't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Adieu lille la jolye.
ALs men een hondert heeft gheschreven,
Ende thiene, zijt dit vroet:
Daer was een Bisschop vroom van leven
Die doen tot Antiochien stoet,
Ignatius was zijn name,
| |
[pagina 504]
| |
De derde Bisschop naer Petrus siet,
Die om Godts woort leersame
Quam in banden en verdriet,
Maer volstandigh sijn leven liet.
Wt 't landt van Syrien naer Romen
Werdt hy gesonden met Krijghslien,
Die hem wreed'lijck sonder schromen
Handelden, soo men mocht sien,
Naer Eusebius verkonden,
Strijd' ick, seydt hy, dagh ende nacht,
Met Luypaerts en Ruyteren gebonden
Die uyt ons weldaden dit acht
Daegh'lijcks wreeder zijn vol pracht.
Als hy gevanckelijck, wilt mercken,
Reysde door Asien die stede groot,
Hy ginck die vergaderingen stercken,
Tot volherdinge totter doodt,
Dat sy haer souden bewaren
Voor die ketters, die doen ter tijdt
Toe namen, met groote scharen,
Dus heeft hy hem gequijt,
End' haer gewaerschouwet, met vlijt.
Nu begin ick, heeft hy beleden,
Te werden een Discipel vroom,
Doen 't vervolgh hem heeft bestreden,
Heeft hy 't veracht al sonder schroom:
Laetse kruycen, en beesten
Soecken, en alle torment,
Ick en vreese minst noch meesten,
Mach ick, heeft hy bekent
Christum alleene verwerven jent.
O vrienden! wilt dit noteeren
Wat den Martelaer heeft vertelt,
Wat het is tot onser leeren,
Hoe vroom hem droegh dees Christen helt.
| |
[pagina 505]
| |
Ick ben, seydt hy, Godts koren,
En werde met der Beesten tandt
Gemalen, wilt dit hooren,
Op dat ick Christum playsant
Een suyver broodt blijve constant.
O salige Beestkens hy seyde:
Wanneer sult ghy kommen om my,
Wanneer sal men u bereyden
Wanneer werd' ick een spijs voor dy?
Naer haer is mijn verlangen,
Datse haest'lijck werden bereedt,
Ick alse nooden end' ontfangen,
Om my te verslinden wreedt:
Dus geduldigh hy den doodt leedt.
Oorlof mijn vrienden t'samen,
Ignatius wierdt voorwaer
Verslonden om 's Heeren name,
Wilt zijn exempel volgen naer,
En laet u niet verdrieten
Van de wereldt te maken afscheydt,
Soo sult ghy met hem genieten
De kroone der heerlijckheydt,
Die Godt de sijne heeft bereydt.
|
|