Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||
[Nummer 4] | |||||||||||||
Bladzijden uit de Geschiedenis der Vlaamsche Beweging.IIk geloof niet dat ik mij erg vergis, wanneer ik vooropstel, dat - ondanks de velerlei betrekkingen welke er tusschen Noord- en Zuid-Nederlanders bestaan, - de Vlaamsche Beweging, d.i.t.z. de beweging die voor doel heeft, het Nederlandsch of Nederduitsch in België niet alleen te handhaven, maar meer en meer te verspreiden en tevens zuiverder en mooier te doen spreken en schrijven, toch bij de overgroote meerderheid der Noord-Nederlanders en Duitschers niet veel meer bekend is dan b.v. de Iersche uit Groot-Brittanje, de Provençaalsche uit Frankrijk en de Katalaansche uit Spanje; ik bedoel: niets meer dan enkel bij naam. Nu komt het mij voor, dat - zoo men het een ingezetene van Amster- of Rotterdam, Keulen, Hannover of Berlijn al niet euvel kan duiden, dat hij van de drie laatstgenoemde bewegingen alleen weet, dat het taalbewegingen sijn, zulks niet het geval is waar het geldt een strijd, die, op nauwelijks een 10 of 20 uren sporens van deze of gene Hollandsche of Friesche stad, - op nauwelijks 10, 20 of 30 uren sporens van deze of gene Duitsche stad, in het onmiddellijk naburige, en daarenboven naar stam en taal zoo naverwante België en juist ten voordeele van deze taal en dezen stam al zoo vele jaren gestreden wordt. Eens toch leefden wij, Hollanders en Belgen, onder dezelfde vorsten, om het even of deze vorsten dan tot het Burgondische, het Habsburg-Spaansche huis, of ook nog in deze eigen eeuw, en - eilaas! een al te korte spanne tijds, tot dat van Oranje- | |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
Nassau behoorden. Ja, tot Philips II van Spanje toe, leefden wij allen bijna, Nederlanders en tegenwoordige Rijksduitschers onder denzelfden scepter, namelijk dien van de Duitsche keizers, van welke wij, - het dient wel opgemerkt, - nooit eenige dwingelandij te verduren hadden. Ik meen zelfs te mogen beweren, dat van het betrekkelijk gering aantal Hollanders of Duitschers, die ten gevolge der Nederlandsche Congressen, of anderzins, iets of wat afweten van de Vlaamsche Beweging, toch slechts éen op honderd er zich mag op beroemen, dat hij de door hen ingewonnen berichten volkomen en in ieder opzicht vertrouwen mag. Dit nu is ten zeerste te betreuren, - niet alleen omdat het die onverschilligheid bevordert, welke tusschen volkeren van hetzelfde bloed en dezelfde of bijna dezelfde taal, enkel nadeelig werken kan, maar tevens, en meer onmiddelijk nog, omdat het ons, Vlamingen, berooft van den steun van 5 + 60 d.i. 65 miljoen menschen, die er, in een tijd, waarvan het voornaamste streven op de eindelijke toenadering van alle, tot hetzelfde ras behoorende stammen zoo duidellijk gericht is, alle belang bij hebben, elkander werkelijk te kennen, en uit deze onderlinge bekendwording, elkander lief te krijgen, te steunen, te verdedigen desnoods. Om het bewijs te leveren dat de meesten in Noord-Nederland en Duitschland de Vlaamsche beweging verkeerd beoordeelen, hoef ik er maar aan te herinneren, hoe of men, niet enkel en in Holland en in 't Duitsche Rijk verspreide Fransche, - maar tot zelfs in eigen Noordnederlandsche en eigen Duitsche organen toe - in deze laatste tijden, dat is te zeggen sedert 1884 en den val van het jongste liberaal ministerie, meer dan ooit beweerd en herhaald heeft, dat het Flamingantism in België gericht is tegen de huidige beschaving, tegen de moderne vrijheid, m.a.w. dat de Vlaamsche Beweging eene klerikale onderneming is. Ik hoop straks zelf te bewijzen, dat integendeel, de welbegrepen belangen dezer vrijheid en beschaving, zooals elk negentiendeeuwer, om het even tot welke belijdenis hij zichzelven rekene, deze opvatten | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
