Forum der Letteren. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Passiefberegeling en transitiviteitGa naar voetnoot* Ron van HogenIn onze traditionele zinsontleding geldt van oudsher als belangrijkste test om uit te vinden of een constituent in een actieve zin de functie van direct object vervult, het onderzoek of deze constituent als onderwerp van het passieve pendant kan optreden. Het idee dat passiefvorming en transitiviteit veel met elkaar te maken hebben is dus niet nieuw. Maakt de visie op passiefvorming en transitiviteit in de transformationeel-generatieve grammatica (TGG) ingrijpende ontwikkelingen door, zoals men op het eerste gezicht geneigd is te denken, of is er, integendeel, sprake van op steeds ingewikkelder wijze hetzelfde zeggen? In dit artikel wil ik uiteenzetten hoe in de TGG de functie ‘direct object’ structureel gedefinieerd wordt; hoe passiefvorming aanvankelijk onderworpen is aan een structurele transitiviteitseis, vervolgens wordt ingeperkt door eisen van semantische aard, waarna weer wordt teruggekeerd op het oude, inmiddels nieuw geplaveide pad van de structurele transitiviteitseis. Ik zelf zal pleiten voor een semantische transitiviteitseis: transitiviteit heeft semantisch betrekking op de Patiensrelatie; passiefvorming is hieraan onderworpen. Het bestaan van Nederlandse zinnen waarin het indirect object lijkt te zijn gepassiviseerd zal in mijn pleidooi een belangrijke plaats innemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1. OverzichtDe visie op passiefvorming in de TGG is steeds nauw verweven met de theoretische innovaties.Ga naar voetnoot1 In Syntactic Structures wordt de aanname van een transformationele component erdoor gemotiveerd - in Lectures on Government and Binding staat passiefvorming in het brandpunt van deeltheorieën over ‘binden’, ‘regeren’ en ‘casustoekennen’.Ga naar voetnoot2 Ik geef hieronder de veranderende visie op passiefvorming in hoofdlijnen weer. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 De structurele transitiviteitseisIn The Logical Structure of Linguistic Theory (1955) en Syntactic Structures (1957) is het Chomsky's opzet om elk subject van iedere passieve zin onderliggend als direct object (DO) te analyseren.Ga naar voetnoot3 De noties ‘DO’ en - daarmee samenhangend - ‘transitiviteit’ zijn structurele begrippen; het DO wordt dus niet gedefinieerd als ‘[dat zinsdeel] welke de handeling van het onderwerp ondergaat’ o.i.d., zoals in onze traditionele zinsontleding te doen gebruikelijk is (cf. Den Hertog 1973: I,46). De Passieftransformatie mag alleen structureel transitieve reeksen bewerken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Door de ‘herschrijfcomponent’ van de generatieve grammatica zijn de derde en vierde term van (i) gedefinieerd als ‘dochters’ van een VP-knoop: zij worden direct gedomineerd door VP; de derde en vierde term zijn dus ‘zusters’.Ga naar voetnoot4 Tussen de termen drie en vier mag volgens (i) geen andere constituent staan. Eén van de veranderingen die de Passieftransformatie aanbrengt betreft de verplaatsing van term vier naar positie éen. Ik zal nu ingaan op enkele problemen met de structurele transitiviteitseis. | |||||||||||||||||||||||||||||||
OndergenereringIllustratief voor Chomsky's opzet zijn de passieve structuren (1) - (3) - waarbij de streep de onderliggende positie van het subject aangeeft:
De onderliggende positie is in structurele zin niet de DO-positie zou men denken, daar kan in ieder geval flink op worden afgedongen. In (1) - (3) zijn NP's gepassiviseerd die niet direct aan V aangrenzend waren - hetgeen een schending van (i) betekent. De aanname van (i) dreigt dus tot ondergenerering te leiden. Om (i) te redden stelt Chomsky voor om bring in etc., laugh at etc. en consider incompetent etc. als éen V-term te analyseren; hiermee is in structuren als (1) - (3) voldaan aan de structurele transitiviteitseis, zodat de Passiefregel mag worden toegepast.Ga naar voetnoot5 Is dit voorstel ook voor het Nederlands interessant? In het Nederlands doen zich zinnen voor als (4) - (11):
Uitgaande van de bijzinsvolgorde als basisvolgorde voor het Nederlands - Subject/Object/Verbum (SOV) - leveren deze zinnen een vergelijkbaar probleem op voor (ii):Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkbaar moeten ook oplopen etc, als éen V-term worden geanalyseerd - wat als we naar de spellingsgewoonte kijken niet zo gek is. Zinnen als (4) - (5) worden ook genoemd door Den Hertog (1973:I,56), die van mening is dat ‘het beschouwen’ van dergelijke zinnen ‘het besef verlevendigt, hoe gemakkelijk bijwoordelijke bepalingen van [plaats] in de rubriek van lijdende voorwerpen dringen’. Volgens Den Hertog is er sprake van een overgang: een intransitief werkwoord is transitief geworden. Op de niet te verwaarlozen verschillen tussen de paren in (4) - (11) wil ik nu niet uitgebreid ingaan. In (4) - (5) lijkt de postpositie ervoor te zorgen dat het predicaat onderliggend transitief wordt; in (8) - (9) is kennelijk de resultatieve werkwoordsbepaling hiervoor verantwoordelijk. De zinnen (6) - (7) laten zien dat passivisatie van de NP bevat in het voorzetselvoorwerp geen regel is in het Nederlands. De aanname van de SOV-basisvolgorde voor het Nederlands is ten tijde van Syntactic Structures een anachronisme. (Het voorstel hiertoe is van Koster 1975.) Laten we aannemen dat dit niet het geval was: dan zouden de zinnen (10) - (11) vergeleken met (3) opleveren dat voor 80% arbeidsongeschikt verklaard en tot kampioen uitgeroepen als éen V-term moeten worden beschouwd. Dat deze consequentie als ongewenst moet worden beoordeeld behoeft verder geen toelichting. | |||||||||||||||||||||||||||||||
OvergenereringIllustratief voor de negatieve gevolgen van de structurele transitiviteitseis zijn ook de ongrammaticale reeksen (12) - (17):
