't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Op de Wyse: Van den 38 Psalm.
MYn Ziel die seer is verslagen
t 'Allen dagen,
Tot u Heer uyt dieper noot
Sucht en schreyet met verlangen,
Want bevangen
Is sy met veel anghsten groot.
Sathan die sijn netten stellet
En steedts quellet,
Loert als een Leeu fel en wreet,
Die om te verslinden gierigh
Is en vyerigh,
Tot verderven en doen leet.
Eer ick sijn laghen bekenne
Oft ont-renne,
Mijn ziel zwaerlijck is gewont:
Sijn pijlen vuyrigh en schaed'lijck
Seer verraed'lijck,
Schiet hy op my t'aller stond.
Waer toe ick my keer of wende
Seer behende
Liggen daer sijn stricken loos:
Sijn boose geesten en booden
Om te dooden
Zijn vaerdich en snel altoos.
Machtigh seer zijn mijn vyanden
En die banden
Des doods, Heer verstricken my:
Duysternis heeft my omvangen,
En mijn gangen
Struyck'len en verschricken my.
| |
[pagina 17]
| |
Daerom ick o Heer almachtigh,
Altijdt klachtigh
Tot u vlied' in mijnen noodt,
Want ghy alleen Heer gepresen,
Kondt genesen
Mijn ziel van dees hel en doodt.
O Heer, ghy Ontfermer goedigh,
Komt doch spoedigh
Bewijst my u hulp en kracht,
En nae u verbondt genadigh,
Treckt weldadigh,
Mijn ziel uyt der sonden gracht.
Ghy Godt Israëls verkooren,
Wilt doch hooren,
En verlost ons van 't gewelt
Des boosen, waer door wy sneven,
Dat wy leven,
En u lof werde vertelt.
Sterckt ons in 't geloove krachtigh,
Dat wy machtigh
Zijn, om te verwinnen snel,
En niet door 's vyandts verstoren
Gaen verloren,
Eeuwich in dat helsch ghequel.
Een reyn hert en nieuwe sinnen
Geeft van binnen:
Naer u beelt ons wederbaert,
Dat wy eenmael recht ontwaken,
Ende smaken
V heyl in Christo vermaert.
Den Geest der waerheydt verheven,
Wilt ons geven,
Dat pant onser erffenis,
Door wiens hulpe en regeeren,
T' uwer eeren,
| |
[pagina 18]
| |
Wy ontgaen , 't verderffenis.
Laat dees zijn ons Leydsman heyligh,
Dat wy veyligh
Wandelen op 's levens Padt,
En den Heylandt hoogh gepresen
Sonder vreesen
Volgen tot der vreughden stadt.
Alles door 't geloof versaeken,
Alleen blaecken
In der Liefden Christi reyn:
End' in hem, als vruchtbaer rancken
V Heer dancken,
En lof offeren gemeyn.
|
|