kan en moet (Dit zij hier al dadelijk gezeid, om te doen uitschijnen, dat ik mij bij het schrijven van dit opstel niet wensch te plaatsen op het engere terrein van om het even welk partijbelang) alleen de grondleggers der Vlaamsche beweging van begin af bezield hebben en nog bezielen. Indien die beweging intusschen toch een politiek doel mag worden toegeschreven, dan is dit in nauw verband te brengen, niet met de politiek van partij tot partij, maar alleen, met die van Staat tot Staat. Ik wil zeggen, dat de eerste reden van bestaan van die beweging is, het kleine land, waarin zij zich voordoet, duurzaam te bewaren voor de tot vóór luttel jaren, tot vóór 1870-71 namelijk nog steeds dreigende, en eerlang, alles doet het voorzien, opnieuw dreigende aanhechting bij een anderen grooteren staat uit het Zuiden, dien het niet eens noodig is, hier bij name te noemen. Zoo opgevat kan dan ook de Vlaamsche taalstrijd terecht beschouwd worden, niet als een slechts nu ontstane, maar wel, zooals Jan De Laet het noemde, als de logieke, noodzakelijke voortzetting van den strijd, die in werkelijkheid aanvang heeft genomen op den dag zelf, waarop onze voorouders, de gemeentemannen van Gent, Brugge, Ieper en Kortrijk voor den eersten keer zijn opgestaan, om het zware leenjuk van Frankrijk af te schudden. Wel is waar, schreef De Laet, hebben pen en woord in den vreedzamen strijd van heden bijl en hamer onzer gemeente-troepen van voor vijf eeuwen vervangen. Wel is waar vertoonde de strijd der gemeenten eene economische zijde, welke de onze tot heden ontbeert; voor 't overige is hij gebleven wat hij was. Hier moet al dadelijk verzet worden aangeteekend tegen de bewering, die zich in de laatste jaren meer dan eens heeft geopenbaard: De strijd van de middeleeuwsche Vlamingen namelijk, zou volgens sommigen uitsluitend leenroerig-economisch geweest zijn; aan 't behoud van ras of taal zouden de groote gemeentenaren echter niet gedacht hebben. Men moet, zoo dunkt mij, al weinig van de intieme zijde van onze nationale geschiedenis afweten, om dit te houden staan. Dat de Vlamingen in de middeleeuwen en later hartstochtelijk | |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
gehecht waren aan hunne taal, blijkt ten duidelijkste uit de geschiedenis, niet van het graafschap Vlaanderen alleen, maar van Brabant en Limburg evenzeer. Slechts enkele voorbeelden wil ik aanhalen. Ofschoon de oudste in het Nederduitsch geschreven vrijheidsbrief of charter eener Vlaamsche gemeente slechts van 1229 dagteekent, - hij werd door Hendrik II, hertog van Brabant uitgevaardigd, - weten wij toch met zekerheid, hoe reeds in de elfde eeuw de ingezetenen van het graafschap Vlaanderen, na den bekenden slag van Bergen, niet alleen de Waalsche gravin Richildis, maar ook met deze de vele, door haar aangestelde Waalsche ambtenaars van allen aard, eenvoudig verbanden. Een besluit van 1290 van Koning Philips den Schoone levert het bewijs, dat, in de 13e eeuw de Vlaamsche taal in het graafschap Vlaanderen overal de wettige landstaal was. Bij elke zoogenaamde Blijde Inkomst, bij elken