Forum der Letteren. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De dynamiek van het receptie-onderzoek Een vergelijkende beschouwing over receptie-esthetica en empirische literatuurwetenschap Rien T. SegersThe question whether we can speak of ‘dynamics’ and ‘progress’ in literary studies has hardly been asked. This article attempts to give at least a partial answer to that question as far as the former concept is concerned. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingHet probleem van wetenschappelijke dynamiek en vooruitgang heeft een belangrijke plaats ingenomen in wetenschapsfilosofische discussies sinds het midden van de jaren 60 (Druwe 1985:170). De vraag of we in de literatuurwetenschap van dynamiek en vooruitgang kunnen spreken, is niet zo vaak aan de orde geweest. Dat is op zijn minst vreemd te noemen, niet alleen vanwege het grote aantal publicaties over dit onderwerp in de wetenschapsfilosofie, maar ook en met name vanwege het heterogene karakter dat de huidige literatuurwetenschap kenmerkt. De literatuurwetenschap wordt op dit moment bedreven op grond van een groot aantal theorieën en methoden, waarvan er een aantal bijna tegengestelde uitgangspunten hebben. In deze situatie misstaan vragen naar de ontwikkeling van de discipline in het algemeen en van de diverse theorieën en methoden in het bijzonder geenszins. Spreken over ‘de’ ontwikkeling van ‘de’ literatuurwetenschap is een bijna onbegrensd onderwerp. We zullen ons hier toeleggen op de beschrijving van de ontwikkelingsgang van één literatuurwetenschappelijke benadering: het receptie-onderzoek. De periode waarvoor de ontwikkeling beschreven wordt loopt van het eind van de jaren 60 tot heden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. De begrippen ‘wetenschappelijke dynamiek’ en ‘receptie-onderzoek’In veel publicaties over wetenschappelijke dynamiek komen drie met elkaar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
samenhangende elementen naar voren. Er bestaat allereerst de idee van continuïteit, verandering en stapsgewijze uitbreiding van kennis, waartoe elke generatie wetenschappers bijdraagt door voort te bouwen op èn zich af te zetten tegen de resultaten behaald door een vorige generatie. Voorts is er de overtuiging dat dit een nooit eindigend proces is. In de derde plaats wordt verondersteld dat de bijdrage aan deze ontwikkeling (in het belang van de wetenschap, de maatschappij of van beide) de doelstelling bij uitstek vormt van de ‘ware’ wetenschapper.Ga naar eind1. In dit opstel schenken we aandacht aan het eerste element: continuïteit, verandering en uitbreiding van kennis binnen het receptie-onderzoek. Het begrip ‘wetenschappelijke dynamiek’ is nauw verbonden met andere kennistheoretische termen zoals ‘vooruitgang’, ‘evolutie’, ‘paradigma’ en ‘revolutie’, die hier verder niet aan de orde kunnen komen. We zullen het begrip ‘dynamiek’ hier in een neutrale, niet-waarderende betekenis gebruiken: de ontwikkelingsgang van wetenschappelijke gedachten, ideeën, methoden en theorieën in een bepaalde discipline. ‘Dynamiek’ kan beschouwd worden als een equivalent van ‘evolutie’. We geven hier echter de voorkeur aan het eerstgenoemde begrip, vanwege de metafysische connotaties die ‘evolutie’ kan oproepen. Dit geloof in een oriëntatie op een metafysisch doel kan teruggevoerd worden op de pre-Darwiniaanse evolutietheorieën van bijvoorbeeld Chambers, Spencer en de Duitse Naturphilosophen. Zij zien evolutie als een doelgericht proces. Elk stadium in dat proces was een betere realisatie van een plan dat ‘vanaf het begin’ reeds aanwezig was. Thomas Kuhn suggereert terecht dat we de metafysische opvatting van evolutie moeten opgeven op grond van de volgende retorische vraag: Does it really help to imagine that there is some full, objective, true account of nature and that the proper measure of scientific achievement is the extent to which it brings us closer to that ultimate goal? (Kuhn 1962:171) Wat is het alternatief voor een doelgerichte opvatting betreffende wetenschappelijke ontwikkeling? We kunnen wetenschap opvatten als een systeem dat in veel disciplines (chemie, sociologie, literatuurwetenschap, etc.) onderverdeeld is. Larry Laudans (1977) opvatting ten aanzien van de status van een bepaalde discipline houdt in dat het een lege constructie is, bestaande uit een aantal verschillende onderzoekstradities. Zo is psychologie eenvoudigweg een overkoepelende benaming voor subdisciplines zoals sociale psychologie, experimentele psychologie, psycholinguïstiek, etc. En zelfs op dit niveau van de onderzoekstradities treft men vaak lege, te globale en nietszeggende aanduidingen aan. Waar het uiteindelijk op aankomt is het type onderzoek dat binnen de diverse onderzoekstradities uitgevoerd wordt. In tegenstelling tot Kuhn is Laudan van mening dat een ‘normale situatie’ in een bepaalde discipline gekenmerkt wordt door het gelijktijdig aanwezig zijn van meerdere onderzoekstradities. Laudans goed beargumenteerde standpunt rekent duidelijk af met de mono-paradigmatische visie van Thomas Kuhn, die sterk reductionistisch is: er kan slechts één paradigma met één dominante | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoekstraditie per periode bestaan. Kuhns standpunt is thans bijna geheel opgegeven, zeker binnen de letteren en de sociale wetenschappen. Neem bijvoorbeeld de linguïstiek. Linguïsten zoals Dik (1983), Hymes (1974) en Percival (1976) hebben gesteld dat de linguïstiek in geen enkele fase