Waren (1) - (3) en (4) - (11) voorbeelden van zinnen die uitgaande van (i) resp. (ii) niet zonder meer gegenereerd kunnen worden, (12) - (17) zijn ongrammaticaal zonder dat dit door (ii) wordt verantwoord. Immers: de vulling van de subjectspositie bevindt zich onderliggend in de positie die direct aan V aangrenzend is, dus de zinnen zouden grammaticaal moeten zijn, zoals hun actieve pendanten. Chomsky's voorstel m.b.t. de Engelse varianten van (12) - (17) is de NP-status van de ‘objecten’ in twijfel te trekken. Het is belangrijk in te zien dat dit voorstel een zware hypotheek op de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
loofwaardigheid van de TGG-in-dit-stadium legt: functionele begrippen dreigen de structurele weer te verdrijven, want aan de NP-status van veel geld etc. kan natuurlijk niet getwijfeld worden.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Eisen van semantische aardMet Aspects of the Theory of Syntax (1965) verandert er ogenschijnlijk veel.Ga naar voetnoot11 De eis dat de te passiviseren NP-term direct aan V aangrenzend moet zijn vervalt. De Passieftransformatie werkt in het nieuwe model op input-structuren die transitief mogen, maar niet hoeven (te) zijn:
De hulphypothese uit Syntactic Structures, waarbij complexe V-termen werden aangenomen, is niet alleen niet meer nodig, de zinnen (1) - (3) resp. (4) - (11) worden in het kader van Aspects juist voorgesteld als getuigen à décharge voor het structurele karakter van de Passiefregel. Zou men in het kader van Syntactic Structures ook nog kunnen voorstellen dat passiefvorming berust op de instructie ‘maak de functie direct object tot subject’ - in Aspects zouden bij zo'n instructie de zinnen (1) - (3) resp. (4) - (11) ten onrechte niet gegenereerd worden. Zinnen als deze tonen aan, aldus Chomsky (1965), dat niet alleen DO's, maar ook andere functies kunnen worden gepassiviseerd: passiefvorming is geen functioneel maar een structureel proces. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AgentiviteitM.b.t. Chomsky's visie op reeksen als (12) - (17) verandert er ook iets. Werd in Syntactic Structures gesleuteld aan de NP-status van de ‘objecten’, in Aspects wordt de verklaring van hun niet-passiviseerbaarheid gezocht in een gepostuleerde constituent BY MANNER, waarvan de bepaling van de handelende persoon een manifestatie zou zijn. De werkwoorden kosten etc. zouden deze constituent niet ‘vrij’ kunnen nemen: zij passen dus nooit op de V-plaats in input-beschrijving (iii).Ga naar voetnoot12Ga naar voetnoot13
Omdat (19) ongrammaticaal is met een bijwoordelijke bepaling van wijze is (13) dit ook; (18) is grammaticaal met zo'n bepaling en heeft daarom wel een passief pendant (De komkommer werd behendig gewogen). De hypotheek van Syntactic Structures is afgelost: de constituenten veel geld | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
etc. in (12) - (17) kunnen naar behoren als NP worden beschouwd.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geen interferentieIs er nu sprake van een nieuwe visie op passiefvorming en transitiviteit? De structurele transitiviteitseis op passiefvorming lijkt afgeschaft - (i) werd (iii) - maar door de feiten gedwongen wordt deze door de achterdeur toch weer binnengehaald, In Aspects wordt aan de Passiefregel nl. de conditie verbonden dat tussen V en de te passiviseren NP geen andere NP mag ‘interfereren’ - hetgeen zou kunnen verklaren waarom (20) - (21) ongrammaticaal zijn:
Het verschil met Syntactic Structures laat zich het beste aan de hand van de al gegeven voorbeeldzinnen bespreken: de zinnen (1) - (3) worden in Aspects gegenereerd uit structuren waarin de te passiviseren NP niet direct aan een (complexe) V-term aangrenzend is. Het probleem m.b.t. (10) - (11) wordt opgelost: er mag geen NP interfereren, maar wel een PP. De ongrammaticale reeksen (22) - (23) tenslotte kunnen niet ontstaan omdat er een NP is gepassiviseerd die onderliggend rechts van BY PASSIVE staat - wat niet mag volgens (iii):
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Twee gedachtenAan de passiefberegeling in Aspects liggen twee gedachten ten grondslag. De eerste gedachte is dat alleen agentieve werkwoorden in passieve zinnen kunnen voorkomen.Ga naar voetnoot16 De tweede gedachte is dat, hoewel de structurele transitiviteitseis nu kan komen te vervallen, toch niet èlke NP kan worden gepassiviseerd. De te passiviseren NP moet aan twee structurele voorwaarden voldoen: nl. links van BY PASSIVE staan, dus in de VP, en niet rechts van een andere NP. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 Terug naar afIn deze sectie zal ik eerst bespreken hoe de TGG de verklaring die de gepostuleerde constituent BY MANNER gaf laat vallen. Daarna ga ik in op de conditie van niet-NP-interferentie, die wordt vervangen door de uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sectie 1.1 bekende structurele transitiviteitseis in semantische vermomming.Ga naar voetnoot17 Tegen de verklaringskracht van de constituent BY MANNER zijn, vooral door Lakoff (1970:164), veel empirische bezwaren ingebracht: sommige werkwoorden nemen niet ‘vrij’ bepalingen van wijze, terwijl zij wel kunnen worden gepassiviseerd, andere nemen dit type bepaling wel, maar kunnen niet worden gepassiviseerd.Ga naar voetnoot18 Een belangrijke drijfveer tot het failliet van BY MANNER is ook het opkomende streven geweest het aantal termen in transformatieregels zoveel mogelijk te beperken.Ga naar voetnoot19 Tot op de dag van vandaag blijft in de TGG nu onverklaard waarom (12) - (17) ongrammaticaal zijn. Ook de structurele conditie van niet-NP-interferentie is geen lang leven beschoren: deze wordt al gauw vervangen door de conditie dat de elementen tussen V en de te passiviseren NP een semantische eenheid moeten vormen.Ga naar voetnoot20 Zinnen als (24) zijn nl. een probleem voor het beding van niet-NP-interferentie:
Blijkbaar zijn NP's die deel uitmaken van een idiomatische uitdrukking (advantage) geen interferenten.Ga naar voetnoot21 Het idee is dat take advantage of als een semantische eenheid in het lexicon is opgenomen; een mechanisme ‘heranalyse’ zou ervoor zorgen dat zo'n semantische eenheid ook syntactisch een eenheid wordt, nl. met V-status. Er kunnen nu twee dingen het geval zijn. Werkt ‘heranalyse’ vóór passiefvorming, dan is het verschil met Syntactic Structures nihil: in beide modellen geldt een structurele transitiviteitsrelatie tussen de geheranalyseerde V-term en de te passiviseren NP. Werkt ‘heranalyse’ achteraf, bijv. in de semantische component, dan is het verschil nauwelijks groter: er geldt dan immers achteraf dezelfde eis. Technisch is er wel verschil: de Passiefregel analyseert in deze laatste optie meer structuren dan alleen die waarin NP's direct aan V aangrenzend zijn. Het probleem m.b.t. (10) - (11) hebben we in beide opties helaas weer terug. Vreemdgenoeg wordt ‘heranalyse’ in de TGG altijd naar de eerste optie besproken: de structurele transitiviteitseis van Syntactic Structures is hiermee in ere hersteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.4 Passiefvorming als toevallige samenzweringWerden aanvankelijk passieve nominaliseringen afgeleid van passieve zinnen, in Remarks on Nominalizations (1970) doet Chomsky voorstellen die tot doel hebben passiefvorming ook in NP's mogelijk te maken.Ga naar voetnoot22 Hiertoe wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de deelwoordvorm en het optreden van een hulpwerkwoord van de lijdende vorm losgemaakt van de Passiefregel: deze zijn immers in NP's niet op hun plaats. Wat van de Passiefregel nog overblijft - de relatieveranderende componenten - wordt opgesplitst in twee gedeeltes: een operatie NP-achterplaatsing en een operatie NP-voorplaatsing. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aantrekken IHet proces van passiefvorming wordt gezien als een optionele en ongeordende ‘samenzwering’ van onafhankelijk gemotiveerde principes. De enige aanname betreft de postulering van een constituent BY Δ, de opvolger van BY MANNER, waarbij Δ weergeeft dat er sprake is van een niet gelexicaliseerde, lege NP: een ‘dummy’.Ga naar voetnoot23 Het proces van passiefvorming gaat automatisch: lege posities moeten nl. uiteindelijk ‘juist gebonden’ worden - wat grofweg wil zeggen dat ze een antecedent moeten hebben dat hiërarchisch hoger in de structuur staat. De ‘dummy’ kan dus zo niet blijven staan: de achterplaatsing van de subjects-NP wordt er als het ware door ‘aangetrokken’. Het ‘spoor’ dat deze operatie achterlaat wordt, op zijn beurt, door zijn antecedent, de verplaatste subjects-NP niet ‘juist gebonden’, zodat de voorplaatsing van de objects-NP wordt ‘aangetrokken’.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aantrekken IIDe volgende stap wordt gezet door Bresnan (1972): zij stelt voor de regel NP-achterplaatsing af te schaffen, en de bepaling van de handelende persoon ter plekke in de basis te genereren; gestipuleerd wordt dat passieve deelwoorden verplicht lexicaal lege subjecten selecteren. Dit voorstel wordt allengs algemeen aanvaard, omdat zo verklaard kan worden waarom NPvoorplaatsing in zinnen verplicht, maar in nominaliseringen (in het Engels) optioneel is. (In het Nederlands is NP-voorplaatsing in nominaliseringen in de regel verboden.) Cf. (25) - (26):
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het logisch subjectschap van de bepaling van de handelende persoon moet in dit voorstel worden geïnterpreteerd, nl., zo is het idee, door de regel die toch al nodig is voor de interpretatie van de door-PP in constructies als (27):
Het ligt immers niet voor de hand de NP Rembrandt hier onderliggend als subject van portret aan te nemen. Voor Bresnan's stap gelden ook overwegingen van theoretische aard: de regel NP-achterplaatsing is constructiespecifiek, en past dus niet in het streven binnen de TGG - ter verklaring van het mensen aangeboren taalvermogen - de kracht van de transformationele component in te perken. NP-voorplaatsing is wel een algemene regel, die bijv. ook wordt toegepast in de vorming van (28) - (30):
(nl. in de processen van ‘subjectraising-naar-subjectspositie’, ‘intransitief causatiefvorming’ en ‘medium-formatie’). | |||||||||||||||||||||||||||||||
WegduwenIn Lectures on Government and Binding (1981) doet Chomsky voorstellen waardoor NP-voorplaatsing in passiefvorming niet meer wordt ‘aangetrokken’ door de lege subjectspositie, maar waardoor een bepaalde NP door een aantal algemene principes als het ware wordt ‘weggeduwd’; de conditie van niet-NP-interferentie vervalt:
De principes (vii) - (viii) zorgen ervoor dat NP's die t.o.v. V in een structureel transitieve positie staan worden ‘weggeduwd’ als V een passief deelwoord is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.5 Structurele of functionele passiefberegelingHoe ‘blind’ t.o.v. functionele informatie is de regel NP-verplaatsing in passiefvorming als de structurele transitiviteitseis, in welke vorm dan ook, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een bepaalde NP voor verplaatsing ondubbelzinnig aanwijst? Heeft de TGG met de structurele transitiviteitseis niet het oude probleem van Syntactic Structures weer binnengehaald - het probleem dat de instructie ‘maak het direct object tot subject’ precies dezelfde resultaten geeft? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het extraclausaal passiefIn Conditions on Transformations (1973), Reflections on Language (1976) en Lectures on Government and Binding (1981) memoreert Chomsky het bestaan van constructies als (3) en (31):