feestelijken intocht hunner vorsten werd b.v.b. in Brabant bepaald, dat de taal van het gerecht de Dietsche (het Nederduitsch) zijn zou; - eene bepaling, die vijfhonderd jaar bestaan bleef. Ook waren die Blijde Inkomsten heel en al in Dietsche taal opgesteld, niet enkel in de 14e, 15e, 16e, maar ook nog inde 17e en 18e eeuw. Alleen in enkele gevallen kon men zich voor de Brabantsche gerechtshoven van het uitheemsche Fransch bedienen. En in het gansche hertogdom, ook in het Waalsch gedeelte, kon niemand rechter worden, zonder de Nederlandsche taal machtig te zijn. Hetzelfde gold voor het prins-bisdom Luik (Lüttich); insgelijks voor de Vlaamsche Limburgers. In 1381 of 85 werd te Rijsel door Philippe-le-Hardi een oppergerechtshof, de Raad van Vlaanderen, opgericht. Alle beambten waren Franschen, de officieele taal was de Fransche. De Vier Wetten van het graafschap verklaarden geene andere rechterlijke macht te willen erkennen, dan die hunner eigen Vierscharen, welke zich uitsluitelijk van het Vlaamsch bedienden. Geen enkele Vlaming vertoonde zich intusschen te Rijsel; het gebouw stond leeg en moest eindelijk afgeschaft worden. | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
Op 21n April beloofde Philippe-le-Hardi onder eed, niet alleen den Raad van Vlaanderen van Waalsch- naar Vlaamsch Vlaanderen en wel naar eene aan deze zijde der Leie liggende stad te verplaatsen; maar ook de Vlaamsche taal weer als officieele rechtstaal te erkennen. Tevens beloofde hij, dat alle gemeenschappelijke zaken tusschen de verschillende gemeenten en de staatsoverheid in de Vlaamsche taal afgehandeld zouden worden. Hoogst opmerkelijk is het, dat de Vlaamsche gemeenten, ook van de zijde des Franschen Konings eerbied voor de landstaal wisten af te dwingen. In de Vlaamsche taal was de uitnoodiging opgesteld, waarmede de Koning in 1385, 150 Gentenaars naar Doornik dagvaardde. Een daarop gevolgd vredetractaat moest, op wensch der stad Gent, ook in de Vlaamsche taal opgesteld worden. In de Vlaamsche taal was de, op 11n Februari 1476 openbaar gemaakte, vermaarde Magna Charta van Maria van Burgondië gesteld. Die merkwaardige, bij uitstek democratische, ja, in een modernen geest gedachte Reform-bill, heeft de Amerikaan Motley te recht ‘het toonbeeld aller latere Europeesche grondwetten’ genoemd. En ook weer dit Charter bevat de bepaling, - zooals onze historicus Kervyn het uitdrukt, - que toutes les affaires seront traitées en flamand. In 1539 liet Keizer Karel de Vijfde aan het Magistraat van Gent een in 't Fransch geschreven brief geworden. De Gentenaars namen de vrijheid, dien brief heel eenvoudig ongelezen terug te zenden, met beleefde bede om eene Dietsche vertaling. In 1545 vaardigde dezelfde Keizer een zoogenoemde ‘ordonnantie’ uit, waarbij bepaald werd, dat in de Vlaamsche gewesten alle wetten en bevelen, om 't even van welken aard, - burgerlijk, fiskale, rechterlijke, bestuurlijke, militaire, enz.; in het Nederlandsch zouden gesteld worden. En niet enkel zijn zoon Philips. II, maar ook al zijne opvolgers hielden de voorschriften dezer ordonnancie in eere. Zoo kon dan ook tijdens de voorlaatste debatten in (1897) onze Eerste Kamer een Gentsch Senator met volle recht zeggen: | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
