't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ick prijs u saligh Weven.
DEn Moord-kuyl van de Grooten
En dient niet wel ontslooten,
Vermidts den grooten stanck:
Nochtans om datse schijnen
Te leven sonder pijnen,
Begin ick desen sanck.
't Mocht anders hem toe-dragen
En eenige behagen,
Dat sy het aerdsch geluck
Boven het Hemels setten,
Nu siense hier de netten
Van ongeval en druck.
Wy hoeven niet te spreken
Van kleyne, die versteken
| |
[pagina 422]
| |
Zijn onder anders macht:
Maer van groote Monarchen,
Die boven Patriarchen,
En Princen zijn geacht.
Alexander werdt verheven:
Darius werdt verdreven,
En Iulius vermoort:
Pompius werdt doorsteecken,
En Caius is bezweecken
Door sijnen Raed, verstoort.
Romulus sach men kerven,
Sijn Lichaem al in scherven,
En Cyrus werdt onthooft:
Cambyses viel ter eerde,
Den steeck van sijnen zweerde
Hem 't leven heeft berooft.
Hanibal vluchtigh zijnde,
Hem selven verfenijnde,
En Scipio, den Held,
Werdt deur den Raedt gebannen,
Hy scheen een man der mannen
Doen hy noch streed in 't veldt.
Nero hem selfs verdede,
Marcus Antonis mede,
Comodus werdt gewoelt,
Aureliaen' verslagen:
Domitiaen de lagen
Sijns vyandts heeft gevoelt.
Maximus kreegh bezwaren:
Valens van de Bulgaren
Werdt in een hutt' verbrandt:
Decius is versopen:
En het hooghmoedigh hopen
Lucini, quam tot schandt.
Valeriaen' men vilde,
| |
[pagina 423]
| |
En Calacalla trilde
Door de scherpheydt van 't zweert,
En Diocliteanis
Door sijnen eygen waen, is
Geraeckt onder de eerd'.
Philip door sijn Soldaten
Het leven moeste laten:
Galvus, Volusiaen,
En Galienus mede,
Probus sach men ter Stede
Van sijn Krijghsvolck verslaen.
Soud' men Sardanapalus,
En Heliogabalus,
Otto, Galba, Vitell',
Phocas, en sulcke boeven
Verhalen, 't sou behoeven
Een al te langh vertel.
Doorleest alle Cronijcken
De Prinsen van die Rijcken
Zijn meest al om-gebracht:
d' Een d' ander heeft vergeven,
Gebannen, of verdreven,
Van geslacht tot geslacht.
d' Erven van Alexander,
Ptolomeus, Cassander,
Seleucus, Antigoon'
Malkanderen verslonden,
Met steecken, ende wonden,
Het rechte Wereldts loon.
Demetrius deed' wijcken,
Wt de Syrische Rijcken,
Antiochi geslacht;
Dit saghmen weder wreecken,
En van den bloede leecken,
Des Konincks Purper-dracht.
| |
[pagina 424]
| |
d' Isr'elijtsche Koningen
Meest al dien wegh in gingen:
Nadab, Simri, Ella,
Ioram, en Ochosias,
Menahem, Sacharias,
Sallum Pekahia.
Leontius verdreven
Van Absimaer' die even
Wert des gelijcks gedaen,
Sijn neus wert afgesneden
Van Iunior, die heden
't Rijck weder heeft ontfaen.
Hoe dickwils ist gebleken,
Datmen sach fel ontsteken
Den Vader tegen 't kindt;
Het kindt tegen den Vader,
Elck toond' hem als Verrader
Al om het aerdsche bewint.
Simm'ramis haer man doode
Met een voornemen snoode:
Irene Keyserin,
Beroofd' haer Soon de oogen:
Athalia door-togen
Vernield' haer huysgesin.
Tulia haer Vader moorde,
's Gelijcks men noyt en hoorde,
Reed over sijn Lichaem:
En Senacheribs Soonen
Gelijcke wreetheydt toonen,
Tegen haer Vader t'saem.
Keyser Henrick de vijfde
Sijnen Vader verdrijfde;
Als Absaloms verraed
Andronicus deed' wijcken
Sijn Vader, desgelijcken
| |
[pagina 425]
| |
Geschiede Metbridaer.
Abimelech zijn broeders
Liet dooden, als de Hoeders
Van 't Turksche Rijck noch doen,
Die al haer Broeders worgen:
Dus is dien staet vol sorgen,
En alle quaedt vermoen.
Haer Proevers en haer Schenckers
Sijn dickwils meest haer krenckers,
Die met den Hoofde bloot
Door haer stuypen en nijgen,
Die koocken haer de Vijgen,
Of brengense ter doodt.
Een Paus zijn Cardinalen
Wou met Fenijn onthalen,
Maer dien aenslach was mis:
Want hy kreegh self den beker;
't Is wonder hoe onseker
't Leven der gooten is.
Een Koningh wou uytbeelden,
't Perijckel van de weelden,
Hingh een zweert boven 't hooft
Van eenen in wellusten,
Die niet en konde rusten,
Van alle vreught berooft.
Een ander seyd': die Kroone,
Al stondtse daer ten toone
In 't midden van de straet:
Niemant en souds' aen-tasten,
Indien hy wist de lasten
Van desen hoogen staet.
Altijdt met jalousye,
Geweldt en Tyrannye
Is 's Werelds doen bekleedt:
En als sy willen wreken,
| |
[pagina 426]
| |
Haer Goddeloose treecken,
En is geen doodt te wreedt.
Dus, O ghy Christen herten:
Aensiet al dese smerten,
Van 's wereldts hoogen staet,
Wilt uyt d' Exempels leeren,
Dat heerschen, en regeeren
Een Christen niet wel staet.
Vergeefs heeft niet verboden,
En selver oock gevloden,
Des wereldts heerschappy,
De Wijsheydt boven allen,
Hy wou veel liever vallen
Onder haer tyranny.
Want alle kruys van buyten,
Dat kan men noch uytsluyten,
En loven Godt in 't hert:
Maer dat inwendigh quellen,
Dat is een pijn der Hellen,
Die niet geblust en werdt.
Een beetje broodts gegeten,
Laet Salomon ons weten,
In armoed', en met rust:
Is beter dan met kommer,
In veel bewint en slommer,
Te leven in wellust.
Door Liefde te verblijden,
En niemandt te benijden,
Is een geluckigh deel:
Want hier is in besloten,
Volkomen en geheel.
|
|