Germania. Jaargang 1

Wetenswaardigheden

Dag- en weekbladen in Duitschland.

Er bestaan in Duitschland in 't geheel 3405 bladen, dus één blad op 15.354 bewoners. Deze 3405 bladen hebben elken dag eene gezamenlijke oplage welke de twaalf miljoen nummers overtreft. Hoe zeer deze krantenindustrie over heel Duitschland verspreid is, bewijst het seit, dat deze 3405 bladen in 1884 steden en dorpen verschijnen. Wel is waar, zijn al deze bladen niet even wichtig. Doorgaans verschijnen evenwel meer dan 35 t.h. er van zesmaal per week en meer. Slechts 11 t.h. verschijnen éénmaal per week en in 't geheel slechts 30 p.h. minder dan driemaal per week. Even verbazend is de berekening der bladenoplage. Terwijl de gemiddelde oplage van een dagblad in Duitschland 3660 nummers bedraagt, hebben niet minder dan bijna een vierde aller bladen eene oplage, welke dit middelcijfer verre te bovengaat.

_**_*

Mijnwezen in Japan.

- Over goud, zilver, koper en kolen in Japan geeft het ‘Zeitschrift für praktische Geologie’ de jongste statistiek op. De ontwikkeling der mijnnijverheid heeft in Japan sedert het einde van den laatsten oorlog snelle vorderingen gemaakt, en levert eene aanzienlijke hoeveelheid edele en nuttige metalen, ofschoon men hierover in het buitenland weinig of niets verneemt. De goudvoortbrengst steeg sinds 1893 met omtrent 5000 oncen en bereikte in 1896 het gewicht van 28,300 oncen. De 19 bestaande goudmijnen zijn voor een deel in 't bezit van den keizer en voor een ander deel in dat van bijzonderen. De voornaamste zijn die van Sado en Ikuno. Nog onlangs is bij Nikko goud gevonden, zoodat binnen kort het gouddelven nog zal toenemen. Nikko heeft daarbij kans, om het middenpunt der Japansche edelmetaalontginning te worden, daar men er ook, buiten goud, veel zilverbevattend looderts vindt. Deelnemen aan mijnondernemingen is door de Japansche wet aan vreemdelingen toegelaten. - Zilver wordt in Japan op 45 plaatsen gevonden en bracht in 1896 anderhalf miljoen oncen op, hetgeen eene vermeerdering van omtrent 650,000 oncen sinds 1893 uitmaakt. Buitengewoon sterk is de koperontginning in Japan, die tegenwoordig 70 mijnen omvat. In het den 30 Juni 11. sluitend rekeningsjaar, won men 35 miljoen catties of ongeveer 500,000 centenaars koper, met eene waarde

[p. 262]

van 5,800,000 yen (ongeveer 15 miljoen frank). Sedert 1875 is de koperopbrengst bijna vernegenvoudigd. Het meeste koper gaat naar Hongkong, dan naar China en naar Engeland; de gezamenlijke uitvoer bereikt 350.000 centenaars, dus 5/7 der geheele opbrengst. De kolenontginning is sedert den oorlog omtrent met 1 ½ miljoen ton gestegen en er werden gedurende 1897 reeds meer dan 2 miljoen ton kolen, voor eene waarde van omtrent 28 miljoen frank, uitgevoerd. - De maatschappijen welke koolputten bezitten doen schitterende zaken. In 't geheel zijn 120 koolmijnen werkzaam, van welke nochtans slechts 50 beduidend zijn. Het meest levert de mijn Müke op in de provincie Chikugo, namelijk 600,000 ton jaarlijks. - Een nieuwe kolenbedding werd in 1896 ontdekt en men is reeds met het uitbaten begonnen. Ze ligt, in de provincie Iburi aan den Mükawagawastroom en moet 40 miljoen ton kolen boven en 30 miljoen ton onder den zeespiegel bevatten. - Deze laatste ontdekking buiten beschouwing gelaten, zoo heeft men berekend, dat de kolenvoorraad in Japan, met het huidig kolenverbruik in 45 jaar zou uitgeput zijn.