‘Aux Etats de Flandre et de Brabant, toutes les affaires étaient traitées en flamand, sauf pour les relations avec le pouvoir central, et encore pour ces dernières n'en fut-il ainsi que depuis l'arrivée au pouvoir de la maison de Bourgogne. Au Grand Conseil de Flandre toutes les affaires étaient jugées en flamand, sauf celles qui concernaient les habitants du Tournaisis et de la Flandre française.’ Maar deze reusachtige strijd der Middeleeuwen, waarvan onze beste historici, de hoogleeraars Delhougne en Vander Kindere, Baron Kervyn en anderen, de tegenwoordige beweging afleiden, wat was hij in werkelijkheid, zoo niet juist het in praktijk brengen van dit vaste beginsel, dat den grondslag uitmaakt van al de omwentelingen onzer Vlamingen, nu eens tegen hunne eerste graven, dan weer tegen de hertogen van Burgondië, later tegen Spanje en den weinig Vlaamschen Gentenaar, Keizer Karel, eindelijk tegen het huis van Oostenrijk en het keizerrijk van Napoleon I. ‘Elk volk heeft het recht en den plicht, vrij en zichzelf te zijn!’ In hunnen strijd tegen de Koningen van Frankrijk, deze geduchte vertegenwoordigers der Centralisatie, vochten, zegt De Laet, onze gemeenten niet alleen voor de onafhankelijkheid van hun geboortegrond, maar ook, men zou haast kunnen zeggen, vooral, voor hunne politieke vrijheid. Gewaagd zou het echter zijn, te beweren, dat Vlaanderen, toen voorspoedig door handel en nijverheid, groot door letteren, kunsten en wetenschappen, ook in modernen zin onafhankelijk was. Onze graven immers waren leenmannen van Frankrijk, en voor het grootste deel van hun grondgebied waren zij hulde en trouw aan den Koning verschuldigd. Maar inwendig waren zij vrij, onze beide Vlaanderen, en indien zij, wat den grond aangaat, met het buitenland af te rekenen hadden, toch wilden zij in hun nationalen geest, in hun eigen instellingen, en, zooals zij het herhaaldelijk bewezen hebben, hunne taal, die er tegelijkertijd het uiterlijk teeken en de waarborg van was, tegen alle leenroerige inpalming ongeschonden bewaren. ‘In onze groote oorlogen der middeleeuwen, zegt een | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
Belgisch schrijver, de Waal Charles Potvin, maakte Vlaanderen de voorwacht uit van de politieke vrijheid aller Europeesche landen.’ En wijlen professor Lentz volledigt deze gedachte, waar hij er bijvoegt ‘Het Vlaamsche volk heeft het grondbegrip van de de inrichting der gemeenten gered; het heeft in Europa eene algemeene beweging ten voordeele der vrijheid in 't leven geroepen.’ Staat mij toe lezers, hier eene kleine ‘parenthesis’ te openen, en u er aan te herinneren, dat verscheidene honderden jaren vóór het uitbreken der groote en zeker roemrijke Fransche omwenteling, de Vlaamsche poorters er in geslaagd waren, als grondslag van het recht hunner trotsche gemeenten, de volgende beginselen te doen aannemen, welke sindsdien de grondslagen van alle tegenwoordig beschaafde staten zijn geworden:
Sedert de eerste worstelingen onzer gemeenten tegen het koningdom, hebben de eersten, zoowel als dit laatste niet opgehouden te gehoorzamen aan twee tegenstrijdige stroomingen, die met rassenhaat weinig of niets te stellen hebben. De eersten wilden zelfwetgeving en zelfbestuur, de vrijheid vooreerst, de gelijkheid daarna, als edele vrucht der vrijheid; het tweede, het koningdom, | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
integendeel haakte naar de zuivere alleenheerschappij; naar het bestuur van het volk door het Koningdom, - minder der gelijkheid dan wel der vrijheid vijandig, maar in den grond, - beide verdringend in gelijke maat. (Wordt voortgezet.) Pol de Mont. |
|