De analyse van dit type zinnen is veranderd: ze worden in de genoemde publicaties als samengestelde zinnen beschouwd, waarvan het ingebed actief subject tot passief subject van de matrix is gemaakt. Het is dus niet zo dat de te passiviseren NP een relatie met het passief deelwoord moet onderhouden: passiefvorming heeft met transitiviteit, structureel of semantisch, niets te maken! Het belang van dit feitentype wordt breed uitgemeten: het a-functionele karakter van passiefvorming zou erdoor bewezen worden. Aan de andere kant: m.b.t. zinnen als (1) - (2) en (4) - (11) wordt er nog altijd op gewezen dat de elementen tussen V en de te passiviseren NP met V een semantische eenheid moeten vormen. M.i. valt dit conceptueel moeilijk te rijmen. In het Nederlands zijn zinnen als (32), de sterkste vertegenwoordiger van het extraclausaal passief, marginaal:
Zinnen als (32) hebben bijv. geen actief pendant; ook hebben ze moeite met een bepaling van de handelende persoon. De betekenis van wordt geacht is zoiets als ‘moeten’. Het is natuurlijk ongewenst om idiomatische eigenaardigheden een cruciale rol in de theorievorming te laten spelen.Ga naar voetnoot28 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het INDO-passiefEen ander argument voor het a-functionele karakter van passiefvorming wordt opgeleverd door zinnen waarin i.p.v. het DO bijv. het indirect object (INDO) is gepassiviseerd. Ook voor dergelijke zinnen zou de functionele instructie immers tekort schieten. In het Engels komen zulke zinnen blijkbaar voor:
In paragraaf 2 zal ik uitgebreid ingaan op de vraag of zij zich ook in het Nederlands voordoen. Als het antwoord op deze vraag negatief uitpakt, dan kan vanuit het Nederlands voor de veronderstelde ‘blindheid’ van het trans- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
formationele regeltype dus geen evidentie gegeven worden.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Wel of geen INDO-passief in het NederlandsIn het Engels kunnen, zoals gezegd, niet alleen DO's, maar ook INDO's worden gepassiviseerd. Het is zelfs zo dat passivisering van het DO in zg. dubbelobject-constructies verboden is. Een voorbeeld hiervan geven (33) - (34):
De reeksen (33) - (34) kunnen worden aangevoerd als bewijs voor de structurele transitiviteitseis. (Overigens ook voor de conditie van niet-NP-interferentie (cf. sectie 1.2).) Immers: (33) laat zien dat de instructie ‘maak het direct object tot subject’ niet toereikend is, en (34) dat deze zelfs fout is. De structurele transitiviteitseis verklaart ook het grammaticaliteitsverschil tussen (33) en (34) probleemloos: de in (33) gepassiviseerde NP is naar behoren afkomstig uit de positie die direct aangrenzend is aan V; in (34) is dit niet zo. Als er in het Nederlands INDO-passieve zinnen zouden voorkomen, dan zou dit, zoals gezegd, kunnen worden opgevat als een argument tegen een functionele passiefberegeling voor het Nederlands. Aan de andere kant: de structurele transitiviteitseis zou ook problematisch worden. Uitgaande van de SOV-basisvolgorde voor het Nederlands is immers de INDO-positie niet direct aan V aangrenzend: INDO-passieve zinnen zouden dus tevens een argument zijn tegen een structurele passiefberegeling. De Nederlandse varianten van (33) - (34) zijn (33') - (34'):
In het Nederlands is passivisering van het INDO in dubbelobject-constructies verboden. De ‘spiegeling’ van de grammaticaliteitsoordelen voor het Nederlands t.o.v. die voor het Engels kan simpel en fraai worden herleid tot het verschil in basisvolgorde dat beide talen typeert. De structurele transitiviteitseis lijkt sterk te staan.Ga naar voetnoot30 Er is de laatste tijd in TGG-verband discussie over de vraag of zinnen als (35) - (40) misschien toch voorbeelden van INDO-passivisatie zijn (cf. Everaert 1982, Abraham 1982):
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zo ja, dan leveren ze, zoals gezegd, bewijs tegen een functionele passiefberegeling voor het Nederlands. Zo nee, dan kan vanuit onze taal voor het afunctionele karakter van de regel NP-verplaatsing, zoals ook gezegd, geen evidentie gegeven worden: het zijn dan altijd DO's die worden gepassiviseerd. In onze traditionele zinsontleding wordt de INDO-status van de passieve subjecten (35) - (37) beargumenteerd; de DO-status van de passieve subjecten in (38) - (40) niet: deze wordt hier als vanzelfsprekend aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Extra VP-niveauIn het model van Aspects, met zijn ongestructureerde VP, kunnen INDO's alleen worden onderscheiden als er ook DO's aanwezig zijn. Er wordt in dit systeem nl. aangenomen dat zowel het DO als het INDO structureel-hiërarchisch zijn gedefinieerd als ‘de NP direct gedomineerd door VP’. Het onderscheid INDO/DO wordt in termen van hun onderlinge links/rechts-relatie gemaakt. In Lectures on Government and Binding (LBG) geldt hetzelfde: bij een enkele NP in de VP valt niet uit te maken of deze de functie van INDO dan wel die van DO vervult.Ga naar voetnoot32 Den Besten (1981) en Everaert (1982) stellen daarom voor een extra VPniveau aan te nemen.Ga naar voetnoot33 In een gestructureerde VP kunnen de functies INDO en DO nl. hiërarchisch worden onderscheiden, ook als er maar éen object optreedt, zoals in (35) - (40). Voor het Engels en Nederlands wordt het volgende verschil voorgesteld:In dit voorstel heeft het werkwoord in het Nederlands dus een nauwere band met het DO dan met het INDO - wat in het Engels precies andersom is.Ga naar voetnoot34 Met andere woorden: het Nederlands zou ‘transitief’ zijn t.o.v. het DO, het Engels t.o.v. het INDO. In modificatie op LGB stellen Den Besten en Everaert voor om aan te nemen dat in (ix) V' casus toekent aan de INDOpositie, en, gespiegeld, in (x) aan de DO-positie. Op bezwaren tegen dit voorstel ga ik hier niet uitgebreid in.Ga naar voetnoot35 Waar het om gaat is: als in (ix) in V- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
