Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |||||||
Valsche voorstellingen.De Redactie van Germania zegt op de 1e bladzijde van haar tijdschrift: ‘Wat kennen de Duitschers van onze toestanden!’ Wij, Nederlanders, kunnen die uitdrukking wel herhalen. De heer Otto Mühlbrecht te Berlijn geeft in de 1e afl. van Germania al direct het bewijs. Hij, die zegt ons land gezien te hebben, oordeelt er over, als een blinde over kleuren. Niet uit minachting spruit zijn gebrek aan nauwkeurigheid, want hij heeft ‘vor mehr als dreissig Jahren in Amsterdam unsere Stammesgenossen kennen, achten und lieben gelernt’. Wat dan noopt den heer Otto Mühlbrecht om te schrijven over een onderwerp, dat hij blijkbaar niet kent? Hij durft zelfs zeggen: ‘vielleicht trägt es dazu bei manche falsche Vorstellung zu berichtigen.’ Het zou er fraai met de kennis van ons land uitzien, als men ingelicht moest worden door den heer Otto Mühlbrecht. Ik ga dit bewijzen. De heer M. begint met een beleefdheid (?) aan ons adres ‘heute sind sie (die Holländer) nicht mehr die Chinesen Europa's’. 't Is welwillend. Maar wat zijn wij dan wel? Dit schrijft de heer M. niet, doch laat het vermoeden. Naar het schijnt heeft de heer M. over ‘Nederland en zijne bewoners’ willen schrijven. Holland is een onzer provinciën, M.M., - de titel van het opstel is dus reeds onjuist. Op bl. 17 over Arx brittannica is de heer M. incorrect. Volgens Guicciardini lag de Arx brittanica op geheel anderen afstand: In het Nederlandsch Standaardwerk: ‘Nederland en zijne bewoners’, van Dr H. Blink, dl I, blz. 16 en 17 Staat er over: ‘Sedert 1752 zijn de fondamenten, die allengs tot een minimum | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
waren ingekrompen, voor altijd onder de golven verborgen gebleven’. Dus niet in ‘1760 sind gut erhaltene Mauer-Ueberreste davon zu Tage getreten’. Op bl. 17 reg. 6 v.o. ‘ohne die Dämmen und Deiche wären die Niederlande heute schon wieder ein schiffbares Meer’. Deze zin moest luiden: zonder duinen en zonder dijken zou de prov. Holland bij samenvallenden hoogen rivierstand en hoogen vloed (exeptioneelen toestand) een plas worden. Hier vervangt Nederland Holland, omgekeerd als in den titel. Op bl. 10 begint een opsomming van huiveringwekkende overstroomingen. In 1214 verdronken in de prov. Friesland meer dan 100 duizend bewoners; verder vergaan 40 dorpen en nog eens 72 dorpen met 100 duizend menschen. Waar men zoo in massa uit verdrinken ziet gaan en de bevolking toch blijft toenemen, krijgt de lezer zoo iets in de gedachte van: ‘komt, laat ons kinderen telen,’ of, ‘vermenigvuldigt u als het zand der zee’. De overstroomingen waren vroeger erg genoeg. Wenscht men een vrij vertrouwbaar verhaal er van te lezen uit de oude doos, dan zijn er:
Deze verhalen niet in ernst van den jeugdigen overmoed eener stad, (bl. 19,) die ‘mit allem Grund und Boden eine Strecke weit fortgeschwemmt sei’ en zoo maar licht weg weer voor anker is gaan liggen; daar geeft men geschiedenis, geen verhaaltjes, die beginnen met ‘man sagt’ bl. 19 dat een ‘hochgelegener Meierhof mit allen zugehörigen Baulichkeiten auf einer Scholle festen Landes unvermerkt’ uit passagieren gaat. Op bl. 10 zegt de schrijver ‘im Jahre 1232 wurde durch Sturmstuth und Dammbruch das Harlemer Meer geschaffen’. In 't genoemde werk van Dr H. Blink wordt | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
