De Gemeenschap. Jaargang 3
(1927)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
De man 'n manEn de vrouw vrouw.
Jan Celliers:
Ik hou van 'n man wat sij man kan staan;
ik hou van 'n arm wat 'n slag kan slaan,
'n oog wat nie wijk,
wat 'n bars kan kijk,
en 'n wil wat soo vas soos 'n klipsteen staan!
De man 'n man. En de vrouw vrouw.
Bevolkingsvraagstuk? Menschen te veel? Mannen te weinig! Als er meer mannen waren, er zouden geen menschen te veel zijn. er zou niet van overbevolking worden gebazeld. Indien allen viriel van karakter, die physiek als man geboren. Jawel, nu is er overbevolking, de wezens zitten elkaar in den weg. Omdat er te weinig mannen en te weinig vrouwen zijn. Geen feminiele vrouwen, geen viriele mannen, dus te veel menschen; zij het dan ‘menschen’ in oneigenlijken, in onvolkomen zin. Het ‘feminisme’ wint. Het feminisme alleen. - De man gaat ten onder. De vrouw betaalt het gelag. De man deelt zijn rechten mee, geeft zijn voorrechten op, verliest. Het ‘feminisme’ wint. Het kan der vrouw niet baten. De vrouw gaat ten onder.
O, hier is geen sprake van uitwendige dingen: clean shaven (teeken van verwijfdheid, naar Oostersche opvatting), bobbed hair. Kort haar, korte rokken, rooken, jongensmaniertjes, kiesrechtje-spelen, mannenstudie, mannenberoepen. Op zichzelf alles niets. Het haar kort gesneden droegen onze echt vrouwelijke boerinnen van oudsher, onder hare wijde mutsen. Mannenwerk deden zij op veld en wei. Niet de verschijnselen, maar de geest. Niet de dingen, doch de geest. En zoo moet ge soms, uit liefde en uit voorzichtigheid (anderen ergernis besparen), uitwendige dingen nalaten, die op zichzelf onschuldig zijn. Omdat het niet mag lijken. alsof ook gij al heult met dien verkeerden geest, alsof ook gij bevangen waart van een verkeerden geest, alsof ook gij dien wilt bevorderen. Want niet enkel zijn verschijnselen uitvloeisel van geest. | |
[pagina 189]
| |
bevorderen, versterken een geest ook. Er is waarlijk wisselwerking, wederkeerig: Mensch is geestelijk èn zinnelijk. Niet de verschijnselen, doch de geest. Om den geest de verschijnselen. De strekking is naar assimilatie der geslachten. 't Is die strekking. die geest, welke zich uitspreekt in velerhand verschijnselen. Ge verstaat dit goed. - Niet de verschijnselen, maar de geest. Die spreekt thans uit zulke verschijnselen. En deze zijn teeken en kenmerk van zulken geest.
Zegen der democratie, ook dit. Kwestie van ‘beginsel’. Beginsel der gelijkheid. Gelijk recht voor allen. Natuur doet helaas niet mee. Geeft onbeperkte verscheidenheid van behoeften; van rechten, dus, en plichten. Jammer voor natuur. Voor alle verschil van behoeften, kent Democratie geen verschil van voldoening. Democratie zal natuur bestraffen, door ze te negeeren. Leve de gelijkheid. Alle menschen gelijk. Kiesrecht en kiesplicht. Voorloopig alleen nog de menschen. Straks ook de dieren. Dieren nog wat achterlijk. Zullen ontwikkeld worden, en opgeheven, en ‘bewust’ gemaakt. Dan ook kiesrecht en kiesplicht. Hoe meer gelijkheid, hoe meerder heerlijkheid.
Natuur heeft man en vrouw verschillend gewild. Physiek en psychisch verschillend. Verschil dat niet kan opgeheven, niet mag weggedoezeld. En opvoeding met zulke strekking is tegennatuurlijke opvoeding. Coëducatie is vooze vrucht van anarchie en wanorde. - Behalve in het gezin, waar èn man èn vrouw opvoeden; elkander aanvullende, leiding en opleiding geven; waar de noodige elementen aanwezig, de noodzakelijke voorwaarden vervuld zijn (klein getal, grondiger kennis der karakters, inniger verkeer en echter liefde), om tot voordeel te maken, wat nadeel is bij andere omstandigheid. Op verschil tusschen man en vrouw berust het liefdeleven, berust het huisgezin, berust de samenleving, de gemeenschap aller menschen. Hoe meer dit verschil kunstmatig tegengegaan en weggedaan, hoe minder gezond liefdeleven tusschen de geslachten, hoe minder hecht familieleven, hoe minder voortplanting, hoe rotter de gemeenschap der menschen.