positie een passief deelwoord wordt geïnserteerd, dan zal het DO zonder casus blijven i.v.m. voorziening (vii). Het INDO krijgt casus van V', dus wegens voorziening (viii) wordt het DO ‘weggeduwd’. In het Engels geldt dit alles het INDO. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 De argumenten voor INDO-passief in het NederlandsAan de hand van de in (35) - (40) genoemde zinstypen zal ik nu de argumenten vóor de onderliggend INDO-status van sommige passieve subjecten geven. Zonder argumentatie is het immers onduidelijk of een soliërend object als INDO dan wel als DO geanalyseerd moet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1 (a) Het type ‘De amateurs werden betaald’In zinnen van dit type is onderliggend maar éen object aanwezig:
In de traditionele zinsontleding wordt vanuit de actieve pendanten van dit type wel het aanvullingsargument gegeven (bijv. Pollmann & Sturm 1977:68):
Er kan aan (41')a een DO worden toegevoegd, bijv. de NP veel geld in (41')b. In (41')b is de amateurs evident INDO - in (41')a, zo is de redenering, moet dit dus ook zo zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2 (b) Het type ‘De reizigers werden verzocht over te stappen’In zinnen van dit type zijn op het eerste gezicht onderliggend twee objecten aanwezig. De meeste sprekers van het Nederlands vinden zinnen van dit type grammaticaal:
In de visie van Everaert (1982) heeft de infinitief, het gecursiveerde zinsdeel in (45) - (46), de functie van DO; als deze visie juist is dan mogen we dus aannemen dat de passieve subjecten van (45) - (46) onderliggend INDO zijn - ze kunnen in ieder geval op het niveau van de dieptestructuur geen DO zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.3 (c) Het type ‘Hij werd in de rug geduwd’In zinnen van dit type is onderliggend maar éen object aanwezig. Deze vermeende subcategorie van de INDO-groep wordt in onze traditionele zinsont- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leding ook wel ‘possessieve datief’ genoemd (cf. Den Hertog 1973, Pollman & Sturm 1977 etc.):
In het Duits, en bij gebruik van pronominale vormen: in het Frans, is het datief-karakter ook vormelijk zichtbaar, maar in het Nederlands is zonder verdere argumentatie onduidelijk of het subject onderliggend als datief (INDO) dan wel accusatief (DO) geanalyseerd moet worden. Het aanvullingsargument gaat hier niet altijd op (*Men trok haar iets aan de vlechten). Wel kan, indirect, het argument van de ‘onvervreemdbaar bezitsrelatie’ gegeven worden. NP's die verwijzen naar lichaamsdelen (onvervreemdbaar bezit) gedragen zich soms, onder het volgende opzicht, als reflexieve pronomina: ze moeten verplicht een (‘bezitter’-) antecedent in de zin vinden.Ga naar voetnoot36 De zinnen (51) - (52) laten zien dat dit antecedent altijd het INDO is (waarbij de indices de relatie aangeven):
De schoot' resp. ‘armen’ worden verplicht aan het INDO gerelateerd - dat ondubbelzinnig een INDO is omdat er ook een DO in de zin aanwezig is (een puppie, een aapje). Het idee is nu dat de verplichte relatie van onvervreemdbaar bezit, die ook in (47) - (50) bestaat, diagnostisch is voor de (onderliggend) INDO-status van het antecedent.Ga naar voetnoot37 | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.4 (d) Het type ‘Ik word door griezelfilms gefascineerd’In zinnen van dit type is op het eerste gezicht onderliggend éen object aanwezig:
Den Besten (1981, 1982) en Everaert (1982) zijn echter van mening dat het subject in de actieve pendanten van dit type als DO moet worden geanalyseerd. Zij zijn hierbij geïnspireerd door Koster (1978). Ik zal deze bron nu nader toelichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Koster (1978)In de volgende zinnen is net zoals in (54) - (56) op het eerste gezicht éen object aanwezig:
Om nu het verschijnsel te verklaren dat we aantreffen in (57') - (58') besluit Koster ertoe dat het subject van deze zinnen een zg. DO-label moet dragen:
Werkwoorden als bevallen zijn volgens Koster zg. INDO-voorplaatsingswerkwoorden: zij staan toe dat het object (mij) vóor het subject (jouw toon, die dag) wordt geplaatst. Normaal kan dit niet, cf. (59):
Op de specifieke problemen en oplossingen m.b.t. dit verschijnsel binnen het systeem van Koster ga ik nu niet uitgebreid in. Waar het om gaat is dit: als het subject van werkwoorden als bevallen als DO moet worden geanalyseerd, zoals Koster voorstelt, dan ligt voor het object nog maar éen functie voor de hand. nl. die van INDO.Ga naar voetnoot38 | |||||||||||||||||||||||||||||||
De analogieIn (53) - (55) komen werkwoorden voor die meedoen aan het verschijnsel dat we zojuist besproken hebben; het object kan vóor het subject komen te staan, cf. (53') - (55'):
Hieruit zou men kunnen concluderen, zoals Den Besten en Everaert doen, dat ook bij deze werkwoorden het subject onderliggend DO, en het object onderliggend INDO is. Passiefvorming zou dan het INDO tot subject van de zin maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De argumenten tegen INDO-passief in het NederlandsIn deze sectie zal ik een overzicht geven van de argumenten die kunnen worden ingebracht tegen de onderliggend INDO-status van de passieve subjecten in (35) - (40). Om doublures te voorkomen zal ik dat als volgt organiseren: eerst geef ik de tegenargumenten die min of meer type-specifiek zijn, daarna die met een algemener karakter. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1 (ad a) ‘De eendjes werden gevoerd’Voor de verantwoording van ongrammaticale reeksen als (60) - (62) verwijst Everaert (1982) naar structuur (ix) en voorziening (vii): het DO blijft casusloos als het onder regentschap van een passief deelwoord in herschrijfpositie blijft staan - wat niet mag wegens principe (viii):
Dat deze structurele verantwoording tot een gemiste generalisatie leidt blijkt uit (63) - (64):