dl II, bl. 66, de grootte van het meer opgegeven: in 1531, 5600 hct.; in 1591, 10590 hct.; in 1647, 14450 hct.; in 1687, 15400 hct.; in 1740, 16600 hct.; in 1808, 17775 hct. In 1852 werd een oppervlakte van 18224 hct. water veranderd in vruchtbaar land. Het meer is eeuwenlang toegenomen door afslag der golven, door uitvenen, door overstroomingen. 't Is dus niet ‘geschaffen’ in 't jaar zooveel. Op bl. 19 laat de schrijver in 1860-61 nog even 14,000 morgen land door overstrooming ‘vernichten’. Stel u gerust, mijnheer Otto Mühlbrecht, op dat door u ‘vernichtete’ land leeft men gelukkig. Verder meet men in Nederland oppervlakten met de metrieke maat, dus met hectaren. Uw maat gebruikten de vaders van onze vaders. Beginnen we aan het 2e gedeelte, bl. 105, dan vertelt onze gids iets over een net van dijken voor de meest bedreigde provinciën en geeft in dienzelfden zin het doel van dat dijkennet. - Waar dijken achter elkander liggen getuigen deze meest al van landaanwinning, van scheidingen tusschen polders en droogmakerijen of, 't zijn slaperdijken. Over dit onderwerp wensch ik in een afzondelijk opstel breeder inlichtingen te geven. Wie er iets over lezen wil, vindt er over in Tijdschr. van het N.A.G. 2e serie, dl II, afd. meer uitgebreide stukken, artikel A.A. Beekman, bl. 134-195, jaar 1885. Over schatten op den bodem van het Haarlemer Meer, bl. 106, hebben mogelijk toenmalige winkelbedienden, c.s. gewatertand; een ontwikkeld man scherst over zulken onzin. De heer Mühlbrecht stelt de lezers van ‘Germania’ wel laag. Op bl. 107 wordt Nederland verdeeld ‘in eine nordliche und südliche Hälfte, die in ihren Grundzügen des Staats-und Volkslebens wesentlich von einander verschieden sind’. Vooreerst scheiden de rivieren ons land niet in een N. en Z. helft, ten tweede vertegenwoordigt Nederland een ondeelbare Staatseenheid, bovendien verschillen Friezen en Zeeuwen minder dan Pommeranen en ZwabenGa naar voetnoot(1). Onderaan bl. 107 ‘der Süden ist milder, er hat noch | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
Waldungen, nach Norden zu sterben diese aus, und je nördlicher je mehr erlischt das ganze Pflanzenleben, auch der Ackerbau und die Viehzucht hören schliesslich auf, und es tritt an deren Stelle die Fischerei und das Strandleben’. De onzin in deze regels vervalt is wel het ergste, wat in langen tijd van de pers is gekomen. Meteorologische waarnemingen gedurende 51 jaren geven de volgende gemiddelde cijfers in Celsiusgraden: Winter-temperatuur 1,85°, Lente-temperatuur 8,4°, Zomer-temperatuur 17,3°, Herfst-temperatuur, 9,9°, alles in Groningen, dus zoo noordelijk mogelijk. Bij die temperatuur sterven de boomen niet uit. Verder bestond de veestapel op 1 januari 1896 volgens het ofliciëele verslag in de provincie Groningen uit 32,499 paarden, 109,803 runders, 100,200 schapen, 35,635 varkens; in de provincie Friesland uit 25,264 paarden, 221,058 runderen, 136,000 schapen, 27,941 varkens, in de provincie Friesland zijn 74 stoomzuivelfabrieken met 671 paardenkracht en 77,010,266 L. volle melk zijn daar verwerkt. De landbouw in de provincie Groningen maakt gebruik van 119 stoomdorschmachines, wat toch zeker iets anders is dan ‘Fischerei und Strandleben’. Nog staan in de provincie Groningen 49 stoomgemalen, 56 stoomketels, 51 stoomwerktuigen met 1228 nom. P.K. alles voor den landbouw. De heer M. heeft zich hier een brevet van onbevoegdheid voor gids geschreven. Op bl. 108 wijst de heer M. ons een kolonie toe aan de kust van Guinea. Nederland heeft alleen bezittingen in Azië en Amerika, Mijnheer Mühlbrecht. Bl. 109 ‘Am Ruder sind gegenwärtig die Antirevolutionäre, verstarkt durch die Katholiken’. Aan het roer staan:
| |||||||
[pagina 184]
| |||||||
