't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Op de wijse: Van den Lof-sangh Mariae, &c.
O Godt vol liefde soet,
Ghy zijt dat ware goedt,
Ghy ontfermt u, O Heere,
Hier in dit aerdsche dal,
Over u wercken al,
Iae al u schepsels teere.
Wijs zijt ghy in 't beleyt
Vol van voorsichtigheyt,
Raedt kan u niemandt geven:
En ghy weet alle dingh
Wat op der aerden ringh
In 't heym'lijck wort bedreven.
Almachtigh zijt ghy wis,
Alles u moogh'lijck is,
Door uwe kracht alleyne,
Alle dingh ghy erhalt,
Sonder u niet en valt
Een musken alsoo kleyne.
Zijt ghy dan overvloedt,
Almachtigh, wijs en goet,
Soo wil ick al mijn saken
Die my vallen te swaer,
V bevelen voorwaer,
Ghy sult het soo wel maken.
| |
[pagina 60]
| |
Wat reden heb ick dan
Die my doen sorghen kan
Voor toekomende dingen?
V goetheydt my beschut,
V wijsheydt weet mijn nut,
V kracht kan alles dwingen.
Als my dan yets geschiet,
Het welck u ooge siet,
't Zy kranckheyt oft armoede,
Versmaetheyt spot oft schandt
Laet my sulcks van u handt
Aennemen al in 't goede.
Gheeft my altijdt gedult,
Op dat ick doch geen schult,
En geeft de Creature,
Die als een instrument,
My hier wordt toegesent,
Om my te maken pure.
Dat ick sachtmoedigh zy,
En ootmoedigh daer by,
En over yegelijcken
My ontferme seer soet,
Soo ghy over my doet,
Dat ick doe desgelijcken.
Wanneer my yemandt quelt,
Lastert, oft doet gewelt,
Dat ick hem nochtans minne,
En in vriendelijckheyd,
Sijn arme toornigheydt,
Met weldoen overwinne.
Schoon-spreken dat is mijn,
Ootmoedigh moet ick zijn
Hoe soud' ick (arme aerde,)
My laten duncken yet
Want ick en ben doch niet,
| |
[pagina 61]
| |
Niet, en van geender waerde.
O Godt vol liefde soet,
Almachtigh, wijs en goedt,
Ick wil my overgeven
Gheheel in uwe handt,
Leyt my na u verstant,
Want dat is al mijn leven.
|
|