Voorzetselvoorwerpen zijn, uiteraard, geen NP's maar PP's: de NP's die zij bevatten krijgen dus casus van de prepositie die hun lexicaal hoofd is (cf. (iv)). De ongrammaticaliteit van (63) - (65) wordt dus niet verantwoord met het principe van ‘wegduwen’. Belangrijk voor het inzicht wat er werkelijk aan de hand is, zijn zinnen als (66) - (68):
Het verschil tussen de ongrammaticale reeksen (63) - (65) en de grammaticale (66) - (68) valt als volgt te karakteriseren: in (63) - (66) kunnen de subjecten geen Patiens zijn, omdat de ooievaar etc. hiervoor ook opteert; in (66) - (67) kunnen ze dit wel - een mooie taak etc. komen voor deze rol niet in aanmerking.Ga naar voetnoot40 | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 (ad b) ‘De reizigers werden verzocht over te stappen’Den Hertog (1973:63) en Van Langendonck (1968:112) wijzen erop dat de infinitief in zinnen van dit type beter dan als DO geanalyseerd kan worden naar analogie met de infinitief in (69):
Als voorzetselvoorwerp (VZV) dus, Net als in (69) kan nl. een voorlopig VZV worden ingevoegd:
Door de weglaarbaarheid van het voorlopig VZV in deze zinnen is, bij afwezigheid ervan, het onderscheid VZV/DO vaag. Als gevolg hiervan is ook het onderscheid DO/INDO vaag. Wordt de infinitief als VZV geanalyseerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dan kan het object in principe INDO of DO zijn. Kan aannemelijk worden gemaakt dat het object in dit geval DO is? Het voorlopig VZV is niet altijd weglaatbaar: nl. niet wanneer de infinitief per se als VZV geanalyseerd moet worden, omdat het object een onontkoombare kandidaat voor de Patiensrol is:
Een voorlopig VZV (ervan) is hier verplicht, omdat de NP de gevangenen onmogelijk als INDO kan worden opgevat. We zien hier dus hoe het voorlopig VZV bewerkstelligt dat de infinitief niet als DO wordt geanalyseerd. Omdat nu aan (45) - (46) een voorlopig VZV kan worden toegevoegd, cf. (45') - (46'), mogen we aannemen dat er in deze zinnen sprake is van DOpassivisatie. In de DO-analyse wordt ook begrijpelijk waarom (72) - (75) ongrammaticaal zijn:
De infinitief kan hier nl. niet als VZV worden opgevat; deze is verplicht Patiens: de invoeging van een voorlopig VZV maakt de reeksen niet grammaticaal. Als we er vanuit gaan dat de infinitief de DO-status heeft, dan is er een INDO gepassiviseerd - wat blijkbaar verboden is in het Nederlands. Tenslotte verschaft de DO-analyse inzicht in de kwestie van de ongrammaticaliteit van de finiete pendanten van (45) - (46):
Dit is voor voorzetselvoorwerpen gebruikelijk (*Ik heb geen zin dat ik kom). | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.3 (ad c) ‘Hij werd in de rug geduwd’In de eerste plaats moet ik erop wijzen dat de verplichte relatie niet uitsluitend met lichaamsdelen wordt onderhouden. (De optionele relatie overigens ook niet: Jani keek op zijn horlogei,j.) Kan men de ‘vlechten’ in
Het valt niet in te zien hoe een linguïstische regel naast lichaamsdelen ook ‘stembevoegdheid’ en ‘post’ en ‘brood’ als onvervreemdbaar bezit kan herkennen. Janssen (1977) stelt dan ook voor de relatie buiten de zinsgrammatica te verantwoorden - een voorstel waar ik mij bij aansluit. De kennis van taalgebruikers dat men niet ‘iemand de stembevoegdheid van een ander | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kan ontnemen’ etc. is geen linguïstische kennis, maar kennis van hoe de wereld in elkaar zit. De extra-linguïstische benadering is om nog een andere reden superieur, cf. de zinnen (79) - (80):
In de a-zinnen mag de relatie niet naar het object gaan: het object kan dus geen INDO zijn. Als er echter geen INDO in de zin aanwezig is, dan zou de relatie ‘vrij’ moeten zijn. Dit nu is in de a-zinnen niet het geval: in (80) a gaat de relatie zelfs verplicht naar het subject - waarvoor het natuurlijk onzinnig is onderliggend de INDO-status aan te nemen. De diagnostische betekenis van de verplichte onvervreemdbaar bezitsrelatie is dus twijfelachtig. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.4 (ad d) ‘Ik word door griezelfilms gefascineerd’Over zinnen van het type (d) is in de jaren zeventig een interessante discussie gevoerd door Pollmann (1970) en Schermer-Vermeer (1971). Bijzonder aan ‘passieve’ zinnen met werkwoorden als fascineren is dat zij niet agentief zijn, in tegenstelling tot wat voor passiva gebruikelijk is:
Afwezigheid van de door-bepaling leidt tot ongrammaticaliteit, c.q. de niet met de b-pendanten corresponderende handelingslezing. Ik wil op dit probleem nu niet uitgebreid ingaan.Ga naar voetnoot42 Waarom is de niet-agentiviteit van deze werkwoorden hier dan toch van belang? Het is m.i. onjuist om de subjecten in (38) - (40) onderliggend de INDOstatus te verlenen; het in sectie 2.1.4 gegeven volgorde-argument heeft met hun niet-agentiviteit te maken, en niet met hun vermeend lagere functionele prominentie. Ook de lexicale inhouden van subject en object zijn van belang voor het volgordeverschijnsel:Ga naar voetnoot43
Het in sectie 2.1.4 gegeven argument verliest hiermee zijn overtuigingskracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.5 Veranderende werkwoordsbetekenis
|
(82) a. | Ik voerde brood. | (‘strooien’) |
b. | Ik voerde de eendjes | (‘voederen’) |
(83) a. | Ik betaalde veel geld | (‘neertellen’) |
b. | Ik betaalde de amateurs | (‘bezoldigen’) |
Deze observatie ontleen ik aan Den Hertog (1973:I,63) die opmerkt dat deze werkwoorden ‘bij het weglaten van het zakelijk object transitief worden ten aanzien van de persoon’. Het valt moeilijk in te zien hoe dit in de INDOanalyse verantwoord kan worden. Immers: er bestaat in de b-zinnen géen transitiviteitsrelatie in deze visie. In mijn visie zijn de objecten in de a-zinnen structureel niet van die in de b-zinnen te onderscheiden, maar semantisch wel: in de a-zinnen is het DO Thema, in de b-zinnen Doel. Het genoemde verschil in werkwoordsbetekenis is hiervan het gevolg: er doet zich een verschillende semantische transitiviteitsrelatie voor.