van haar ontwikkeling gekarakteriseerd kan worden door een periode van volledige paradigmatische unanimiteit. Zoals Dik (1983:14) dit verwoordt: Rather the history of linguistics can be pictured as consisting of a series of ‘waves’ which, for longer or shorter periods, may have commanded the greatest amount of attention without, however, one single wave completely outwaving all the others. Linguistic paradigms seem to die hard and to revive at unexpected moments! De bovenstaande beschrijving voor de multi-paradigmatische situatie in de lingustiek is ongetwijfeld eveneens van toepassing op de literatuurwetenschap in de twintigste eeuw. Ook hier valt een onderzoekstraditie grotendeels samen met een bepaalde theorie, die gebaseerd is op een set van algemene vooronderstellingen betreffende status, taak en methode van het literatuuronderzoek. In de twintigste eeuwse literatuurwetenschap zijn een aantal prominente onderzoekstradities aanwijsbaar, zoals: Russisch Formalisme, Praags Structuralisme, New Criticism, Literatuurpsychologie en -sociologie, Semiotiek, Narratologie, Receptie-onderzoek, Deconstructie en de feministisch georiënteerde literatuurwetenschap. Een aantal van deze benaderingen waren (c.q. zijn) prominent gedurende eenzelfde periode. De vraag is interessant in hoeverre alle genoemde onderzoekstradities op dit ogenblik nog in meer of mindere mate optreden. De wetenschappelijke dynamiek van een bepaalde onderzoekstraditie is niet gemakkelijk beschrijfbaar. Het is eenvoudigweg een te breed terrein. Het lijkt daarom zinvol een tweedeling aan te brengen. De interne dynamiek van een bepaalde onderzoekstraditie kan beschreven worden door te letten op de manier waarop de belangrijkste subtradities van één onderzoekstraditie zich tot elkaar verhouden, wat hun spanwijdte is, hun probleemoplossend vermogen, etc. Extern wordt de dynamiek bepaald door de speelruimte die de desbetreffende traditie als geheel toebedeeld krijgt, c.q. zich verwerft. Dit geldt zowel in wetenschappelijk als in institutioneeel opzicht. Met dit laatste aspect wordt gedoeld op de acceptatie van een traditie door een aantal maatschappelijke instituties, hetgeen voor een voorspoedig wetenschappelijk functioneren van groot belang is. Die instituties kunnen ver en dichtbij een bepaalde discipline staan, zoals bijvoorbeeld de politiek (ver), de externe geldgevers voor onderzoek (dichtbij), het aantrekken van promovendi en wetenschappelijk personeel (zeer dichtbij). In dit opstel zullen we alleen aandacht kunnen schenken aan een aantal aspecten van de interne wetenschappelijke dynamiek. Om die te kunnen beschrijven zal men bij de afzonderlijke onderzoekstradities moeten beginnen. In feite moet je nog verder afdalen: naar de veranderingen in het denken van vooraanstaande onderzoekers die tot dezelfde onderzoekstraditie gerekend worden. De beschrijving van wetenschappelijke dynamiek is een ‘bottom-up’ proces, dat bij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het denken en de werkwijze van individuele wetenschappers begint, en vervolgens hogere, meer abstracte ontwikkelingen tracht te beschrijven. Wij zullen ons hier - zoals gezegd - beperken tot de beschrijving van de interne, wetenschappelijke dynamiek van het receptie-onderzoek. Deze onderzoekstraditie bestudeert: (a) de werking die een tekst heeft of kan hebben op zijn lezers; (b) de receptie van een tekst door zijn lezers; (c) de relaties tussen tekst en lezers. Dit is de standaardbeschrijving voor het receptie-onderzoek gedurende de laatste 25 jaar. Deze beschrijving impliceert dat een breed scala van onderling soms tegenstrijdige theorieën onder de brede parapluie van het receptie-onderzoek valt. De receptie-onderzoekstraditie valt op de keper beschouwd uiteen in een aantal subtradities; het onderzoeksveld is tamelijk breed. De meeste theorieën die tot het receptie-onderzoek gerekend worden, zijn ontwikkeld door wetenschappers zoals Theodor Fechner in de jaren 70 van de vorige eeuw, door Levin L. Schücking in de jaren 10 van deze eeuw, I.A. Richards in de jaren 20, Jan Mukařovský in de jaren 30, Gunnar Hansson op het eind van de jaren 50 en in de jaren 60, Wolfgang Iser en Hans Robert Jauss in de jaren 70 en Siegfried J. Schmidt in de jaren 80.Ga naar eind2. De subtradities van het receptie-onderzoek werden of door de onderzoekers zelf als zodanig aangemerkt of door buitenstaanders. Er bestaan op dit ogenblik vier belangrijke subtradities: het Amerikaanse reader-response criticism, de Duitse receptie-esthetica, de empirische literatuurwetenschap, bepaalde onderdelen van de literatuurpsychologie en -sociologie.Ga naar eind3. Bij de beantwoording van de vraag of we kunnen spreken van dynamiek in het receptie-onderzoek (en als dat zo is, waaruit die dynamiek dan precies bestaat), zal ik me richten op een vergelijking tussen twee verschillende benaderingen binnen deze onderzoekstraditie: de receptie-esthetica en de empirische literatuurwetenschap. De keuze van juist deze twee benaderingen vloeit voort uit het gegeven dat de receptie-esthetica de sterkste receptie-benadering was in de jaren 70, terwijl de empirische literatuurwetenschap gezien wordt als de meest invloedrijke lezergeoriënteerde benadering van dit moment. Onder ‘receptie-esthetica’ verstaan we hier die subtraditie van het receptieonderzoek, die in het Duits aangeduid wordt met de term ‘Rezeptionsästhetik’ of ‘Konstanzer Schule’. De belangrijkste vertegenwoordigers zijn Wolfgang Iser en Hans