Gheestelijcke Harmonie(1722)–Anoniem Geestelijcke harmonie– AuteursrechtvrijVan veel-der-leye en uyt-gelesen, soo Oude als Nieuwe, Catholijcke kerckelijcke Lof-sanghen, Leysenen, ende Liedekens op die principaelste Feesten ende Getijden des Jaers, die men in't Vorstendom Cleven by den Catechismus singht Vorige Volgende C X L I V. Die sevende Boet-psalm. Domine exaudi orationem meam, &c. Ps. 142. HOort mijn gebedt o vroomer Godt! Hoort mijn klagen sonder verdrodt, Ick bid u Heer in bitterheydt, Door u groote gerechtigheydt, Door uwe waerheyts vaste trouw, Hoort my, geeft acht op mijn berouw. Houd niet 't Gerecht met uwen knecht, Dan voor u is geen met gerecht: Die vyant met seer bitteren moet, Op mijn ziel heftigh dringen doet, En heeft oock schoon door zijn macht [pagina 225] [p. 225] Mijn leven gants stof gebracht. Hy heeft voorwaer met hoverdy, In duysternis gedrongen my, Daer ligh ick jammerlijck gewis Als een die langh gestorven is: Mijn Geest die is in my geweest Ontstelt, en jammerlijck bevreest. Mijn herts in 't lijf is schrickens vol, Weet niet waer heen 't sich keeren sol: Ick dacht by my in mijnen sin, Die dagen oudt van aenbegin, Sagh aen u daden wel bekandt, Bedacht die wercken uwer handt. Daer op heb ick o Godt mijn trouw, Mijn handen op gestreckt tot u, Als een dorr' eertrijck nae zijn' aert, Na regen doet verlangen hart; Alsoo verlanght mijn ziel met lost, Heeft dorst na uwer genaden troost. Heer maeckt u op in aller ijl, Verhoort my sonder lange wijl, Mijn Geest is seer in my verveert, V aensicht Heer niet van my keert: Sonst sal ick gelijck den dooden zijn, Die tot des doods graf varen in. Laet vroegh u genaed' my hooren aen, Ick heb mijn trouwen op u staen: Den rechten wegh Heer leeret my, Daer op ick wandelen sal voor dy: Dan mijne Ziel die is even Tot mijn Godt nu verheven. Verlost my Heer met stercker handt, [pagina 226] [p. 226] Van mijn vyanden in dit landt, Dan ick tot u in aller vaer Heb mijn toevlucht immer daer: Leert my wel doen uwen wil reyn, Dan ghy zijt doch mijn Godt alleyn. O goeden Geest, dat bid' ick dy, Op rechten baen sal ick leyden my, Verquicke mijn ziel en mijn hert, Door uwen Heyligen Naem weert, En voere sy uyt aller noodt, Door u gerechtigheyt seer groot. Verstroyt mijn vyanden in't landt, Nae u goedigheyt wel bekant: Brenght sy al om in grimmen dijn, Die mijner zielen tegen zijn, En doen haer groot leet sonder recht, Dan ick ben doch u trouwe knecht. Vorige Volgende