't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Edel Artisten koen, &c.
MYn lieve vrienden soet,
En wilt u niet bedroeven,
Als u met tegenspoet,
Den Heere komt beproeven,
Hy weet al u behoeven,
En vreest geenen aenstoot,
Hy en sal niet vertoeven,
Te vullen uwen noot.
Weest doch bekommert niet,
Om drincken of om eten,
Ghelijck ghy heden siet,
By Heydenen vermeten,
Die van Godt niet en weten,
Betrout den Heer alleen,
By hem en is vergeten
| |
[pagina 104]
| |
Geen musken alsoo kleen.
V saken hem beveelt,
En wilt hem vyerigh minnen,
Dat Sathan niet en steelt
Door verstroyingh van sinnen,
Dat goede zaed van binnen,
Daerom houd goede wacht,
En wilt hem overwinnen
Door des gelooves kracht.
Met sijn gerechtigheyt
Dat Rijcke Gods wilt soecken,
Dat daer verborgen leyt
Niet in veelheydt van boecken,
Maer in des herten hoecken
Als eenen schat alleen,
Dat Wijsen ende Kloecken
En konnen vinden geen.
Met stilheydt seer bequaem
Wilt uwen acker ploegen,
Al in des Heeren naem,
En hebt een goet genoegen,
Alsoo de Heer wil voegen
Stelt u daer in te vreen,
Als haer de vrome droegen
Die hier hebben geleen.
Al sonder gierigheydt
Wandelt op uwe straten,
Want siet hy heeft geseyt:
'k En sal u niet verlaten,
Al schijnt hy u te haten
Als hy u druck toe-sendt,
't Geschiedt tot uwer baten,
't Waerom is hem bekent.
Gedenckt hoe Israël
Beproeft was in voortijden,
| |
[pagina 105]
| |
Godt lietse somtijdts wel
Gebreck en honger lijden,
Maer 't was om te besnijden
Haer herte met ootmoedt:
Dit Vaderlijck kastijden
God al uyt liefde doet.
Op datmen kennis heeft,
Dat den mensch by den broode
Alleene niet en leeft,
Maer by allen gebode
Dat uyt den mond van Gode,
Komt vloeyen in 't gedacht,
Het is den mensch van noode
Te kennen Godes kracht.
Gedenckt hoe Elias
Gespijst wert deur de Raven,
Den ouden Tobias
In sijn armoedigh slaven,
Den Heere quam hem laven
Na dat hy was beproeft,
Met schoone rijcke gaven
Veel meer dan hy behoeft.
De Weduw' die haer schuld
Niet en konde betalen,
Heeft God haer noodt vervult
Met Oly in haer schalen:
Men kan 't niet al verhalen
Hoe Godt soo goedertier
Heeft op verscheyden malen
Verlost sijn vrienden hier.
De Iongeren Christi
En waren noyt verlegen,
Armoedigh gingen sy
Wandelen op haer wegen,
Godt schicktet soo ter degen
| |
[pagina 106]
| |
Die voor haer sorge droegh,
Dat sy haer nootdruft kregen,
En hadden goets genoegh.
Natuur is haest versaedt,
Die nae schickingh des Heeren,
Hem hier genoegen laet,
Die kan seer veel ontbeeren,
Hy kan prysen en eeren,
Godt met een danckbaer hert,
Sonder meer te begeeren,
Als hem gegeven werdt.
Een herte vol ootmoedt,
Dat is altijdt te vreden,
In 't gene Godt hem doet,
En als het wordt vertreden,
Het denckt Godt weet de reden,
Waerom hy sulcks gehenght,
Dit offer moet nu heden
Met sout wesen gemenght.
Stelt u, hoe dattet gaet,
Volkomen in Godts handen,
Wat hy toekomen laet,
't Zy menschen-eer of schanden
Laet u gewilligh branden,
In des beproevens vyer,
Op dat u offerhanden,
Godt aengenaem zijn hier.
|
|