(ad b)
Een veranderende werkwoordsbetekenis valt ook te observeren al naar gelang men een persoon dan wel zaak als object bij verzoeken en vragen etc. neemt:
(84) a. | De reizigers werden verzocht over te stappen |
b. | De reizigers werd verzocht over te stappen |
(85) a. | Ik werd gevraagd om in weekbladen te schrijven |
b. | Mij werd gevraagd om in weekbladen te schrijven |
In sectie 2.2.2 heb ik aannemelijk gemaakt dat de infinitief in de a-zinnen als VZV moet worden geanalyseerd, en dat er hier, daarmee samenhangend, van DO-passivisatie sprake is. In de b-zinnen, zo heb ik uiteengezet, moet de infinitief als DO worden beschouwd. In de a-zinnen is het werkwoord dus transitief t.a.v. een persoon, in de b-zinnen t.a.v. een zaak: de veranderende werkwoordsbetekenis is hiervan het gevolg. In (84)a en (85)a betekent verzoeken resp. vragen zoiets als ‘uitnodigen’, in (84)b en (85)b iets anders.Ga naar voetnoot44
2.2.6 Nominaliseringen
In Klooster, Verkuyl & Luif (1971) wordt een informele nominaliseringstransformatie diagnostisch geacht voor de DO-status van objecten: het object dat in het nominaliseringspendant ná het voorzetsel van verschijnt, is in het zinspendant DO:
(86) | Het voeren van de eendjes (is leuk) |
(87) | ?Het verzoeken van de reizigers over te stappen... |
(88) | ?Het in de rug duwen van hem... |
(89) | *Het boeien van mij door griezelfilms... |
Alleen voor het type (a) levert deze diagnostiek dus op dat we te maken hebben met onderliggend DO's. De twijfelachtigheid tot ongrammaticaliteit van (86) - (89) mag m.i. toch geen aanleiding zijn de objecten hier als INDO te analyseren. In (87) en (88) lijkt deze te worden veroorzaakt door het feit dat ook agentieve NP's in nominaliseringen met van kunnen optreden (Het lachen van Jan): de reizigers resp. hem ‘dringen zich op’ om als Agens geïnterpreteerd te worden. In (89) ziet het ernaar uit dat de ongrammaticaliteit geweten moet worden aan de omstandigheid dat de NP mij niet als Patiens kan worden opgevat.Ga naar voetnoot45
2.2.7 Subcategorisatie en selectie
De volgende reeksen zijn ongrammaticaal:
(90) | *Ik tap alleen volwassenen |
(91) | *Ik overhandig de jubilarissen |
(92) | *Ik verkoop het liefst minderjarigen |
Over deze zinnen zal in de INDO-analyse beweerd moeten worden dat de gebruikte predicaten verplicht transitief zijn, en dat aan deze subcategorisatieeis niet is voldaan. Ook zal in deze analyse gezegd moeten worden dat er bepaalde selectierestricties gelden t.a.v. de keuze van het DO: dit om te verhinderen dat (90) - (92) tòch worden gegenereerd, nl. in de analyse waarbij de objecten DO zijn.
De vraag is nu waarom de predicaten in zinnen van het type (a) wèl intransitief gebruikt mogen worden; en ook: hoe kan de DO-analyse worden verhinderd? In de DO-analyse is het antwoord eenvoudig: in het type (a) kan het DO als Patiens functioneren, in (90) - (92) niet. Taalgebruik als (93)-(94) valt in dit licht ook te begrijpen:
(93) | De krakers worden morgen ontruimd |
(94) | Meer dan 30.000 landeigenaren werden onteigend |
Werkwoorden als duwen kunnen transitief worden gebruikt (Ik duwde hem). Om te voorkomen dat reeksen als *Ik duwde hem haar in de rug worden gegenereerd, moet men aannemen dat duwen ook een intransitief insertieframe heeft, waarin het, zoals alle werkwoorden van het type (c), is gesubcategoriseerd voor een INDO en een PP (Ik duwde hem in de rug). Het vervelende is nu dat de selectierestricties die in het transitief frame gelden voor het DO, in het intransitief frame gelden voor het INDO. Als men aanneemt dat de subjecten van het type (c) onderliggend DO zijn, dan kan deze proliferatie van subcategorisatie- en selectierestricties vermeden worden.
2.2.8 Overgenerering
Er zijn aanzienlijk generatieve problemen voor de INDO-analyse van de typen (a) - (d). Uitgaande van het door Den Besten en Everaert gemodificeerde model van LGB zouden de volgende zinnen nl. grammaticaal moeten zijn - wat ze niet zijn:
(95) | *De eendjes werd gisteren gevoerd |
(96) | *De reizigers werd ertoe verzocht over te stappen |
(97) | *Hem werd in de rug geduwd |
(98) | *Mij werd door griezelfilms gefascineerd |
(95') | *Er werd de eendjes gisteren gevoerd |
(96') | *Er werd de reizigers ertoe verzocht over te stappen |
(97') | *Er werd hem in de rug geduwd |
(98') | *Er werd mij door griezelfilms gefascineerd |
Als er onderliggend sprake zou zijn van INDO's, dan zouden deze getopicaliseerd moeten kunnen worden, of moeten kunnen blijven staan: zij krijgen immers casus van V'.Ga naar voetnoot46 In de DO-analyse is er geen probleem: in de gegeven reeksen is ten onrechte het DO niet gepassiviseerd. Ze zijn ongrammaticaal om dezelfde reden als waarom *Hem werd geslagen en *Er werd hem geslagen dit zijn.
