Gheestelijcke Harmonie(1722)–Anoniem Geestelijcke harmonie– AuteursrechtvrijVan veel-der-leye en uyt-gelesen, soo Oude als Nieuwe, Catholijcke kerckelijcke Lof-sanghen, Leysenen, ende Liedekens op die principaelste Feesten ende Getijden des Jaers, die men in't Vorstendom Cleven by den Catechismus singht Vorige Volgende C X I I. Myn ziel maeckt groot den Heeren fijn, Mijn geest heeft sich erfrewet seer In Godt den Salighmaker mijn, Want aengesien soo heeft den Heer Sijner dienst maeghts demoedigheydt En heeft door groote g'nadigheyt My bewesen bermhertigheyt. Siet nu voortaen tot aller tijt Sullen mijn alle geslechte Loven en prijsen breet en wijt: En saligh spreken met rechte; Want aen my heeft Godt almachtigh Groote dingen gedaen krachtigh: Sijn Naem is heylig waerachtigh. Oock groot is sijn barmhertigheyt Sterckt sich van geslechte in geslechte, Alle menschen is hy bereyt Die hem vreesen van herten rechte: Hy heeft gebruyckt sijns arms gewalt, Die hooveerdigen menigfalt Verstrooyt en gantselijck ontstalt. Des eeren stoels heeft hy ontset [pagina 167] [p. 167] Die hoogh opgeblasen Heeren, d'Ootmoedigen daer op geset, En begaeft met grooter eeren: Die arm en hongerigh waren, Heeft hy door zijn g'naed verkaren, Die rijcken leeg laten varen. Der Heer heeft Israels geslacht Nu met genaden ontfangen, En heeft alsoo verlost den knecht, Als daer was ons verlangen: Want soo beloofden Godt seer soet, Abraham, en' ons Vader goet, Sijn woort nimmer faljeren doet. Godt Vader, Soon, en heylig' Gheest Sy lof en prijs van ons gesacht, Die door zijn g'naedt het aldermeest Ons menschen groot heeft geacht: Dat hy door zijne liefde groot Ons menschen en ons sonders snoot Verlost heeft van den eeuwigen doot. Vorige Volgende