Forum der Letteren. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Assimilatie. Over de ontvangst van de receptie-esthetica in NederlandGa naar eind*
| |
[pagina 274]
| |
wetenschap meester heeft gemaakt? Wordt ook zij meegesleurd in het kielzog van het nieuwe, dat slechts in beperkte mate echt nieuw hoeft te zijn? Een dergelijke vrees is vermoedelijk overdreven. Maar dat er gevaren schuilen in de snelle vlucht van de paradigmata, juist omdat deze telkens internationale, wat eigenlijk wil zeggen: telkens nationale, erkenning en volgzaamheid eisen, valt niet te betwijfelen. Niet alleen dat de snelle opeenvolging het onmogelijk maakt, het telkens dominerende paradigma in alle rust uit te werken; niet alleen dat aan iedere wetenschappelijke onderzoeker het lot ten deel valt, anachronistisch te zijn als hij een werk van enige omvang binnen een van de paradigmata heeft afgerond. Tot de nadelen van dit kortademige internationalisme behoort ook het feit dat bepaalde wetenschapstradities die in onderzoeksgemeenschappen, maar ook in nationale culturen tot ontwikkeling zijn gekomen, worden weggevaagd door de oppermachtige status van dit internationalisme als graadmeter voor actuele wetenschappelijkheid. Internationalisme wordt in de wetenschap nu eenmaal, althans overwegend, zo begrepen dat de paradigmata overal, dat wil zeggen onafhankelijk van alle nationale of regionale eigenaardigheden, toepassing gaan vinden. Het geadapteerde structuralisme blijft altijd structuralisme uit het land van oorsprong, of het nu het Russische, het Tsjechische of het Franse structuralisme betreft. Geadapteerd deconstructivisme, bijvoorbeeld in Mexico, moet, wil het niveau van het internationalisme worden bereikt, Frans of Amerikaans deconstructivisme zijn. Wat hierbij verloren gaat, wat niet langer wordt geregistreerd omdat het ook niet meer wordt gewenst en geduld, zijn zekere wetenschappelijke tradities die afzonderlijke regionale of nationale culturen kenmerken en die de wetenschap - zeker de literatuurwetenschap - hebben verrijkt en meerstemmig gemaakt, ook al zal het daarbij in detail slechts om nuances of andere attitudes zijn gegaan. Internationalisme, in de zin van het overnemen van van elders afkomstige wetenschappelijke concepties, is vanzelfsprekend een in beginsel positief verschijnsel. Regionalisme, in de zin van een zich isolerende instelling, is geen ideaal dat tegenover de internationalisering gesteld zou kunnen worden. Maar juist in een discipline als de literatuurwetenschap kan het uiterst vruchtbaar zijn als regionale en internationale wetenschappelijke uitgangspunten zich tot een symbiose verenigen. De wetenschap kan pas dan in haar volle omvang van internationalisme profiteren, als dit in cultureel-individuele concepties wordt geïntegreerd, als het als stimulans werkt ten aanzien van bepaalde wetenschapshistorische continuïteiten, als het tot het leggen van nieuwe accenten op bestaande disposities leidt. Zulke gebeurtenissen, die niet slechts wetenschapshistorisch van aard zijn, verdwijnen echter volledig uit het zicht omdat we gefascineerd zijn door de internationale ontwikkelingen op zichzelf, ontwikkelingen die ons door hun tempo niet langer in staat stellen iets anders dan hen te zien. Overigens verliezen, zo moet hier meteen aan worden toegevoegd, de wetenschappelijke perspectieven op regionale of nationale grondslag ook objectief in toenemende mate aan substantie, ook daar waar ze aanvankelijk het internationalisme vruchtbaar pogen te integreren. De reden hiervoor ligt in de groeiende neiging van de wetenschapsbeoefenaars om deze perspectieven op te geven ten gunste van het supraregionale internationalisme. | |
[pagina 275]
| |
