Gheestelijcke Harmonie
(1722)–Anoniem Geestelijcke harmonie– AuteursrechtvrijVan veel-der-leye en uyt-gelesen, soo Oude als Nieuwe, Catholijcke kerckelijcke Lof-sanghen, Leysenen, ende Liedekens op die principaelste Feesten ende Getijden des Jaers, die men in't Vorstendom Cleven by den Catechismus singht
Stem: Eya met Basoenen en Fluyten.
DRoeven Jesus vol van lijden,
Wat doet u dit Kruys een smert,
Moet ghy tot het eyndt soo strijden,
Desen last beswijckt u hert,
Machteloos sien ick u higen,
Elcken voetstap nederslaen
Eer gy noch den Bergh sult krigen,
Sal het met u sijn gedaen.
Draeght gy selfs u offerhande,
O Isac soo seer mismaeckt
Daer gy op van liefd' sult brande
Als gy maer daer op geraeckt,
Ach wie kan u Heer aenschouwen,
Die niet schreyt een heel Fonteyn,
Met den roem der Joodtsche vrouwen
En nogh is den rouw te kleyn.
Ach ghy sijt een Man der pijnen
Al den wegh is heel bebloet,
Vwe Moeder sal verdwijnen,
Als sy stracx u gins ootmoet
Soo sy siet van veer u wesen,
Met dien swaren block belast
Tot het schandigh Kruys verwesen,
| |
[pagina 235]
| |
Dat veel beter op my past.
Is dit mijn uytgelesen
Riep sy die ick soo bemin:
Mijnen al, en al mijn wesen,
Die ick hier in Amacht vin.
Hoe kunt gy o leven sterven
Die de dooden 't leven geeft?
Kunt ghy eeuwigh goedt bederven
Daer een ieder een in leeft.
Wie heeft u soo ongenadigh
Hier gebracht voor al de lien
Op geleyt dit Kruys misdadigh
Mijn hert breckt dat ick u sien.
O mijn kint mijn eeuwigh leven,
Wiens sont heeft doch sulcks vermoght
Dat gy moet met 't Kruys gaen sweven
En ter doodt dus wort gebroght;
Komt Veronica wilt prenten,
Op dat ick daer lesen magh
Op u doeck al sijn tormenten
En soo mennigh vreden slagh.
Nauwelijcx was hy voor sijn oogen
Of het wasser ingeprent,
Sonder eenigh langh vertogen
Al het geen daer was ontrent.
Maer wat wil dit Meester seggen,
Wat bediedt het droefsten Heer?
Ick moet dit wat overleggen,
Dit bediedt dunckt my wat meer,
Is het niet dat gy souwt wenschen
Dat dit in ons hert moght staen;
Ghy wilt spreecken aen die Menschen
V te minne meer voortaen.
| |
[pagina 236]
| |
Wilt dan Jesu! my verborgen
In dit root bebloede Kleet:
Wilt o Jesu wilt besorgen
Dat ick my was in u sweet:
Och of ick u eens moght kussen!
Och laet kussen my u handt
Al mijn sonden wilt uytblussen,
En verlost my voor den brandt.
Voortaen sal ick gaen beschreyen,
En beweenen mijn misdaet:
Ick sal beter leven leyen,
Ick sal laten dat ghy haet.
Ick bedanck u voor u lijden,
Ick bedanck u voor u pijn,
Als ick op mijn lest sal strijden,
Wilt my dan gedachtigh zijn.
|
|