel in die toename komt toe aan Mexiko en Australië, waar de voortbrengst in 1897 voor elk met 32 en 26 millioen mark gestegen is. Zelfs in de Vereenigde Staten werd het verval der mijnen in evenwicht gehouden door de meerdere zilveropbrengst bij de behandeling der lood- en koperertsen teweeggebracht.

Het grootste gedeelte der voortbrengst, namelijk 80 0/0 is aan Amerika en inzonderheid aan de Vereenigde Staten en Mexiko te danken, met 292 millioen mark; Midden en Zuid-Amerika (Bolivia 80, Chili 15) leverden samen 186, en Canada 30 millioen mark op. Wat de andere landen betrett, zoo leverde Australië 86 1/2 m.m. op, Spanje 31 1/2, Duitschland 29.8, Oostenrijk-Hongarije 10 1|2 millioen mark

[p. 391]

Belangwekkend wordt de vraag hoe die massa edelmetalen aftrek vindt. Preston, schat het verbruik van edelmetalen in de nijverheid van kunstvoorwerpen, voor het goud, reeds voor 1897 op 89,000 kg. of 248 millioen mark = 1/4 der opbrengst en voor het zilver op 928.000 kl. of 168 millioen mark =1/6 der tegenwoordige voortbrengst. Veel grooter natuurlijk is de aftrek dien het goud vond in de verschillende muntstaten der wereld. Die aftrek bedroeg niet minder dan 1840 millioen mark of bijna het dubbel der voortbrengst. Meer dan de helft wordt aangemunt; een bewijs in wat aanzienlijke maat het goud wereldmunt geworden is, hoe het zelfs na het munten bestendig tot evenwicht dient van de betalingsbalansen der verschillende landen. Aan zilver werd voor 596 millioen mark aangemunt en 143 millioen mark (marktprijs) naar Oost-Indië uitgevoerd. -De gemiddelde zilverprijs was in 1897, 27 9/16 pence, (de hoogste prijs 29 15/16, de laagste 23 3/4. - 1896: 30 3/4; 1895: 29 7/16; 1894: 28 15/16; 1893: 35 5/8; 1892: 39 13/16; 1886: 45 3/8; 1884: 50 5/8; 1877: 54 13/16; 1873-75: 58 (14 november 1898: 27 14/16).

Gent, Januari 1899.

M. DECLERCK.