Ik zal in het volgende dit laatste met een voorbeeld illustreren, met de ontvangst van de receptie-esthetica in Nederland. Het voorbeeld kan twee dingen verduidelijken. Ten eerste de zinvolle integratie van een van elders afkomstig paradigma, dat interne constellaties en disposities aanvankelijk versterkt en verrijkt. Ten tweede de ontwikkeling die weer tot het alles dominerende internationalisme leidt en juist daardoor in verscheidene opzichten zelfs tegenover het oorspronkelijk-eigene komt te staan. De poging om een dergelijke exemplarisch geval uit te werken is niet zonder risico. Niet omdat het daarbij om moeilijk te beschrijven complexiteiten van de receptie-esthetica gaat, ook niet omdat de beschrijving van de ontvangst van de receptie-esthetica in Nederland principiële moeilijkheden oplevert. De gevaren vloeien voort uit mijn these, dat de receptie-esthetica in Nederland althans voor een deel is aangepast aan een bepaalde maatschappelijke en wetenschappelijke traditie of houding, en uiteindelijk is gebruikt om deze traditie of houding te versterken. Om dat te laten zien moet ik mij wagen aan de riskante taak, zekere nationale karaktertrekken van de Nederlanders, van hun maatschappij en van hun omgang met literatuur te schetsen. En dat kan licht leiden tot generalisaties die vervolgens moeilijk te verdedigen zullen zijn, die mogelijk ook getuigen van vooroordelen bij de auteur. Van mijn conclusies zou daarom met de nodige omzichtigheid en terughoudendheid kennis genomen dienen te worden. Onversaagd, dat zij genoteerd, kan worden vastgesteld dat de receptie-esthetica, met name in de zin van een literatuurwetenschappelijke zienswijze die de lezer een centrale rol toekent, in Nederland zeer snel en zeer intensief gehoor vond. Dat blijkt niet alleen bij vergelijking met andere niet-duitstalige landen, het blijkt ook bij vergelijking met het effect van andere wetenschappelijke stromingen of concepties in Nederland zelf. Het is een van de voordelen en sterke kanten van het Nederlandse culturele leven en zeker ook van het wetenschappelijke bedrijf, dat men nieuwe ontwikkelingen in het buitenland zeer snel waarneemt. Wat er zowel op literair als ook op wetenschappelijk gebied op de boekenmarkt verschijnt wordt onder meer in de belangrijkste dagbladen besproken, en niet pas dan, als ze in vertaling ook in eigen land worden gepubliceerd. In Nederland discussieerde men al lange tijd over Derrida en het deconstructivisme, toen men in Duitsland nog maar net van die naam en dat begrip had kennisgenomen. ‘Es gibt vielleicht kein anderes Land auf der Welt, das fremder Kultur von verschiedener Seite so leicht zugänglich wäre wie das heutige Holland,’ zei Johan Huizinga zestig jaar geleden.Ga naar eind1 Natuurlijk speelt daarbij de vergelijkenderwijs uitstekende en wijdverbreide kennis van moderne talen, met name van Frans, Duits en Engels, een niet geringe rol. Maar die talenkennis alleen verklaart geenszins alles. De weerklank die de receptie-esthetica in Nederland heeft gevonden overtreft de gewone openheid waarvan men in Nederland tegenover nieuwe ontwikkelingen in het buitenland blijk pleegt te geven. Tussen 1970 en 1980 verschenen er talrijke publikaties over de uit Konstanz afkomstige nieuwe concepties. In 1972 word er voor Hans Teesing een gedenkboek gepubliceerd met de titel Dichter und LeserGa naar eind2, de Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik wijdden in 1974 een band aan het thema Rezeption - InterpretationGa naar eind3, er verschenen in snelle opeenvolging | |
[pagina 276]
| |
