den de spelen juist voor de armen moeten zijn. Zigomar wist niet hoe zich uit dit dilemma te redden, en treurig zat hij ter neer.
Toen maakte zich een groot econoom op tot antwoorden, en als de meeting voltallig was zei hij: Geef het volk zóóveel werk dat het geen tijd heeft iets anders te doen als het verdiende geld weer op te maken. Alsdan zal het tevreden zijn. Zigomar was eerst verbluft door de eenvoud van dit systeem; het leek of het ei van Columbus nu zelfs een vouwstoeltje geworden was. Duizend armen werden aan het werk gezet om werkzaamheden uit te denken voor de overige armen; maar de schrandersten onder hen vonden uit dat als allen geld verdienden er na korten tijd niemand meer zou zijn om het loon uit te betalen. En het geheele systeem lag in duigen ....
Niet van plan zijnde de geheele wereldgeschiedenis opnieuw te beleven, richtte Zigomar zich dol van wanhoop tot de armste der armen en vroeg: Wat moet ik doen? De armste der armen bedacht zich niet. en antwoordde rap: Val ons niet lastig met de kunst, want dat is ons hatelijk, en goed voor lediggangers, zatten en verzadigden. Val ons ook niet lastig met werk, want het is allerminst naar vermoeienis dat de arme verlangt. Het is de fout van alle rijken te denken dat de armen überhaupt naar iets verlangen. Geenszins. De arme leeft in een andere orde van dingen, onkennelijk voor hen die zich buiten die orde bevinden. Waarom beklaagt gij onze dochters dat haar vingers geen piano kunnen spelen? Haar heupen zijn breeder dan de modemaat; zij bevolken de wereld. Evenzoo moet gij niets zeggen over het feit dat wij onontwikkeld zijn; wij hebben een kanarievogel, en Beethoven is nooit geel geweest; wij kennen een sprookje dat sinds menschenheugenis duurt, en úw langste roman is Jean Christophe. Wat de schilderijen betreft, wij schilderen onszelf met vuil, en waarlijk niet zoo slecht als gij uzelve met schmink. Het domste is dat de rijken het tegen ons altijd hebben over brood. Eten ze zelf brood? Ook niet; wij hebben ook andere spijzen, een eigen manier van ademen - gij ademt nauwelijks uit hygiëne - van eten (zonder substantie), van digestie, zelfs van slapen. Wij verlangen niets van u, niets, geen kunst, geen brood, niets dan dat gij ons met rust laat.
Zigomar begreep niet alles wat de armste der armen tot hem sprak. maar hij gevoelde het vagelijk, misschien instinctmatig, omdat alle menschen armelui's kinderen zijn. Doch verward in zijn eigen denkbeelden en in de vaagte van zijn gevoelens zei hij nogmaals: Ik zal u met rust laten, en alle menschen vermanen u met rust te laten. Maar vergun mij één vraag: Als gij leeft in een eigen orde van dingen, welke is dan uwe aesthetica?