Er zijn geen mannen meer. Physiek als man geboren wezens loopen rond met vrouwelijke eigenschappen. Timide, zacht, bang, ongestaag en ongedurig, onderhevig aan gevoelsindrukken. Man met vrouwelijk karakter, dus voor 't minste mysogene. En hoe vaak niet homosexueel! | |
[pagina 190]
| |
Vrouw flink, zelfstandig, brutaal, opdringerig. Dus .... wat blijft er voor moederschap? Wat Robert de Traz, enkele jaren geleden opmerkte in het sterk feministische Zweden, geldt lang niet meer voor Zweden alleen: ‘De jonge man en het jonge meisje krijgen dezelfde opvoeding, hebben nagenoeg dezelfde ondervinding opgedaan. Zij lijken haast te veel op elkaar, om nog echt van elkaar te kunnen houden. En bovendien, wijl er toch geen volkomen gelijkheid bij een paar mogelijk is, zoo komt het voor, dat de karaktertrekken van het eene geslacht overgaan naar het andere. De vrouw heeft niet meer de tweeledigheid van het “zwakke geslacht”, zij praat als een kameraad, die zich veilig voelt. En bij den man merkt ge op een zekere beschroomdheid en vrouwelijke zachtheid’. - (Robert de Traz, ‘Dépaysements’, p. 194/5).
Gaston Rageot moest het in 1926 reeds herhalen, ter aanduiding van een volkomen algemeen geworden verschijnsel: ‘de vrouw economisch en sentimenteel op verder plan, daarnaast vitale verzwakking van den man. Zoo zeer, dat door de opzettelijke vermenging in sport, dans en gemeenschappelijken arbeid, de voorrechten der eene sexe naar de andere schijnen te zijn overgegaan; verliefdheid haast onmogelijk geworden door de overmaat van bekoringen; daarvoor in de plaats een soort vage, zwoele sensualiteit, dubbelzinnig en veelvormig die geen voldoening vindt in de natuurlijke prikkels, die meer grijpt naar den schijn der genoegens dan naar de genoegens zelf’, enz. (Rageot, ‘Sens Unique’)
Homosexueel, geen schande. En openlijk, en principiëel voor rechten opkomen. Bang en laf, geen schaamte. En er rond voor uitkomen. Weleer de grootste schande voor een man: geen moed bezitten, niet durven. En wie niet dapper, deed alsof. Nu ronduit laf en bang. Niemand schaamt zich. De man wiens eer de moed is, de man is laf geworden; wiens roem de durf is, de, man is bang geworden; en schaamt zich voor zijn lafheid niet; en komt er blikkeloos voor uit, en zonder blozen; en maakt vertoon van lafheid, schuwheid, vrees; en roemt erop. Verdwenen alle mannelijke deugd. Verdwijnen gaat ook eigen mannelijke ondeugd. | |
[pagina 191]
| |
Is dit geen winst? - 't Is dubbel verlies. Want ondeugd verdwijnt niet. Er is maar verschuiving van kwaad, verwisseling van eigenschappen. Beter den man behept te zijn met mannelijke ondeugden, dan verstoken van alle manlijkheid in karakter.
Wat maakt dan man tot man? Sterk. Alwat sterk is, alwat ernstig is, kenmerkt den man. Maar niet bloot physieke sterkte. En geen ernst die vreugde uitsluit. Durf. Alwat waar en echt is, alwat dapper is, kenmerkt den man. Maar niet bloot physieke durf, bovenal moreele moed. Maar niet enkel waar en echt tegen anderen. Tegen eigenzelf in de eerste plaats. Mannelijke eigenschappen, Toch is dit woord geen fictie, nog geen fictie. Dat maakt den man: Mannelijke deugden en mannelijke ondeugden. Ondeugden niet noodig, niet gewenscht ook; zijn wel onvermijdelijk, wel natuurnoodzakelijk. Als dan tenminste maar mannelijke, geen vrouwelijke ondeugden. Beter overmoed en zelfoverschatting en koppigheid en drijverij. Als maar geen sentimentaliteit, geen vrees en lafheid, geen stuurlooze overgevoeligheid, geen richtinglooze veranderlijkheid. Liever behept met mannelijke ondeugden, dan verstoken van alle mannelijke eigenschap.