andere verzamelwerken en inleidingenGa naar eind4, en in 1978 een reader, die de belangrijkste auteurs van de receptie-esthetica in vertaling bevatGa naar eind5. In dit verband is het misschien ook symptomatisch, dat het bekende opstel Probleme der Wirkungsgeschichte van Karl Robert Mandelkow in 1970 eerst als zogeheten ‘afscheidscollege’ in Leiden werd gehouden, symptomatisch misschien ook, dat grote delen van Der Akt des Lesens van Wolfgang Iser in Nederland zijn geschreven. De lezer, het lezen, de receptie van literatuur in het algemeen, neemt sindsdien in de Nederlandse literatuurwetenschap een prominente plaats in. Daarbij volgt men al lang niet meer de strikt receptie-esthetische wegen zoals die met name door Wolfgang Iser werden uitgezet, in zekere zin heeft men ze zelfs nooit gevolgd. Maar dat er van Konstanz zeer vernieuwende stimulansen zijn uitgegaan, die het beeld van de Nederlandse literatuurwetenschap beslissend hebben beïnvloed, kan niet worden ontkend. Het aantal publikaties, boeken, verzamelwerken, artikelen, dissertaties, die in de een of andere vorm qua thema of methode hun uitgangspunt hebben in de lezer en het lezen, is nauwelijks nog te overzienGa naar eind6. Zo is er bijvoorbeeld een geschiedenis van de Nederlandse roman na 1945, die volgens receptie-theoretische en receptie-esthetische principes is geschrevenGa naar eind7; er is ook een omvangrijk en nauwkeurig onderzoek naar de Nederlandse reacties op Goethes Werther tussen 1775 en 1800Ga naar eind8. Dit welhaast explosieve ontstaan van een op de lezer georiënteerde literatuurwetenschap heeft geen oorzaken die louter wetenschappelijk van aard zijn. Veeleer moet deze wetenschappelijke reactie in verband worden gezien met algemenere disposities, die geworteld zijn in het denken en handelen van de Nederlanders, in hun instelling tegenover instituties, in hun houding tegenover zichzelf en anderen. Om dat te kunnen waarnemen zal eerst kort aandacht geschonken moeten worden aan de wijze waarop de maatschappij in Nederland is ingericht, iets dat ons ver van de literatuurwetenschap lijkt weg te voeren. De Nederlandse maatschappij is samengesteld uit talloze groepen, partijen, verenigingen, bonden en sekten, die zich confessioneel, politiek of anderszins van elkaar afbakenen. Van alle sociale, maar ook veel staatsinstellingen zijn er altijd minstens twee soorten, een confessionele en een niet-confessionele. In de regel zijn het er meer dan twee, daar van de confessionele op zijn minst een katholieke en een protestantse variant bestaat. Iedere zich ook maar enigszins respecterende gemeente bijvoorbeeld beschikt op zijn minst over een katholieke, een protestantse en een openbare basisschool. Deze typen, en daarnaast nog tal van andere, zijn volkomen gelijkgerechtigd en tevens vrij in hun personeelsbeleid, de confessionele ook in hun curricula. Iets dergelijks geldt voor de universiteiten. De protestantse in Amsterdam en de katholieke in Nijmegen worden net als de rijksuniversiteiten volledig door de staat gefinancierd, maar zijn in ieder opzicht autonoom bij de benoeming ook van hun professoren. Er bestaat zowel zondagals zaterdag-amateurvoetbal, eenvoudig omdat veel spelers weigeren, de zondag met voetbal te ontheiligen. Men zou kunnen spreken van een versnippering van het maatschappelijk leven die alle terreinen omvat, de politiek, de cultuur, de sport, de talloze sociale instellingen, de vak- en de boerenbonden. Iedere Nederlander vindt om zo te zeggen de voor zijn groep bevoegde instellingen. | |
[pagina 277]
| |
Deze geleding van de maatschappij in vele eenheden is de bekende ‘verzuiling.’ De bloeitijd van de verzuiling, die tot in de jaren zestig van deze eeuw zeer strikt werd gehandhaafd, is nu voorbij. Maar het openbare zowel als het privéleven worden nog altijd door deze verzuiling gestructureerd. En met name het handelen en nog meer het denken van de individuele Nederlander staan nog altijd onder haar invloed. Kenmerkend is nu, dat geen van de groepen of partijen eropuit is het alleen voor het zeggen te krijgen, een soort absolute meerderheid te verwerven. In de grond van de zaak wil niemand een absolute meerderheid, ook voor zichzelf niet. Die zou immers het einde betekenen van de niet in de laatste plaats door de verzuiling uitermate democratisch functionerende maatschappij. De veelheid van groepen garandeert in het sociale en politieke leven een intern evenwicht. Men twist onophoudelijk, beconcurreert elkaar voortdurend, maar het komt zo goed als nooit tot onverzoenlijke tegenstellingen. Wil men zo leven als men het volgens de principes van de eigen groep wenst, dan moet men de anderen niet slechts respecteren, maar is men ook op samenwerking met hen aangewezen. Men sluit daarom voortdurend compromissen en gaat coalities aan. En daar de coalitiepartners kunnen wisselen, mag men met niemand definitief op voet van oorlog komen. Hierin ligt een van de oorsprongen van de befaamde Nederlandse tolerantie. Deze tolerantie is geenszins uitdrukking van een speciale levensbeschouwing of een bijzonder ontwikkelde humaniteit. Ze is veeleer het produkt van een zeer concreet, op het leven gericht pragmatisme, inhoudende dat ik mijn eigen vrijheid alleen kan veiligstellen als ik die van de anderen onaangetast laat. De Nederlandse tolerantie is eigenlijk de consensus van allen over het feit dat dissensus noodzakelijk en bevorderlijk is. Men is daarom ook principieel bereid, de mening van de ander te erkennen, zelfs als men het met die mening absoluut niet eens is. Iedereen mag zijn waarheid verkondigen, wat de waarheid werkelijk is kan in het midden blijven. Daarom vinden Nederlanders bijvoorbeeld ook buitengewoon verdacht wat ze wel als ‘Deutsche Gründlichkeit’ betitelen, de zucht namelijk om dingen principieel, eens en voor altijd, en voor iedereen, op te lossen. Daarentegen neigt men er in Nederland toe, problemen altijd maar zover tot oplossing te brengen als dit de betrokkenen in staat stelt, voor de duur van een te overziene toekomst volgens hun overtuigingen te kunnen verderleven. Het zou verbazingwekkend zijn, als deze structuur van collectief individualisme niet ook effecten op de literatuur, de literatuurkritiek en de literatuurwetenschap zou hebben gehad. Een van die effecten komt tot uiting in het feit, dat de grenzen tussen literatuurwetenschap en literatuurkritiek in Nederland bepaald vloeiender zijn dan bijvoorbeeld in Duitsland. Dat blijkt al uit de zeer vaak voorkomende personele unie van wetenschapsbeoefenaar en criticus. Vele neerlandici zijn ook geregeld recensent in dag- en weekbladen. De literaire kritiek is overigens weinig autoritair, zo goed als nooit normatief. Ook daar waar een criticus een roman of een dichtbundel negatief bespreekt doet hij geen poging om onaanvechtbare, zegenaamd objectieve oordelen te verkondigen. In de regel zegt hij niet: dit boek is mislukt, dit boek is slecht, maar: dit boek is volgens mij mislukt of slecht. De lezer wordt ruimte gelaten om zijn eigen oordeel te vormen, hij krijgt een mening voorgelegd die hij zelf kan toetsen. | |
[pagina 278]
| |
Een verwante houding is ook de Nederlandse literatuurwetenschap eigen. Ook hier vindt men, althans waar het gaat om de interpretatie van teksten, een wat relativerende wijze van beweren. Ook de beoefenaar van de literatuurwetenschap doet met zijn tekstverklaring een voorstel, dat hij aan de lezer voorlegt. Daarom is het in Nederland niet comme-il-faut om de geleerde uit te hangen door bijvoorbeeld in vakjargon te publiceren. Men moet er zo schrijven dat ook de ontwikkelde, maar niet wetenschappelijk gevormde lezer de tekst zou kunnen volgen. Daarmee kenmerkt nog altijd iets van het oude ideaal van de belles lettres zowel de wetenschappelijke als de kritische stijl. De Nederlandse literatuurwetenschap richt zich niet slechts tot vakgenoten, maar ook tot lezers die niet tot de eigen beroepsgroep behoren. De gewone, niet literair ontwikkelde lezer is men hier altijd al