't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
Op de wijse: O schoonste Personagie, &c.
IN Godt is al mijn vreughde,
Hy is mijn troost
Mijn heyl en al mijn leven,
Hy is de ziel haer deughde,
Daerom wil ick hem prijs in ootmoet geven:
Geen soeter soet // dan 't hooghste goed
En kan 't gemoedt versinnen,
O Heer! der Heeren,
Ontfunckt u vonck, door u, om u te winnen,
Puurt mijn begeeren,
Op dat mijn wil, u wil alleen mach minnen.
Mijn ziel wil 't niet vergeten
Dit groote goet
Dat ghy nu hebt genoten,
Hoe God sich heeft gequeten,
En hoe sijn dienst, hem noyt en heeft verdroten:
Hy bad u staegh, al even graegh
Met achter aen te loopen,
By nacht, by dagen,
Om door sijn Liefd', u Liefde aen hem te knoopen,
Met bitter klagen
Liet hy sijn lijf, door u, om u heel slopen.
| |
[pagina 235]
| |
O Ziel bekent u dwalen,
Beschreyt, betreurt, dees grooten schult en sonden,
Kiest nu een eeuwigh dalen,
Mint Christus Kruys, omhelst sijn roode wonden,
Dien Bruydegom // sy al 't waerom
In al u doen, en laten,
Niets moet bewegen,
Maer watter komt, van hem in danck aenvaten,
Lieft dan Godts segen,
Want wat hy sent, dient al tot uwer baten.
Ach! mocht ick u eens loven
Met 's Hemels Heyr, en al u Wtverkoren,
Sent mijn u Geest van boven,
Op dat mijn Ziel u stem alleen mach hooren,
En mijn niet lust // als zielen rust,
Wilt al 't ghespuys verjagen,
Die in mijn swieren,
En mijn gebedt, en aendacht wech gaen dragen,
Om eens te vyeren,
En dat mijn Ziel, en Geest u mocht behagen.
Ach Heer! laet mijn eens smaecken
V Hemels spijs, daer mijn Geest om gaet suchten,
En vyerich nae gaet haken,
Ay! schenckt u Ziel een van u soete vruchten,
Geneest haer wondt
| |
[pagina 236]
| |
Met uwen mondt,
Soo salse jubyleren,
En u belijden,
Met al haer kracht, en 't haer daerom verteeren,
En vrolijck strijden,
En wat sy doet, 't sal zijn tot uwer eeren.
Ghy kent Heer mijn ellenden,
Mijn nietigh niet, wanneer ick u moet derven,
Als ghy 't aenschijn gaet wenden,
Mijn ziel die treurt, en gaet seer droevigh swerven,
Geen medecijn // is voor haer pijn,
Alleen u soet aenschouwen,
V Son moet wermen
Mijn koude aerd, en 's Geestes vloet moet douwen,
Ghy moet ontfermen,
Soo blijft u zaet, en vrucht door u behouwen.
Wanneer sult ghy mijn thoonen
't Nieuw Paradijs, en mijn daer in geleyden?
Wanneer sult ghy eens woonen
In mijn, u Ziel, en nimmermeer weer scheyden?
Och Heer, wanneer // bid ick al weer,
Sult ghy de Ziel eens laven
Met 's Levens stroomen
Die u Fonteynen door u Liefd uyt gaven,
Wanneer sal 't komen
Dat mijn Ziel eens verlost sal zijn van 't slaven.
| |
[pagina 237]
| |
Mijn Ziel kan niet genoegen
Of sy moet eens van alles zijn ontslagen,
Sy wil met geen dingh voegen,
Maer met haer Heer wil sy haer willigh wagen,
Breeckt wat haer bindt,
Gheeft dat sy mint,
Dat 's in u liefd' verdwijnen,
Niets sal haer lusten
Voor dat u licht gedurigh klaer sal schijnen:
Dan salse rusten,
Bevrijdt van anghst en smert, en alle pijnen.
|
|