het altaar schemert de dag pas over het eikenhout. Maria wacht lachend, maar zelfs dàt ziet het meisje niet. Ze is nu héél alleen. Zonder het licht en zonder de morgen; ze zit gebogen over het kleine meer van gedachten en verlangt dat Jezus komt. Ze zegt niets en denkt maar onbestemd aan straks, als ze binnen in het leven zal zijn, in het groote Hart van Jezus, en hooren zal hoe de wereld groeit.
God is gekomen, met de pastoor, langs het koren, van het groote dorp aan de boschrand. De halmen buigen en de leeuwerikken fonteinen naar de hoogste wolk. Hij weet hoe Zijn moeder wacht, en het kind. Het kind dat zij samen beminnen, omdat het zoo arm van de hemel verdwaald is naar de aarde.
Nu buigt het kind en de pastoor en de misdienaars. Ze zijn alle drie arm. Het kind omdat God nog niet gekomen is. De pastoor omdat hij zich onwaardig weet, en omdat hij niet weet hoe nog dichter in God te gaan. De misdienaar omdat zijn konijnen dood zijn, en zijn vader ver in België werkt. God komt onzichtbaar, maar de drie voelen, dat hij gekomen is. En vlugger dan straks gaan de mond en de handen en het hart van de pastoor, omdat hij verlangt met Jezus te gaan in het kind.
Nu is het kind teruggekeerd in het land van voor de geboorte, het speelt aan de stroomen van de Eeuwige Liefde. Het denkt niet, en het vraagt ook niets meer aan Jezus. Het heeft zich gegeven aan het Vuur, als een kleine vlam die opgaat in een grootere. Het is nameloos gelukkig en vervuld van een vreugde die voor niets anders plaats kan laten.
Jezus voert het aan de hand door het witte koninkrijk der Genade. Het speelt met het Lam.
Dan begint er iets te zingen in het kleine meisje, iets heel hoogs, dat zij zelf niet verstaat. Zij wordt nog ootmoediger, nog kleiner; en zij verlangt alleen nog dat Jezus haar op zal nemen uit de bank, uit het leven.
God ziet nu de wereld door twee kinderoogen. Het kind is in hem verloren. God zorgt voor het kleine zusje, en voor de aardbeien. Hij zorgt voor mammie en voor de jurk. Hij heeft alle vogels aan het zingen gemaakt, en het kind slaapt aan zijn borst. Het slaapt en droomt. Een droom waarin de Waarheid zingend omgaat.
De bijen zoemen in de linden als het kind weer buiten staat. Het is een blije muziek, vol en groot, die hoog boven de grond hangt als een dichte nevel. De lindebloesem hangt als een geele franje van de