met respect tegemoetgetreden. Gezien de geschetste maatschappelijke en wetenschappelijke randvoorwaarden kan het niet verrassen dat de receptie-esthetica, die indertijd als een nieuw wetenschappelijk paradigma werd aangekondigd, in Nederland buitengewoon positief werd ontvangen. De lezer als erkende autoriteit, als centrale figuur in het literaire communicatieproces - een dergelijke conceptie komt heel dicht in de buurt van de expliciete en impliciete sociale en wetenschappelijke opvattingen. En de vrijheid die de lezer in de receptie-esthetica althans formeel wordt toegedacht, de vrijheid namelijk om de befaamde Leer- en Unbestimmtheitsstellen op zijn eigen wijze in te vullen zonder dat het resultaat van zijn leesactiviteiten bijvoorbeeld voor dat van de vakwetenschap zou hoeven onderdoen, kwam tegemoet aan het in Nederland diep gewortelde gevoel voor diversiteit en tevens gelijkheid in de zin van gelijkgerechtigdheid. In de literatuur, in de literatuurwetenschap leek zo definitief de overhand te krijgen wat hier in het sociale leven als onaantastbare waarde fungeert: het recht van de enkeling op zijn eigen mening en de te respecteren zuiverheid hiervan. Mij komt het niet toevallig voor, dat de volgende zinnen in de slotparagraaf van Mandelkows Probleme der Wirkungsgeschichte juist in Nederland zijn neergeschreven: ‘Tegelijk beantwoordt de actualiteit van de receptiegeschiedenis aan de huidige afbraak van het autoriteitsbeginsel ten gunste van een democratisering op alle levensterreinen. Terwijl aan de receptiegeschiedenis van een auteur of werk het recht op inspraak wordt teruggegeven, wordt de door het autoritaire monoperspectivisme van de tot dusver gangbare literatuurgeschiedschrijving tot zwijgen veroordeelde massa van de historische receptiedragers uit de verstarring van hun schijnbaar overleefdzijn verlost, en worden met hen tegelijk werk en auteur ingevoegd in de dynamiek van hun historische receptie-potentieel. Aan de tot dusver als buiten-wetenschappelijk of voor-wetenschappelijk gediscrediteerde receptie van literatuur wordt nu het, door de literatuurwetenschap zo vaak geloochende, recht op inspraak verleend...’Ga naar eind9 Overigens, en dat maakt de ontvangst van de receptie-esthetica in Nederland als literatuurwetenschappelijk verschijnsel pas echt interessant, nam men het in Konstanz ontwikkelde model niet eenvoudig over. Met de impliciete, de ideale of de | |
[pagina 279]
| |
conceptionele lezer wist de weinig tot speculatie neigende attitude van de Nederlanders niet veel aan te vangen. Dat was een abstracte, een geconstrueerde lezer, een louter papieren grootheid. En ook de these dat in de receptiegeschiedenis van een werk alle lezers als het ware onbewust aan de ontplooiing van het in de tekst verborgen potentieel aan betekenissen moesten meewerken, dus in laatste instantie toch weer de eigenlijke en juiste betekenis aan het licht brengen, stuitte op twijfel en afwijzing. Ook de constructie of reconstructie van de befaamde Erwartungshorizont tenslotte trad men met groot wantrouwen tegemoet. Weer moest hier met behulp van vermoedens en interpolaties een alomvattende constructie worden vervaardigd uit geïsoleerde historische gegevens. De niettemin vruchtbare discussie met de receptie-esthetica kreeg in twee richtingen concreet gestalte. Enerzijds werd het altijd slechts voorlopige karakter van de in principe toch al als subjectief beschouwde interpretatie van teksten erdoor bevestigd. Daar iedere interpretator, ook de wetenschappelijke, een lezer is - een opvatting die stellig ook door de receptie-esthetici werd aangehangen - legde men nu nog meer de nadruk op de lezer-status ook van de beoefenaar van de literatuurwetenschap. Zonder dat het bij mijn weten ooit met zoveel woorden werd geformuleerd, kreeg de overtuiging de