't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: O schoonste Personagie.
O Koningh van hier boven,
V heerlijckheydt is groot en ongemeten,
Prijs weerdigh om te loven,
Zijt ghy in uwen Majesteyt geseten,
Die Cherubijn // u soet aenschijn,
In u hemelsche zalen,
Lieff'lijck aenschouwen
En met een soete stem u lof verhalen,
Vry van benouwen
Beschijnen haer u Goddelijcke stralen.
V liefde doet haer weenen,
Als sy aensien die diepte van u wesen,
Al waren sy van steenen
Sy moesten door u soetigheyt genesen
Niet een van al // onder 't getal
Hy werdt tot lof gedreven,
| |
[pagina 163]
| |
In het aenmercken,
Van u minsame soete kracht verheven,
Waer van u wercken
Op aerden hier getuygenisse geven.
Met lieffelijcke toonen,
Aenhoortmen daer die Hemelsche gesanghen
Met afgeworpen kroonen,
Staet elck bereyt en met blyschap bevangen,
Om soet gheluydt // te geven uyt
Ter eeren uwen name,
Heyligh aendachtigh,
Met nederheydt gheboghen seer bequame,
O Godt almachtigh,
Voor uwen stoel eerbiedigh altesame.
Elck een is daer gedachtigh
Hoe hy sijn wesen uyt u heeft ontfanghen,
En hoe dat ghy hem krachtigh,
Hebt voortgebracht door wonderlijcke gangen
V liefde reyn // als een fonteyn,
Stont vol en overvloedigh,
Voor alle tijden,
Maer onbekent die noch niet waeren spoedigh,
Want het verblijden,
Komt door de kennis van u liefde gloedigh.
Voor alle eeuwigheden,
Stont alle dingh in u volheyt besloten,
't Goet der bermhertigheden,
En was noch niet ten vollen uytgegoten,
| |
[pagina 164]
| |
Als druppels soet,
In uwen bloedt
Lagen al u weldaden,
Uwe rijckdommen
Der liefden, en der heerlijcker genaden,
Gelijck de bloemen
Der aerden zijn verborgen inde zaden.
't Is wonder om versinnen,
Hoe al die soete ordeninghen draeyen
Van u, Godt, sy beginnen,
Want uyt dit vyer ontspringen alle laeyen,
Dan weder geeft
Elck dat hy heeft,
Ghelijck revieren plegen,
Wiens loop gestadigh,
Is altijdt in de volle zee gelegen,
En dees weldadigh,
Geeft wederom haer volheyt door den reghen.
V liefde gantsch volkomen,
En mocht hy haer niet houden die juweelen,
Dies heeft sy voor genomen
Al haren rijckdom minlijck uyt te deelen,
Aen yder mensch
Die uwen wensch,
Kan voelen en versinnen,
Dat ghy u beelden,
Besloten hebt te geven, voor 't beginnen,
Al uwe weelde,
En soetigheyt der Goddelijcker minnen.
V handt groot van vermogen,
Schiep al het heyr der sienelicke dingen,
Om daer in te betoogen,
| |
[pagina 165]
| |
't Verborghen goet dat uyt u kan ontspringen,
V schoonheyt bloot // u krachten groot,
V wijsheyt in 't regieren,
V soete minne
Werdt openbaer aen menschen en aen dieren,
Want hier is inne
Een wonderlick verborgen soet bestieren.
Door alsulcke weldaden,
Treckt ghy den Mensch tot u, oorspronck van allen,
En gaet sijn ziel versaden
Met vollen wensch, 't welck hy hem laet bevallen,
Want 't sienlijck goet
Mocht sijn gemoet
Geensins ten vollen spijsen,
V creaturen,
Die door haer wesen uwe goetheyd prijsen,
Zijn maer figuren,
Om hier den mensch wat hoogers aen te wijsen.
Dit kan u beeldt gevoelen,
Het welcke ghy den mensch hebt ingegoten,
Ten houdt niet op van woelen,
Tot dat het selfs u wesen heeft genoten,
Ghy spijst ghy laeft // en ghy begaeft
Hem met u geest van boven,
En laet hem smaken,
Die soete vrucht uyt u Hemelsche hoven
Om te volmaken,
Op dat hy u in eeuwigheyt sou loven.
Hy voelt u liefde vyerigh,
Dat ghy soo gansch te hemwaerts zijt genegen,
| |
[pagina 166]
| |
Dies wordt sijn ziele gierigh,
Om t' ondersoecken u verborgen wegen,
En hy bevint // dat gh' hem soo mint,
Al eer hy soude dwalen,
Om hem te vrijden,
Ghy liever soudt uyt uwe wooningh dalen,
Ter doodt toe lijden,
En met u bloet genesen al sijn qualen.
Dees deucht heeft hy vernomen,
En 't is een eygenschap van u nature,
Mits dat ghy zijt volkomen,
In liefde soet, o heyligh wesen pure!
Die u aenschoudt // wat ziel en soud'
Tot lof-sangh niet bewegen?
Hemelsche geesten,
Die klaer bekent u Coningh in sijn weghen,
Houdt blijde feesten,
En zijt altijdt tot sijnen lof genegen.
O Godtlijck suyver wesen!
Vwe fonteyn oneynd'lijck vloedt van deughden,
Die doet de ziel genesen,
En maecktse vol van heerelijcker vreughden,
Eeuwigh zijt ghy // eeuwich wort sy,
Om met d' Engelsche Chooren,
In ordeningen,
Te samen met u lieve uytverkoren,
Vrolijck te singen,
En eeuwigh uwen soeten lof 't aenhooren.
|
|