Wat maakt den man man? Lichamelijk en geestelijk, - wat? Spieren. Kracht van spieren beschikt hem voor tot ondernemen. Veronderstelt energie in hem, ondernemingsgeest. Symbool van geestelijke sterkte. Herinnert aan geestelijke sterkte, maant tot sterkte van wil, zelfbeheersching. Ten goede. Sterke wil ten goede, zelfbeheersching ten goede. Man is wie macht over zichzelf bezit. Wie zichzelf regeert. Wijs en machtig - De man. De wijze, de sterke. Die de waarheid verdraagt, de waarheid aanvaardt, de waarheid aandurft. In zijn gedachten en in zijn gevoelens. Waar en klaar van gedachten, ook in zijn artistieke verbeeldingsleven. Zuiver en waar van gevoelens, ook in zijn redeneerende philosofie. Sterkst van al, manlijkst van al, de christen man.
Als maar man weer man is, wordt de vrouw vanzelf tot vrouw weer. Echte vrouw. Maar niettemin zelfstandig. Aanhankelijk en tegelijk zelfstandig. Aanhankelijk aan wat haar liefde heeft, en de overtuiging van haar | |
[pagina 192]
| |
hart. Maar tegelijk zelfstandig, niet meegaand in al waar anderen voorgaan. Eerlijk, rechtschapen, goedwillig. Maar óók zelfstandig. Zelfstandigheid ontbreekt niet in den man alleen. Ook in de vrouw. Laten zich de haren kort knippen, niet omdat ze 't wel doordacht goed achten, of fijngevoeld mooi. Maar omdat ‘elkeen’ het doet. En ‘elkeen’ dat is het kleine kringetje van omgang. 't Zelfstandig karakter vindt in zulke dingen, juist in zulke, gelegenheid zich eens te toonen en te sterken. Dingen als deze prikkelen tot eigenzin, geven goede gelegenheid tot oefenen van zelfstandigheid. Tot zelfstandigheid aangelegde karakters voelen wel vaak ook lust, publieke opvatting te trotseeren, waar nederigheid en voorzichtigheid tot meer ‘gewoon doen’ manen moest, waar liefde moest beteugelen en zich aanpassen. Daarom dankbaar voor gelegenheid als deze. Gretig aangrijpen deze gelegenheid. Waar geen deugd, waar enkel lafheid of gemakzucht en ‘menschelijk opzicht’ zelfstandigheid ontraden zou. In dezen tijd slechts één wijze mogelijk van zich te onderscheiden: niet meedoen. Een wijze die sterkte alléén aan kan. Vroeger anders. Toen kon een vrouw zich onderscheiden, in toilette, of in haar huis, op positieve wijze. Door eenige ‘mode’, die de vulgaire menigte niet kon of niet durfde na te volgen. Thans is ‘mode’ democratisch. Als heel de rest. En laat geen enkel prerogatief aan eenige aristocratie. Iedereen kan alles, durft alles naäapen. Maar deze tijd heeft dan ook dit groot voordeel: Brengt aan 't licht, hoe weinig waarlijk zich onderscheidende karakters bestaan. - De wouldbe-onderscheiding is vervallen. De ware bleef. Die sterkte vereischt, en fierheid.
Hebt ge een jongen? Maak er een man van. En maak van uw dochter een vrouw.
Dit boek wil onbeperkten lezerskring.Ga naar voetnoot1) Niet een grooten, maar een onbeperkten. En dan ook een onafhankelijken. Die getrokken wordt, rechtstreeks, door het woord zelf, en door het woord alleen. Niet op aanbeveling van anderen. Wat is aanbeveling? Felste verguizing kan beste aanbeveling zijn. - Doch wie weet het? Alle toejuiching is meer waarschuwing dan aanmoediging. Tegen- | |
[pagina 193]
| |
werking en miskenning is eer sanctie dan vonnis. - Doch wie weet? Vast criterium hebt ge ook hier niet. Celui dont les paroles ne sont pas vaines rencontre un obstacle: cette résistance le stimule, elle l'avertit qu'il touche au réel. - Doch zeker is dit niet. Niet alle boek met bijval ontvangen is noodeloos, nutteloos of slecht. Maar de noodelooze, nuttelooze en verderfelijke vinden meestal bijval. - Dit staat vast. Niet noodzakelijk is een boek van weinig succes een goed boek. Maar een goed boek is er een van weinig succes. Althans, zoolang de succesbrengers niet op de schoolbanken of uit hun krantje - dat is de voortzetting van den schoolmeester - geleerd kunnen hebben, hoe buitengewoon het is, en hoe schandelijk tot nu toe miskend.