Robert Jauss. Zij omvat ook het werk van onderzoekers die sterk door die benadering beïnvloed worden (in positieve of negatieve zin), zoals de Oostduitse tegenvoorstellen, geformuleerd door Manfred Naumann, Rita Schober en Robert Weimann. De receptie-esthetica beleefde haar hoogtepunt in de jaren 70.Ga naar eind4. Maar ook in de jaren 80 en in dit decennium wordt er op ruime schaal onderzoek gedaan dat gebaseerd is op de uitgangspunten van de receptie-esthetica.Ga naar eind5. Met ‘empirische literatuurwetenschap’ duiden we die lezergeoriënteerde benadering aan, waarbij een principieel verschil gemaakt wordt tussen het lezen en het interpreteren van literatuur en het onderzoek daarnaar. Landen waarin dit soort onderzoek een belangrijke plaats inneemt zijn: Canada Duitsland Nederland en de Verenigde Staten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Van receptie-esthetica naar empirische literatuurwetenschapEr zijn drie belangrijke misverstanden over de verhouding tussen receptieesthetica en empirische literatuurwetenschap. Het eerste misverstand vloeit voort uit een opvatting als zouden de twee benaderingen twee tegenover elkaar gestelde blokken zijn; blokken met gesloten gelederen en waarbinnen alle neuzen dezelfde kant opstaan. Maar zowel de receptie-esthetica als de empirische literatuurwetenschap worden gekenmerkt door essentiële, interne verschillen van opvatting over belangrijke wetenschappelijke gezichtspunten. Van binnenuit gezien, zijn de benaderingen van Iser en Jauss sterk verschillend van elkaar. Binnen de empirische tak is er een belangrijk onderscheid tussen de literatuurpsychologie van Norbert Groeben en de literaire communicatieve handelingstheorie zoals voorgestaan door de Siegener groep rond Schmidt. Achim Barsch (1992) geeft een goede beschrijving van deze verschillen. In plaats van de constructie van twee tegenover elkaar gestelde blokken treft men ook het andere uiterste aan. Het betreft een tweede misverstand op grond waarvan de twee benaderingen als één gezien worden, met als argument dat beide zich bezighouden met de verhouding tussen tekst en lezer. De twee subtradities echter blijken bij nadere beschouwing fundamenteel van elkaar te verschillen op grond van een aantal criteria die we verderop uiteen zullen zetten. Het derde misverstand gaat van de gedachte uit dat de empirische literatuurwetenschap rechtstreeks uit de receptie-esthetica ontstaan is. Dat is slechts gedeeltelijk waar. In het begin van de jaren 80 baseerde de empirische literatuurwetenschap à la Groeben zich op opvattingen, methoden en technieken uit de sociale wetenschappen èn op ideeën geformuleerd door receptie-esthetici. De Siegener richting was aanvankelijk gebaseerd op communicatieve handelingstheorie, linguïstiek en teksttheorie. Met de meeste opvattingen daarvan had de receptie-esthetica niet al te veel affiniteit. Van meet af aan bestond er eigenlijk een aanzienlijke kloof tussen het ‘Ferienlandschaft’ van het Bodenmeer (zoals Hans Robert Jauss placht te zeggen), dat zou uitnodigen tot meditatieve interpretaties, en de staal- en betonbouw van de Universiteit van Siegen, die tot ‘hard’ onderzoek zou aanzetten. Maar zoals het met veel metaforen het geval is, ook deze metafoor construeert een beeld dat gemakkelijk te deconstrueren valt. Ook de Universiteit van Siegen biedt uitzicht op een vakantie-achtig heuvellandschap, terwijl ook de Universiteit van Konstanz opgetrokken is uit staal en beton.
Als we nu de receptie-esthetica vergelijken met de empirische literatuurwetenschap om te zien in hoeverre er sprake is van wetenschappelijke dynamiek, dan moeten we eerst de criteria bepalen op grond waarvan een dergelijke vergelijking ondernomen kan worden. Dit kan het beste gebeuren door criteria te nemen die de specificiteit van de overkoepelende onderzoekstraditie benadrukken. Er zijn vier elementen te noemen die karakteristiek zijn voor het receptieonderzoek in het algemeen. Ze hebben betrekking op de onderzoekssituatie, de status die aan de tekst gegeven wordt, de formulering van het onderzoeksobject en de doelstellingen die een bepaalde subtraditie zichzelf gesteld heeft. In hoeverre is er nu sprake van een dynamische ontwikkeling ten aanzien van de genoemde vier | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kenmerken in het receptie-onderzoek van de afgelopen twintig jaar? In de literatuurwetenschap bestaan twee mogelijke onderzoekssituaties. Allereerst is er de welkbekende hermeneutische situatie waarbij de onderzoeker dezelfde persoon is als de lezer. Deze situatie la at de onderzoeker als hermeneus zien, als de interpretator van de eigen tekstreceptie. Bijvoorbeeld: Jauss in zijn rol als comparatistisch interpretator, terwijl hij Racine's en Goethe's Iphigenie analyseert; of Iser op zoek naar de impliciete lezer in een aantal teksten (zie resp. Jauss 1973 en Iser 1972). De tweede situatie is wat men de extra-hermeneutische situatie zou kunnen noemen (Segers 1984b). Hier beschrijft de onderzoeker de reacties van andere lezers; hij of zij werkt ‘buiten’ de hermeneutische confrontatie met de tekst. Het bovengenoemde verschil in onderzoekssituatie kan teruggevoerd worden op een onderscheid dat vanaf het begin karakteristiek geweest is voor de empirische benadering: het verschil tussen de rol van deelnemer en die van observant (zie bijvoorbeeld Ibsch 1988). De deelnemer functioneert binnen en de observant buiten de hermeneutische situatie. De meeste traditionele activiteiten van