Niet één is anti-revolutionair, niet een hunner is katholiek. Wat wil de heer M. toch? Onderaan bl. 109 blijkt de schrijver totaal onbekend met onze kieswet. In artikel I leest men: De leden van de tweede Kamer der Staten-Generaal worden gekozen door de mannelijke ingezetenen des Rijks, tevens Nederlander, die den leeftijd van 25 jaren bereikt hebben, zoover zij over het laatst verloopen jaar in een of meer der Rijks directe belastingen zijn aangeslagen en die belasting betaald hebben, of wel zijn aangeslagen in de grondbelasting voor minstens één gulden, of wel aangeslagen in eenige andere rijks-belasting; of die als hoofd van een gezin een huis bewonen van minstens 0,80 huur per week, of die in dienstbetrekking of als inwonenden zoon gedurende één jaar een inkomen heeft genoten van minstens 5 gl. in de week, of een pensioen genieten van gelijk bedrag, alles zeer gering. Als men kiesgerechtigde als bezitter zijn zal, moet men de kapitale som van 50 gl. bezitten, ingelegd in de rijkspostspaarkas. Is men geen kapitalist van minstens 50 gl., dan nog kan men kiesrecht bezitten, wanneer men voldaan heeft aan de eischen van bekwaamheid door of krachtens de wet gesteld, voor de benoembaarheid tot eenig ambt, voor de vervulling van eenige betrekking of voor de uitoefening van eenig bedrijf of beroep. Wat de heer M. over ‘blutigen Strassenkampfen’ onzer sociaal-demokraten in Amsterdam schrijft, verwijzen wij zonder verder commentaar naar het rijk der smakelooze fantazieën van den heer M., waarhenen wij ook zenden ‘das Land entbehrt alle lieblichen Naturschönheiten’ en ‘Rauh ist das Land’. Bl 112 stelt het gebrek aan kennis van de Nederlandsche taal des heeren M. aan het licht: toonkundige moet zijn toonkunstenaar, muziekbalken, sprinkhaan, penseel en kwast wijzen verschallende voorwerpen aan, knop beteekent hier bloemknop en kiesetrekker moet zijn taudarts. Een kiezentrekker is een rondreizende kwakzalver. | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
‘So hat im ganzen Lande jeder Kirchthurm sein Glockenspiel, bl. 112’. Hoe komt de heer M. er aan? In enkele steden heeft men klokkenspel. Die ‘Windmühlen, Schöpfmühlen, Stampfmühlen, Mahlmühlen van bl. 113 worden of zijn vervangen, evenals in andere landen, door stoom. Onze watermolens om droogmakerijen en polders op peil te houden, hebben grootendeels plaats gemaakt voor stoomgemalen. Deze waren er den 1n Januari 1896 reeds 462, samen met 20,100 paardenkracht werkend. Verder wil de heer M. misschien wel gelooven, dat wij, tegenwoordig levende Nederlanders, aan onze kinderen vertellen van de goede, oude ‘trekschuit’, waarin onze vaders en grootvaders sprookjes vertelden. Wij kennen het ding alleen als antiquiteit en ‘Marterkasten’ hebben we zelfs nooit hooren noemen. Hiermede heb ik alleen maar de meest in 't oog vallende ongerechtigheden even aangestipt; veel meer onjuistheden, dan ik genoemd heb, staan nog in het artikel van den heer M. Aan de Redactie verzoek ik, mij later ruimte in haar tijdschrift te geven, om enkele onderwerpen, die het karakteristische van ons land uitmaken, duidelijk te maken. In geen geval zal ik den heer M. antwoorden, wanneer deze lust en tijd mocht hebben, om op zijn geschrijf terug te komen. Omdat ik sympathie gevoel voor het doel van ‘Germania’ heb ik de valsche voorstellingen uit ‘Holland und seine Bewohner’ even aangestipt. Ze onopgemerkt te laten, zou ‘Germania’ benadeeld hebben in ons land Aan de Redactie van ‘Germania’ mijn dank voor de plaats, afgestaan voor deze terechtwijzing. B.H. SCHROVEN, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen. St-Nicolaas-avond 1898. |