overhand dat ook de meest wetenschappelijke lezer nooit boven zijn lezer-status uitkwam. In de receptieesthetica vond men op die manier de rechtvaardiging voor de relativiteit ook van de zogeheten wetenschappelijke interpretatie. Men presenteerde deze nu als ‘verslag’ van eigen tekstlectuurGa naar eind10 of als ‘leesvoorstel’Ga naar eind11, daarmee tegelijk toegevend dat andere leeswijzen, die zichzelf als interpretaties beschouwden, mogelijk, zinvol en verdedigbaar waren. Voorzover ik het zie heeft de receptie-esthetica zich nooit op een dergelijk standpunt gesteld. Haar doel was veeleer de analyse van de leeswijzen van anderen, waarvoor onder meer nauwkeurig inzicht in het leesproces vereist was. In zoverre hebben met name de Neerlandici in Nederland de receptie-esthetica verkeerd begrepen. Het is echter makkelijk te begrijpen hoe dit misverstand in de wereld is kunnen komen. Men kan het ook positief beschrijven als een soort produktieve receptie van de receptie-esthetica. De tweede produktieve concretisering van receptie-esthetische concepties leidde tot het in het leven roepen van een empirisch receptie-onderzoek, dat tegenwoordig in Nederland veel aanhang heeft. De al vermelde Nederlandse nuchterheid, het zakelijke en daadkrachtige pragmatisme, heeft weinig te schaften met de ideale lezer of met de speculaties rond de Erwartungshorizont, maar wil juist de via de receptie-esthetica bereikte opwaardering van de concrete lezer niet prijsgeven. Daarom bestaat er sinds de jaren zeventig een intensief onderzoek rond het thema literatuur-lezer. Voor het ontstaan van dit onderzoek is kenmerkend, dat al in de eerste helft van de jaren zeventig naast Jauβ en Iser ook Norbert Groeben met zijn receptie-psychologische werk grote invloed heeft uitgeoefend. Intussen is de conceptie van een empirisch receptie-onderzoek in hoge mate geïntegreerd in een algemene empirische literatuurwetenschap, waartoe niet alleen het werk van Popper, maar ook dat van Siegfried J. Schmidt behoort. Van de oorspronkelijke receptie-esthetica heeft men zich derhalve betrekkelijk ver verwijderd. Tekstinterpretatie wordt niet langer tot de echte taak van de literatuurwetenschap gerekend, althans niet door hen die het empirische uitgangspunt consequent verdedigen. Centraal | |
[pagina 280]
| |
staan receptie-analyses van de meest verschillende soort. Ze reiken van psychometrisch onderzoek enerzijds tot sociologisch georiënteerd onderzoek van literaire instituties - literaire kritiek, uitgeverijen, bibliotheken - anderzijds. Pierre Bourdieu en zijn sociaalkritische werk inspireerden bijvoorbeeld ook tot analyses van de invloed van het ouderlijk huis of de school op het leesgedrag. Als men vandaag de dag in Nederland de namen Jauβ en Iser noemt, roept men bij niet weinigen een schouderophalen, zo al geen afwijzing op, met name natuurlijk bij de rigide empirici. Soms lijkt men te zijn vergeten dat het juist de receptie-esthetica uit Konstanz is geweest, die er fundamenteel toe heeft bijgedragen een thans goed geprofileerde richting in de literatuurwetenschap, die zich op rol en functie van de lezer concentreert, mogelijk te maken. En geheel buiten het blikveld lijkt te liggen, dat men door haar in staat werd gesteld bestaande eigen maatschappelijke en wetenschappelijke disposities en tradities op verschillende wijze in nieuwe onderzoeksconcepties om te zetten. Deze onderzoeksconcepties beantwoorden stellig aan internationale standaarden. Hun consequente oriëntatie op deze standaarden impliceert overigens ook de mogelijk definitieve breuk met wat tot dusver tot het speciale karakter van de Nederlandse literatuurwetenschap heeft behoord.
Horst Steinmetz is hoogleraar algemene literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit Leiden.
(vertaling: dr. W.J. Lukkenaer) |
|