de literatuurwetenschap hebben een deelnemerkarakter en zijn gebaseerd op de hermeneutische situatie, bijvoorbeeld: de academische kritiek, literatuurgeschiedschrijving, narratologische analyse en tekstvergelijkingen. De receptie-esthetica opereert duidelijk binnen de grenzen van de hermeneutische situatie. In dit opzicht was de claim van Jauss (1972) op een nieuw paradigma dan ook niet gerechtvaardigd. Dat de receptie-esthetica de consequenties uit haar eigen onderzoeksprogramma niet heeft getrokken en steeds binnen de hermeneutische situatie heeft geopereerd, kan een anomalie genoemd worden. Op dit punt is de receptie-esthetica sterk bekritiseerd door de empirici. Norbert Groeben (1972) was één van de eersten die de receptie-esthetische inconsequentie van de gelijkstelling tussen lezer en onderzoeker aan de kaak gesteld heeft. Dit impliceert dat we al een fundamenteel verschil tussen de beide benaderingen zien in het begin van de jaren 70. Ook bij het tweede kenmerk, de status van de tekst, ontmoeten we aanzienlijke verschillen. De Westduitse receptie-esthetici koesterden het traditionele model van het literaire lezen als een individuele, esthetische en zelfstandige handeling, die geen banden had met praktische sociale condities of met het leven van alledag (Hunt 1988:5). Vanuit deze naïeve, laboratoriumachtige opvatting over lezen is de empirische literatuurwetenschap nu bij een positie aanbeland waar de tekst in zijn ‘oorspronkelijke’ context geplaatst wordt en waarbij rekening gehouden wordt met de cognitieve, sociale en esthetische factoren die het communicatieproces bepalen. De receptie-estheticus die zich het meest bekommerd heeft om de status van de tekst in het leesproces is Wolfgang Iser. In dit opzicht geeft het begrip ‘dynamische spanning’ een goed overzicht van Isers theorie die over een lange reeks van jaren betrekkelijk onveranderd is gebleven. Iser identificeert twee polen die de artisticke (de tekst) en de esthetische (de lezer) dimonsie representeren. Door voortdurende interactie tussen deze twee polen ontstaat er een soort convergentie waardoor een literaire tekst geïnterpreteerd kan worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
The convergence of text and reader brings the literary work into existence, and this convergence can never be precisely pinpointed, but must always remain virtual, as it is not to be identified either with the reality of the text or with the individual disposition of the reader. (Iser 1980:50 De spanning tussen de (quasi-)vrijheid van de lezer en de bepaaldheid van de tekst is cruciaal voor Isers theorie. Hij kon met dit standpunt een antwoord geven aan zijn critici die stelden dat de uniciteit van de tekstreceptie zou leiden leiden tot een anarchie in de interpretatie of tot de onmogelijkheid daarvan. Tot zover lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat tekst en lezer een rol van gelijke importantie in het communicatieproces toebedeeld krijgen. Maar is dat werkelijk zo? Als we nauwkeuriger kijken, is Isers positie meer tekst- dan lezergericht. Volgens Iser zijn open plekken in de tekst gegeven; de lezer is het slechts toegestaan om ze in te vullen. En zelfs in dit proces is de vrijheid van de lezer beperkt. De open plekken moeten namelijk ingevuld worden volgens de gegeven tekstuele structuur. Deze structuur heeft een ‘inherent dynamisch karakter’ en het lezen zorgt ervoor dat de tekst dat karakter ontvouwt (Iser 1980:51). Isers kijk op de status van tekstinterpretatie heeft een duidelijk metafysische ondertoon, wanneer hij bijvoorbeeld schrijft: With all literary texts, then, we may say that the reading process is selective, and the potential text is infinitely richer than any of its individual realizations. (Iser 1980:55) Een ander bewijs voor het tekst-georiënteerde perspectief van de receptieesthetica is gelegen in de aktieve rol die aan de tekst in het leesproces toegeschreven wordt. Niet alleen de lezer is in staat activiteiten te ontplooien, maar ook de tekst! Dit gezichtspunt kan aangetoond worden door Iseriaanse uitdrukkingen zoals ‘the experience offered by the text’ en ‘the consequent unfolding of the text as a living event’ (Iser 1980:59). Zelfs als men bereid is zulke uitdrukkingen in het licht van een metaforische retoriek te zien (niet zo ongebruikelijk in Isers geschriften), dan suggereren ze desondanks waar hij de echte ‘macht’ legt: in de tekst (voor een uitvoeriger analyse van dit punt zie Segers 1988). De empirici stelden de vraag of een tekst-op-zich in staat is enige activiteit te ontplooien. Bij het zoeken naar een antwoord verliet de empirische literatuurwetenschap de naïeve behavioristische positie van een stimulus-enrespons benadering (in de jaren 70) om uit te komen bij een cognitieveconstructivistische benadering (in het midden van de jaren 80). Daarbij wordt tekstreceptie niet langer beschouwd als een passieve handeling in de zin van het ‘eenvoudigweg’ decoderen van tekstuele informatie. Tekstreceptie wordt nu gezien als een aktieve vorm van tekstverwerking, waarbij het zwaartepunt verschuift van tekst naar lezer. Achim Barsch, Peter M. Heijl, Gebhard Rusch, Siegfried J. Schmidt en anderen gaan nog een stap verder. Zij voegen het adjectief ‘radicaal’ toe aan cognitiefconstructivisme. Dit impliceert dat zij observaties (en derhalve ook lezen) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwen als volledig subject-georiënteerd en subject-afhankelijk (zie bijv. Schmidt 1987, met