Germania. Jaargang 1(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 248] [p. 248] Rust Ter Nagedachtenis. Ik ben zoo ziek, zoo treurig krank; Ik wou in 't woud voor eeuwig rusten. Mijn hoofd is mat, mijn ziel ontwricht, Ik dool in doffen droom door 't leven En wacht gelaten naar den dood. Och, vrienden, brengt mij onder de aarde In 't eeuwenoude mischend bosch; Daar zal mijn ziel in reine wonne Vergeten, wat zoo zwaar heur drukt. Een reuzenboom zal uit het hart mij groeien, Gespijsd met eigen vleesch en bloed, En alle boomen zullen mij vertellen Van wondermaarkens uit mijn jeugd. De vogeltjes in zijne forsche takken, Ze zullen 't heerlijk klinkend jubellied Rondom mijn groenen terp verheffen, De stille wandlaar, 't mijmrend hoofd Gebogen onder zwijgend lijden, Zal even turen op mijn graf En 't zeegnen met een: ‘Vrede!’ De zwoele luchtjes in het groen Vertellen dan hun liefste sprookjes, Of wilde stormen, woest getier Verheffend in ontzettend huilen, Verdrijven alle weedomspoor. Dan komen lijze weemoedsvreugden, En streelen mijne ziel in slaap. Ik ben zoo moe, zoo treurig krank Ik wou in 't woud voor eeuwig rusten. J.M. Brans. Brussel, 14 Januari 1899. Vorige Volgende