Gij, meneer, als gij zulk een boek leest, gij kunt het niet lezen. - Gij leest het misschien om er uw oordeel over te geven aan anderen. aan menschen die gelooven in uwe wijsheid. Gij kunt het niet beoordeelen. Gij kunt de waarde van zulk een boek niet bepalen. Omdat de schoolmeester u nog ontbreekt. Gij ook, meneer de criticus, ook gij moet eerst op school geleerd hebben, dat dit boek, dat het werk van dezen schrijver wat waard is, vóór gij kunt zeggen: ‘het is iets waard’. Gij persoonlijk zult dat wellicht niet meer te hooren krijgen. Doch een ander individu van uw type wel. Gij leeft immers voort, uw type leeft toch voort tot aan het einde der wereld; heerscht almachtig, ongestoord almachtig, tot aan het einde der wereld; slaaft voort tot aan aller einden einde. Heerscht door de macht van het getal, van de dommekracht der overmacht. Slaaft in den ban der steeds wisselende suggesties die gij ondergaat, die anderen u en die gij elkander oplegt. Uw type, alle incarnatie van uw type, zal tot aan het einde der tijden de groote mannen, van een vorig geslacht en hunne werken, stompzinnig vereeren, en de groote mannen van het tegenwoordig geslacht. de zelfde grooten, uitlachen en laten verhongeren. Gij kunt niet anders. Gedwongen zijt ge, zoo te doen. En gij moogt niet anders. - Als er ooit een betere opwelling in uw hart mocht rijzen, de suggestie verhindert u, de conventie belet u, het menschelijk opzicht verbiedt u, dat betere te laten spreken. Gij kunt niet anders. Zoodra gij anders kunt, zijt gij niet meer. Dan is het niet tot u, dat ik spreek. Dan behoort gij niet tot het type. Dan zijt gij een met den honger naar grootheid in uw hunkerende ziel. Naar de grootheid van het sublieme, of naar de grootere grootheid van den Eenvoud. | |
[pagina 194]
| |
In elk geval, alle toejuiching is een waarschuwing: signaal ‘pas op!’ Alle tegenwerking een aanduiding: ‘let op!’ Dit boek wil lezers die zelf ertoe getrokken worden, onafhankelijken van lof of blaam. Door het woord zelf getrokken. Een onbeperkte lezerskring voor dit boek. Doch de waarheid kan alleen een man verdragen, geen zwakkeling.
Een korte aanhaling uit ‘Richard Kralik’: ‘Als ik hem eenige opmerking maakte van algemeenen aard, dan reageerde hij erop, alsof ze voor hem persoonlijk gold. Nu, dat doen menschen wel meer. Maar dan zoo, dat ze zich gekrenkt toonen. Zij verraden dat hunzelf het schoentje past en boosaardig schoppen zij het van zich af. En verontwaardigd, beleedigd, willen zij, kùnnen zij niet meer naar u luisteren. En hun hart keert zich van u af. Hun hart sluit zich als een stekelige egel. En uw woord vindt geen ontvankelijkheid meer. Ge kunt hun niets meer geven. Kralik echter anders. Zelfs in die dagen van ergsten, algemeenen nood en ondanks gevoeligste prikkelbaarheid, Kralik toch heel anders. Hij beantwoordde algemeen bedoelde opmerkingen, als moest hij ze op zichzelf betrekken, - maar in nederigheid. Niet gekrenkt, niet de schuld van zich afschuivend; doch in deemoed, argeloos eigen schuld bekennend in dingen waar ik zelfs niet vermoedde dat hij schuldig kon zijn. En dit teekent de groote ziel. Dit vermag enkel een mensch die hoog is in voorname nederigheid; die den heldhaftigen zedelijken moed heeft van zich klein te maken tegenover een medemensch’.Ga naar voetnoot1)
De waarheid kan alleen een man verdragen. Bedoeld, hier weer, met man een mensch, een eerlijke, goedertrouwe mensch. Onbevangen. ernstig; sterk, om te worstelen met de waarheid, als Jacob met den Engel. De manlijke man, eerlijk. De vrouwlijke vrouw, eerlijk. De waarheid die lagere gevoelens niet streelt. Gij, lezer, als gij dit boek ten einde toe kunt lezen, zonder zelfbedrog. Nee, dat is onmogelijk. Faber zegt het, en zoo is het ook, niemand die zichzelf niet bedriegt .... Maar goed, als gij dan tenminste niet voortdurend, al lezende, uzelf misleiden blijft; als gij dan tenminste af en toe onder het lezen, de hand in eigen boezem steekt, als ge zóó kunt lezen .... Goed. WOUTER LUTKIE, priester. |
|