't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: De lustelijcke Mey, &c.
BEgeerte ghy brenght der zielen pijn,
En doet dat hert bedroeven,
Dus weet ick geen beter Medecijn,
Die my best sou behoeven,
Dan dat de mensch ghelaten waer
Hem selven versaeckt gantsch en gaer,
En had een goedt ghenoeghen,
Soo soud' den tijdt wel voeghen.
De tijt die brenght de roosen voort,
Alsmense kan verwachten.
Dus blijft in u selfs onghestoort,
En bedwinght u ghedachten,
Verbeydt den tijdt met lijdtsaemheyt,
En maeckt u quade begeerten quijt,
| |
[pagina 44]
| |
Stelt alle dinck in reden,
Weest met den tijdt te vreden.
Geen meerder vreugt en kan daer zijn
O menschen wilt dit vaten,
Dan die in blijschap en in pijn
Kan staen even gelaten,
In geluck en in ongeval,
In honingh en in bitter gal,
Als hy maer is te vreden,
Dan heeft hy wel gestreden.
Maer valt hy in eygen gequel,
Kan hy sijn sinnen niet dwingen,
Hy bereydt hem selven hier de Hel,
Sijn vyanden hem omringen:
Vol onrust is hy t' aller tijdt,
Daer med' hy tegen hem selven strijdt,
(Bedroeft in sijn gedachten)
Waer zijn dan al sijn krachten?
Is hy dan niet verwonnen heel,
Al van sijn eygen knechten?
Daer over hy soud' doen beveel
Die komen over hem rechten.
Dus raed' ick elck dat hy Heer zy
Over sijn gemoedt, en worde vry,
Soo mach hy triumpheeren,
Tot ruste hem gaen keeren.
Met den Prince stelt u in 't veldt,
V selfs leert overwinnen,
V vyanden worden u hier vertelt,
Dat zijn u boose sinnen:
V eygen wil, u eygen raedt,
V boose begeerten en lusten quaedt
Als ghy die kondt bedwingen,
Dan meught ghy vrolijck singen.
|
|