een goede bibliografie, pp. 466-476). Ralf Nüse (1994:4-5) omschrijft het radicale constructivisme tegenover het cognitieve als volgt: Damit wird nicht nur wie im kognitiven Konstruktivismus behauptet, dass die ‘Informationen’ innerhalb des informationsverarbeitenden Subjekts ‘entstehen’ bzw. konstituiert werden (...), sondern es wird daraus auch die Konsequenz gezogen, dass solche ‘Informationen’ wegen dieser Entstehungsgeschichte und Konstituierungsgenese keinerlei (verlässliche) Beziehungen zum ‘Informationsgegenstand’ (...) besitzen. Deze beschrijving is ietwat misleidend op grond van een ogenschijnlijk detail: de haakjes rond het woord ‘verlässlich’. De haakjes dienen verwijderd te worden, omdat het radicale constructivisme niet stelt dat er geen relaties tussen subject en object bestaan; dit zou een extreme vorm van subjectivisme impliceren. Het radikale constructivisme gaat echter wel van het standpunt uit dat er geen betrouwbare, ‘verlässliche’, relaties bestaan. Wat de uitkomst van het debat tussen radicalen en gematigden ook moge zijn, het is duidelijk dat de status die door de receptie-esthetica aan de tekst gegeven werd, fundamenteel verschilt van die welke door een groot aantal empirici aan de tekst toegedacht wordt. Het is het verschil tussen een hoofdzakelijk ontologische tekstconceptie (die door de receptie-esthetica niet echt overwonnen werd, ondanks beweringen van het tegendeel) en een constructivistisch perspectief. Het derde vergelijkingselement betreft de formulering van het onderzoeksobject. Nu, na meer dan twintig jaar, lijkt het object van de receptie-esthetica tamelijk traditioneel. Het betreft de werking en de receptie van een tekst. De concentratie hierop resulteerde voornamelijk in interpretaties en in pogingen een nieuwe vorm van literatuurgeschiedschrijving op te zetten, niet langer meer gebaseerd op produktie of interpretatie maar op leeservaring. De laatstgenoemde poging echter verzandde nogal eens in louter theoretische voornemens. Veel publikaties zijn gewijd aan de vraag wat de receptie-esthetica de literatuurgeschiedschrijving te bieden heeft. Ondanks het vele verbruikte papier is deze vraag niet op een bevredigende manier beantwoord. Sommige literatuurhistorici zijn uitgekomen bij eenzelfde conclusie als geformuleerd door Marianne Wünsch (1990:37): The history of literature has no option but to base itself on the study of literary texts, to interpret them and contstruct models to order and structure them. Reception studies can only play a subordinate, secondary role in literary history. Als Wünsch gelijk heeft, zou de balans van twintig jaar receptie-onderzoek in literatuurhistorisch opzicht erg matig zijn. Het zou bovendien de literatuurgeschiedschrijving terugbrengen naar het niveau waarop het zich twintig jaar geleden bevond. Hans Robert Jauss (1980:15) verklaarde in 1980, na zo'n 13 jaar receptieesthetica: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
L'esthétique de la réception (...) s'est transformée de plus en plus, depuis 1966, en une théorie de la communication littéraire. Maar over het algemeen was dat binnen de receptie-esthetica niet de werkelijke tendens. Eén van de problemen was juist, dat de receptie-esthetica nauwelijks verder gegaan is dan de beschrijving van de tekst-lezer verhouding en dat dit met name door de Konstanzer Schule vanuit een tamelijk hypothetisch perspectief gebeurde. Dit geldt eigenlijk ook voor het Amerikaanse reader-response criticism. Vandaar dat Carl Kaestle (1991:46) terecht kon opmerken: (...) reader-response criticism has been justly criticized for ignoring class, gender, and other variables that divide society and thus shape readers' interests and predispositions. Het object van de empirische literatuurwetenschap daarentegen is werkelijk communicatie-gericht, niet alleen in theorie maar ook in de onderzoekspraktijk. Een recente formulering betreffende het object van de empirische literatuurwetenschap luidt als volgt: Der Untersuchungsbereich der Empirischen Literaturwissenschaft sollte erweitert werden auf die Gesamtheit literarischer Phänomene in einer Gesellschaft derart, dass auch mit nicht-ästhetischen schriftsprachlichen Kommunikationsmitteln in Zusammenhang stehende Personen mit einbezogen werden können. (...) Nach der im Grundriss [van S.J. Schmidt RTS] vorgenommenen Erweiterung vom Text zu ästhetisch-literarischen Kommunikationshandlungen geht es jetzt um die Erweiterung von ästhetisch-literarischen Kommunikationshandlungen zu Literatur im Gesellschaftssystem. (Rusch 1991:307) Een andere, even recente opvatting over het object van de empirische literatuurwetenschap heeft nog bredere consequenties voor de literatuurstudie. Het betreft een voorstel van Siegfried J. Schmidt om de literatuurwetenschap uit te breiden richting media studies op empirische grondslag. Eén van de belangrijkste argumenten voor deze uitbreiding van het object zit als volgt in elkaar: Since the early 19th century in Europe, literature as a social system has been located in an environment which has been substantially influenced by the rise and spreading of the mass media: first the print media, then film, broadcasting, television, video, computer, and the so-called new media. As a consequence literary socialization is embedded in the more complex process of media socialization and cannot be separated from it without distortion. (Schmidt 1990:11; zie ook Schmidt 1991a en 1991b) Terug nu naar onze object-vergelijking. Terwijl