zou willen... Altijd, heinde en ver... Hoe vroolijk moet dat zijn, zoo gansche dagen!... En de zwaluwen moeten nooit in een kamer liggen, of op een stoel blijven ... En ze moeten niet vreezen, dat ze haar beenen zullen zeer doen... Moedertje, zeg mij, als 't winter is, waar gaan ze naartoe?’
‘Naar een heerlijk land, waar de lucht altijd azuurblauw is, en waar er geen wolken drijven! Daar yloeit een stroom, die waters rolt, geel als goud! Aan den oever staan vogels met vlammend roode vleugels! Gouden vruchten groeien er op de boomen! Daar steken de planten overgroote waaiers opwaarts...’
‘En zal ik nooit in dat land komen, moedertje?’
‘Zoudt gij mij willen verlaten, mijn schat?’
‘Neen, moedertje, eenmaal slechts zou ik er willen zijn, en zou daarna terugkomen. Ho, ja. ik zou toch willen een zwaluw zijn!’
***
Weken vervlogen; de hemel bleef schier altijd prachtig helder; al de zwaluwen waren terug; den gansche dag kwetterden ze door de lucht, en waren uitgelaten vroolijk.
Met kleinen Dory ging het niet goed meer; hij verloor zoo soms zijn adem; hij zat lietst voor 't venster, uren en uren staarde hij naar de zwaluwen...
En toen zijn moedertje hem eens alléén liet, vroeg hij aan de meid, of hij sterven zou, en wat sterven is, en of hij in 't land zou komen, waar de gouden vruchten groeien, en de zwaluwen zich heen begeven, als het winter wordt... Ja, daar zou hij willen zijn!...
En de meid zei, dat hij inslapen zou, en in dat heerlijk land ontwaken! Maar aan moeder mocht hij het niet zeggen, ze zou al te bedroefd zijn!...
En nog dagen verliepen, en het ging steeds slechter met Dory; en voor 't venster hield hij de hand van zijn moedertje in de zijne, en sprak:
‘Moeder, indien ik naar 't land der zwaluwen ging, zou ik vleugels hebben?’
‘Ja, mijn lieveling...’ Ze verbeet hare smart, en dacht, dat hij wellicht haar verlaten kon... Ze antwoordde:
‘Ge zoudt vleugels hebben, blanke vleugels, en ge zoudt paleizen zien, die glinsteren als diamant... En marmeren vloeren, witter dan sneeuw... Alles glanst en fonkelt er...’
‘En zou ik dan kunnen rondzweven, overal waar ik wil, moedertje... Zoo ook om torens, en soms recht omhoog, ver, ver?...’
En moedertje wist het heel schoon te maken.
Diep nadenkend keek hij voor zich, hernam:
‘En indien ik in dat land was, zoudt ge ginder ook komen, zoudt ge ginder niet komen, zoudt ge niet kunnen?