_**_*

Duitschlands handelsverkeer met het buitenland

in Oct. 1898, volgens de October-aflevering van het keizerlijk statistiekenbureau: Invoer in October: 4.090,956 ton tegen 3.948,603 ton in October 1897, dus 142,353 ton meer. Edelmetalen: 87. - Tot deze aanwinst droegen bijzonder bij: Koren en andere landbouwvoortbrengselen met 52.960 (tarwe 23.267, garst 40,403), hout enz., evenals waren daaruit vervaardigd (53,906), materiaal en andere waren (50.255), terwijl de invoer van aarde, erts om 16.901r, van kolen enz. om 11.531 verminderd is 25 op 43 toltarief-nummers gaven een verhoogden, 17 een geringeren invoer aan. De gezamenlijk invoer gedurende de eerste tien maanden des jaars bedraagt: 35.333,323 egenover 33.184, 173, dus 2.149,150 meer. Edelmetalen: 890. Bijzondere toegenomen heeft: hout enz. (726,656), koren enz. (621,077 - tarwe 240,336, rogge 91,096, garst 30,918, maïs 300,188 - ), drogerij- en andere waren (302.588 - ijs alleen 333,682 -), aarde, erts enz. (293,381), steen enz. (100,857). De meeste der 14 toltariefnummers met geringeren invoer zijn gedaald: afval (92,283), dan materiaal- en andere waren (79,774 - ruwe rijst alleen 167,499 -), ijzer en ijzerwaren (37,835), Uitvoer gedurende October netto: 2.652,465 ton tegenover 2.532,429 ton, dus 120,036 meer. Edelmetalen: 38.25 op 43 toltariefnummers wezen eene vermeerdering aan, 18 eene vermindering. Tot de vermeerdering droegen bijzonder bij: Kolen enz. (141,245), ijzer en ijzerwaren (12,397), koren enz. (9825), drogerij-, apotheker- en verfwaren (6762), aardewerk (5320), terwijl inzonderheid de uitvoer van aarde, erts enz. (23,269), hout enz. (11,340), steen en steenwaren (18,030) afgenomen heeft. De gezamenlijke uitvoer in de eerste tien maanden bedraagt: 24.829,170 tegenover 22.726,616, dus 2.102,554 meer. Edelmetalen: 424. De vermeerdering geschiedde voor 26 op 43 toltariefnummers, waaronder bijzonder: kolen enz. (1.670,332), ijzer, enz. (235.275), koren (147,940), aardewerk (75,550), aarde (68,768), drogerij-, apotheker- en verfwaren (60,854). Veel heeft de

[p. 263]

uitvoer van materiaal- en andere waren (141,311) afgenomen, ruwe suiker alleen 165,716, terwijl broodsuiker met 54.762 heeft toegenomen.

_**_*

Handelsverkeer in Transvaal.

- Zooeven is het eerste Engelsch consulair verslag, over den handels- en geldelijken toestand in Transvaal, bekend gemaakt. Na een lange inleiding bespreekt het eerst het toestroomen van vreemd kapitaal in het jaar 1895, als gevolg der toenemende goudwinning; de schitterende uitzichten der diepgraving, de verbeterde methoden voor het goudwinnen en het vooruitzicht op eene goede ontginning der min rijke mijnen. Dan luidt het: ‘Bij de bekendmaking van het bericht der handelskamer, vleide men zich met de hoop op betere toestanden en de kooplieden deden, met het vooruitzicht van een hernieuwden handelswelstand, groote vooruitbestellingen; doch deze verwachtingen werden niet verwezentlljkt en heden staan zij, met grooten voorraad tegenover eene veranderde koopkracht. Niettegenstaande de de goudvoortbrengst immer toeneemt, kan de Staat met eigen middelen niet dadelijk voldoend inkoopen om de tegenwoordige markt op te houden en bijaldien geen vreemd kapitaal ter beschikking staat, moet de invoer in evenredigheid met den uitvoer, verminderen. Het is bekend, dat reeds nu niet enkel vreemd kapitaal niet aangeboden wordt, maar zelts wordt teruggetrokken, en het gevolg daarvan zal een aanmerkelijk afnemen van zaken zijn en misschien eene handelscrisis.’