de receptie-esthetica een tamelijk traditionele, beperkte en laboratoriumachtige opvatting over haar object had, lijkt de empirische literatuurwetenschap de tegenovergestelde pool van de schaal in te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nemen. Haar objectsopvatting kan vernieuwend genoemd worden (voor veel traditionele literatuurwetenschappers té veel ‘avant-garde’), zij is tamelijk weids en erop gericht literatuur in haar sociale context te bestuderen. Over het algemeen is het zo dat de opvattingen van individuele empirici over hun object verre van harmonieus zijn. Onder receptie-esthetici zal er waarschijnlijk een grotere consensus bestaan hebben. Tenslotte een paar woorden over het vierde vergelijkingselement: de impliciete en expliciete doelstellingen van beide benaderingen. Er vallen hier een aantal dynamische verschillen te noteren; ik beperk me tot het noemen van drie significante verschillen. Het eerste punt betreft het gebruik van een wetenschappelijke methodologie. Zoals we zagen, bleef de receptie-esthetica gebruik maken van een hermeneutische onderzoekssituatie. Dientengevolge was de receptie-esthetische methodologie beperkt. Het doel van de empirische literatuurwetenschap in dit opzicht is het ontwikkelen van een methodologie die zo ‘wetenschappelijk’ mogelijk is. Dit houdt onder meer in: gebruik maken van intersubjectieve onderzoeksstrategieën, het testen van hypothesen en pogingen om leesgedrag te voorspellen. Een ander verschil bestaat uit de strategie van de empirische literatuurwetenschap om het gehele communicatieproces van een tekst (incluis de sociale context) te beschrijven. De receptie-esthetica daarentegen was gefixeerd op twee deelaspecten van dat proces: het tekstuele effect en de specifieke leesreactie. Een goede uiteenzetting van deze empirische doelstelling geeft Reinhold Viehoff (1988). Naar zijn opvatting kunnen zes verschillende soorten vragen in een onderzoekssituatie gesteld worden: vragen gericht op de tekst, de situatie, het leesproces, de context, de leesreacties en de lezers. Deze vragen laten een sterke communicatieve gerichtheid zien in tegenstelling tot een belangstelling die beperkt blijft tot effect en receptie. De wijze waarop gedacht wordt over de relevantie en de plaats van de literatuurwetenschap in de huidige maatschappij, vormt een derde onderscheid. Rond 1970 hoefde de receptie-esthetica zich hierover niet druk te maken. In die tijd bestonden er voornamelijk ‘luxueuze’ problemen: bijvoorbeeld die van een steeds groeiend aantal studenten en een dienovereenkomstige groei van het aantal universiteiten. Iedere stad die zichzelf respecteerde probeerde een universiteit binnen haar muren te halen. Dit betekende mede een snelle groei van de wetenschappelijke staf op universiteiten, en van docenten op middelbare scholen. In die tijd heerste er nauwelijks werkeloosheid onder afgestudeerden van de verschillende taal- en letterkunderichtingen. Nu, ruim twintig jaar later, zien we diezelfde ontwikkelingen terug, maar dan in omgekeerde richting. Dit lijkt op zijn minst een feit voor de Westerse wereld. Sommige empirici zijn nadrukkelijk bezorgd over de relevantie en de plaats van de literatuurstudie in de moderne maatschappij. Deze bezorgdheid resulteert in het zoeken naar nieuwe megelijkheden en naar alternatieve wegen voor de literatuurwetenschap. In dit verband stelt Siegfried Schmidt (1991a:21): | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nur eine professionell betriebene empirische literaturwissenschaftliche Medienforschung wird im wissenschaftlichen Konkurrenzkampf der nächsten Jahrzehnte überleben und als harter Konkurrenzpartner auch der Literatur in deren Konkurrenzkampf mit immer neuen Medien wirkungsvoll beistehen können. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Conclusie en discussieHet dynamische verschil tussen receptie-esthetica en empirische literatuurwetenschap kan hoofdzakelijk gekarakteriseerd worden als een ontwikkeling van de onderzoeker als deelnemer aan het literaire communicatieproces naar de onderzoeker als observator van dat proces. Deze ontwikkeling zouden we als het belangrijkste dynamische element van het receptie-onderzoek over de laatste 25 jaar moeten beschouwen. Hieruit kunnen, zoals we gezien hebben, een aantal andere dynamische verschillen afgeleid worden. Ze hebben alle te maken met de specificiteit van de onderzoekstraditie. Het betreft hier, resp. voor de receptie-esthetica en de empirische literatuurwetenschap: een hermeneutische versus een extrahermeneutische onderzoekssituatie; een voornamelijk tekstontologische tegenover een cognitief-constructivistische benadering; het onderzoek naar effect en receptie van de literaire canon tegenover de studie van al die handelingen die verricht worden tijdens het langdurige communicatieproces van fictie (ook in relatie met andere media); tenslotte de betrekkelijke onafhankelijkheid ten opzichte van de sociale context versus de sterke gerichtheid daarop en de betrokkenheid met de toekomst van literatuur en literatuurwetenschap in een technocratische maatschappij waarin andere media dan literatuur een vooraanstaande rol spelen. Bovengenoemde tegenstellingen duiden op een grote mate van interne dynamiek in het receptie-onderzoek gedurende de afgelopen 25 jaar. Zoals gesteld aan het begin vatten we dynamiek op als een neutrale term: duidend op de aanwezigheid van beweging en ontwikkeling. De evaluatie van die dynamiek vormt een verhaal apart. We moeten hier volstaan met te zeggen dat een waardering van de geschetste ontwikkeling (uiteraard) afhankelijk is van de criteria op grond waarvan het oordeel geveld wordt. De evaluatie van twee subtradities binnen één onderzoekstraditie kan interessante gegevens opleveren voor een beantwoording van de vraag naar de ‘vooruitgang’ in die onderzoekstraditie. Voor een behandeling van deze vraag voor het receptie-onderzoek wordt verwezen naar Segers (1993c). In deze bijdrage hebben we geprobeerd de beide receptie-richtingen zo neutraal mogelijk tegenover elkaar te stellen. Daarbij zijn tot nu toe - impliciet of expliciet - tamelijk kritische opmerkingen gemaakt aan het adres van de receptie-esthetica. Die kritiek vloeide voor een deel voort uit de stellingname van de empirici, die vonden - zoals we zagen - dat de receptie-esthetica de consequenties van haar uitgangspunten niet wilde of durfde te aanvaarden. Het zou overigens niet fair zijn de verdiensten van de receptie-esthetica te bagatelliseren en haar tekortkomingen uit te vergroten. De stap die door de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
receptie-esthetica gezet werd, bleek later erg relevant en succesvol voor de literatuurwetenschap. De lezer-gerichte benadering werd voorgesteld in een periode waarin de literatuurwetenschap zich op een doodlopend spoor bevond, geobsedeerd als ze was door betekenistoekenning via een tamelijk individualistische methode. Bovendien, bij ons oordeel over de validiteit en relevantie van de receptie-esthetica gaan we er nu soms te gemakkelijk vanuit dat haar opvattingen en stellingnames wat triviaal en voor de hand liggend zijn. Inderdaad, op dit ogenblik zijn ze gemeengoed geworden, maar zoals Janusz Slawinski (1988:521) terecht opmerkt: Their commonplace nature makes it all the harder for us to realize the extent to which in only a few years they have succeeded in reorienting our notions of the tasks and the object of literary history, casting doubt on the discipline's methodological model, which until not so long ago seemed worthy of unreserved confidence. Maar ook de empirische literatuurwetenschap heeft haar portie kritiek en wantrouwen thuis gekregen. Armand van Assche (1990:27-29) somt vier vaak gehoorde punten van kritiek op. Het eerste punt heeft betrekking op de vaak moeizame en uitgebreide operaties die uitgevoerd worden om uiteindelijk uit te komen op betrekkelijk triviale resultaten. Holub's (1984:15) klacht kan hier als voorbeeld genomen worden: The problem with what has hitherto gone under the label of empirical reception theory is thus not so much empiricism, which cannot be avoided, as naive scienticism, which has contributed nothing to literary theory and practice besides realms of printed pages. Er zijn ook critici die spreken over het reductionistische karakter van de empirische literatuurwetenschap. Dat houdt in dat in veel empirisch onderzoek de ‘natuurlijke’ leessituatie van de proefpersonen vervormd wordt. Dit gebeurt als bijvoorbeeld de naam van de auteur, de historische context of het genre waartoe de tekst behoort, niet meegedeeld worden of wanneer een tekst veranderd of herschreven is door de onderzoeker. Een andere vorm van reductie is het verschil tussen de brede theorie en de smalle praktijk van daadwerkelijk onderzoek. De empirische literatuurwetenschap is ook geïnteresseerd in gemiddelde en in minder ervaren lezers om de receptie te inventariseren van teksten die eigenlijk niet voor die categorie lezers geschreven worden. Dit is een derde kritiekpunt, dat in de ogen van veel niet-empirici leidt tot grijze en irrelevante informatie over literatuur. Een vierde bezwaar wordt gevormd door de kritische vraag of door de obsessie met lessreacties de tekst zelf niet uit het oog verloren wordt? Dit bezwaar wordt soms in deze uitroep vervat: ‘We zijn geen onderdeel van de sociale wetenschappen.’ Vanzelfsprekend kunnen er meer bezwaren dan de zojuist genoemde aangevoerd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Het is hier echter niet onze bedoeling uitvoeriger te zijn; noch is het hier de plaats om het al dan niet juiste karakter van deze kritiekpunten te onderzoeken. Het is wel ons doel om in betrekkelijk algemene termen de invloed van beide receptie-benaderingen op de huidige literatuurwetenschap vast te stellen. De invloed van de receptie-esthetica is tot nu toe veel groter geweest dan die van de empirische benadering. Dit wordt ongetwijfeld veroorzaakt doordat de basisprincipes van de receptie-esthetica veel dichter staan bij de gangbare hermeneutische literatuurwetenschap dan dat het geval is met de empirische uitgangspunten. We kunnen daarom stellen dat de door ons vastgestelde verschillen tussen beide richtingen alle in het voordeel werken van de invloed en positieve receptie van de Konstanzer Schule. De populariteit van de receptie-esthetica bereikte een hoogtepunt aan het eind van de jaren 70. Eberhard Lämmert (1990:181) beschrijft de huidige situatie van het receptie-onderzoek in het algemeen voor Duitsland als volgt: Zurückgegangen ist nach einer zunächst euphorischen Aufnahme in den siebziger Jahren die Rezeptionsforschung. Zwar hat das zunehmende Interesse an der Beobachtung von Motivübernahmen und -verwandlungen und allen sonstigen Erscheinungen der Intertextualität - also der innerliterarischen Reihenbildung - die Anregungen der Rezeptionsästhetik zum Teil aufgenommen, doch hat die empirische Rezeptionsforschung an Chancen eingebüsst, seit Gruppenarbeiten während des Studiums rückläufig oder auch durch Prüfungsordnungen undifferenziert unterbunden wurden. Drittmittelprojekte haben hier nur begrenzten Ausgleich geschaffen. Dagegen muss als eine verheissungsvolle Sonderentwicklung die Empirische Literatur- und Medienforschung in Heidelberg und in Siegen angesehen werden. De huidige basis van de receptie-esthetica als zelfstandige subtraditie is wat smal geworden. Dit wil niet zeggen dat haar uitgangspunten verouderd of verworpen zouden zijn. Integendeel: de essentiële principes hebben hun weg gevonden. Men kan ze tegenkomen in andere onderzoekstradities (bijv. binnen de literatuursociologie en de empirische literatuurwetenschap) en bij een aantal literatuurwetenschappelijke activiteiten (zoals interpretatie, waardering en literatuurgeschiedschrijving). De receptie-esthetica als zodanig lijkt ook haar eigen doelstellingen bereikt te hebben. Opteert men voor andere of verderstrekkende gezichtspunten dan zal ook een andere (sub)traditie gekozen dienen te worden. Op dit ogenblik heeft de empirische literatuurwetenschap de receptie-esthetica op een aantal punten gepasseerd (bijvoorbeeld qua doelstelling, innovatie en plausibiliteit). Dat wil niet zeggen dat zij de receptie-esthetica ‘afgelost’ of ‘verdrongen’ heeft. De receptie-esthetische activiteiten blijven plaatsvinden, zij het in afgeslankte vorm, vergeleken bij haar bloeitijd. Deze situatie onderstreept Larry Laudans opvatting van het gelijktijdig voorkomen van meerdere onderzoekstradities, en in ons geval zelfs het naast elkaar bestaan van verschillende subtradities. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De empirische subtraditie echter is actief als een duidelijk onderscheiden richting. De invloed en acceptatie van haar ideeën is, zoals we gezien hebben, lang niet zo groot als die van de receptie-esthetica. In principe lijkt zij op grond van haar opvattingen goed uitgerust om toekomstige ontwikkelingen in de literatuurwetenschap te stimuleren. Drie actuele vragen kunnen daarbij een rol spelen. Het betreft allereerst de vraag of de literatuurwetenschap het zich nog lang kan permitteren hoofdzakelijk gecanoniseerde teksten te bestuderen (zie Barner 1990:198; Lämmert 1990:187). Immers, sinds geruime tijd genieten de meeste mensen van fictionaliteit buiten gecanoniseerde teksten: in films, soaps, detectives, computerspelen, etc. Vervolgens is er binnen de literatuurwetenschap de tendens om de tekst in zijn sociale context te bestuderen, hetgeen een verbreding van literatuurwetenschap naar cultuurwetenschap kan impliceren. Hoe moet die verbreding precies gerealiseerd worden? Wilhelm Vosskamp (1990:247) stelt in dit verband: Will Literaturwissenschaft ihrer Aufgabe in einer technisch orientierten Mediengesellschaft gerecht werden, wird sie sich auf diesen Kontext einlassen müssen - nicht in der Weise schlechter Anpassung, sondern in der Form kritischer Reflexion. Literaturwissenschaft sollte selbst ein kultureller Faktor sein im Sinne von Aufklärung, Erkenntnis und Vergnügen. Het derde punt betreft de vraag in hoeverre de literatuurwetenschap tegemoet kan komen aan de wens (of eis?) te komen tot een grotere sociale relevantie. De acceptatiebereidheid van ‘de’ literatuurwetenschap voor empirisch onderzoek lijkt over het algemeen niet erg groot. Misschien zou de empirische literatuurwetenschap enige consequenties moeten trekken uit de bestaande kloof tussen ‘de’ huidige literatuurwetenschap en haar eigen benadering en ontwikkeling. De empirische benadering zou iets kunnen leren van de manier waarop de receptie-esthetica de literatuurwetenschap in het algemeen heeft beïnvloed. De Konstanzer Schule kon zo succesvol zijn vanwege haar nauwe banden met de literatuurwetenschappelijke praktijk in de jaren 70 en 80. Zou de empirische literatuurwetenschap zich ook niet, naast het nastreven van allerlei vernieuwingen, meer moeten richten op de gangbare praktijken van de huidige literatuurwetenschap? De aandacht zou bijvoorbeeld mede gericht kunnen worden op wat nog steeds de belangrijkste literatuurwetenschappelijke activiteiten zijn: interpretatie en literatuurgeschiedschrijving.Ga naar eind6 Met name in de systeemtheoretisch georiënteerde empirische literatuurwetenschap lijkt het tijd de stap de zetten van de theoretische overweging naar het praktische onderzoek. Door de suggesties uit bovenstaande alinea ter hand te nemen zouden de volgende vragen van Jerome Bruner (1984:4) op empirische wijze beantwoord kunnen worden: Once we have characterized a text in terms of its structure, its historical context, its linguistic form, its genre, its multiple levels of meaning, and the rest, we may still wish to discover how and in what ways the text affects | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
the reader and, indeed, what produces such effects on the reader as do occur. What makes great stories reverberate with such liveliness in our ordinarily mundane minds? Alleen wanneer de vragen van Bruner (en uiteraard soortgelijke problemen) op een grotere schaal dan nu het geval is empirisch beantwoord worden, pas dan kunnen we de overgang van receptie-esthetica naar empirische literatuurwetenschap niet alleen in termen van dynamjek beschrijven (zoals we hier gedaan hebben), maar ook in termen van succes.Ga naar eind7
Rien T. Segers is als universitair hoofddocent verbonden aan de Vakgroep Algemene Literatuurwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|