3. Besluit
De belangrijkste motivatie voor de aanname van een transformationele component in de generatieve grammatica was oorspronkelijk de gewenste verantwoording van de actief/passief-relatie. In dit artikel heb ik laten zien, dat de actieve en passieve pendanten van zinnen vanaf Aspects steeds minder uit een identieke onderliggende structuur worden afgeleid. Ook heb ik besproken dat het er naar uitziet dat passiefvorming in het Nederlands altijd de Patiensrelatie betreft. Transformatieregels, inmiddels herleid tot toepassingen van de instructie ‘verplaats NP’, zijn ongevoelig voor dergelijke semantische informatie. Er is dus weinig reden om voor het Nederlands voor een transformationele passiefberegeling te kiezen.
Bibliografie
Abraham, W., 1982, ‘Die Unterscheidung von direktem und indirektem Object in den kasuslosen wg., Sprachen und im Deutschen’. Ongep. |
Balk-Smit Duyzentkunst, 1968, ‘Het meewerkend voorwerp, een grammaticale vergissing’. In: LT. (1968), 5-12. |
Balk-Smit Duyzentkunst, 1979, ‘Chomsky's metaforen’. In: Sp. 9, 3-13. |
Besten, H. den, 1979, ‘A Case Filter for Passives’. In: A. Belletti, L. Brandi & L. Rizzi, Theory of markedness in Generative Grammar: Proceedings of the 1979 GLOW conference. Scuola Normale Superiore di Pisa, Pisa (1981). |
Besten, H. den, 1981, ‘Government, syntactische Structur und Kasus’. In: Sprache: Formen und Strukturen: Akten des 15. Linguistischen kolloquiums. Max Niemeyer Verlag, Tübingen. |
Besten, H. den, 1982, ‘Some remarks on the ergative hypothesis’. Ongep. |
Blom, A., 1982, ‘Een verboden kamer in de taalkunde’. In: Sp. 12, 215-239. |
Bolinger, D., 1977, ‘Apparent Constituents in Surface Structure’. In: D. Bolinger, Meaning and Form. Longman, London. |
Bos, G.F., 1972, ‘Het indirect object’. In: LT. (1972), 7-18. |
Bresnan, J., 1972, Theory of complementation in English syntax. Garland Press, New York (1979). |
Chomsky, N., 1955, The Logical Structure of Linguistic Theory. Plenum, New York (1972). |
Chomsky, N., 1957, Syntactic Structures. Mouton, The Hague. |
Chomsky, N., 1965, Aspects of the Theory of Syntax. MIT Press, Cambridge Mass. |
Chomsky, N., 1970, ‘Remarks on nominalization’. In: N. Chomsky, Studies on Semantics in Generative Grammar. Mouton, The Hague (1972). |
Chomsky, N., 1976, Reflections on Language. Pantheon, New York. |
Chomsky, N., 1981, Lectures on Government and Binding. Foris, Dordrecht. |
Daalder, S. & A. Blom, 1976, ‘De strukturele positie van reflexieve en reciproke pronomina’. In: Sp. 5, 397-414. |
Emonds, J., 1970, A Transformational Approach to English Syntax. Academic Press, New York (1976). |
Everaert, M., 1982, ‘A syntactic Passive in Dutch’. In: UWPL. 11, 37-74. |
Hertog, C.H. den, 1973, Nederlandse Spraakkunst: I, De leer van de enkelvoudige zin. Vierde bewerkte druk, W. Versluys, Amsterdam. |
Hogen, R.F. van, 1981, ‘Transformationele of lexicale beregeling: de passiefconstructie in het Nederlands’. Ongep. voortgangsrapport Z.W.O. (project 17-23-11). |
Janssen, Th.A.J.M., 1976, ‘De volgorde S-IO-DO naast de volgorde IO-S’. In: Tabu 7, 1-17. |
Janssen, Th.A.J.M., 1977, ‘Het wel en niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datief’. In: TNTL 93. 203-230. |
Katz, J.J. & P.M. Postal, 1964, An Integrated Theory of Linguistic Description. MIT Press, Cambridge Mass. |
Klooster, W.G., 1972, The Structure Underlying Measure Phrase Sentences. Reidel, Dordrecht. |
Klooster, W.G., H.J. Verkuyl & J.H.J. Luif, 1971, Inleiding tot de syntaxis: Praktische zinsleer van het Nederlands. Stam-Robijns, Culemborg. |
Koster, J., 1975, ‘Dutch as an SOV Language’. In: LA 1, 111-136. |
Koster, J., 1978, Locality Principles in Syntax. Foris, Dordrecht. Studies in Generative Grammer 5. |
Koster, J., 1979, ‘Wat is de EST?’. In: Sp. 8, 323-329. |
Lakoff, G., 1970, Irregularity in Syntax. Holt, Rinehart and Winston, New York. |
Langendonck, W. van, 1968, ‘Het meewerkend voorwerp van de aktieve zin als onderwerp van de passieve zin’. In: Leuvensche Bijdragen 57, 101-118. |
Pollmann, T., 1970, ‘Passieve zinnen en het geïmpliceerd logisch subject’. In: Studia Neerlandica 1, 34-50. |
Riemsdijk, H.C. van, 1978, A Case study in Syntactic Markedness: The Binding Nature of Prepositional Phrases. The Peter de Ridder Press, Lisse. |
Riemsdijk, H.C. van, 1979, ‘Wat is de uitgebreide standaardtheorie?’. In: B. Tervoort (ed.), Wetenschap en taal. Coutinho, Muiderberg. |
Schermer-Vermeer, 1971, ‘Passiefvorming bij zinnen zonder menselijk subject’. In: Studia Neerlandica 2, 130-145. |
Wal, M.J. van der, 1982, ‘Opvattingen over het werkwoord en meer in het bijzonder over het passief in de nederlandse grammaticale traditie van de 17de t/m 19de eeuw’. In: L. van Driel/ J. Noordegraaf (red.), Studies op het gebied van de geschiedenis van de taalkunde. Kloosterzande, 52-80. |
- voetnoot*
- Dit artikel berust op onderzoek dat is mogelijk gemaakt door Z.W.O. (projekt 17-23-11); ik dank Wim Klooster en Arie Verhagen voor hun commentaar op een eerdere versie.
- voetnoot1
- Een goed voorbeeld van hoe de ontwikkeling van de TGG zich aan de hand van de passiefberegeling laat beschrijven geeft Van Riemsdijk (1979).
- voetnoot2
- Ook in de verdediging van de lexicaal-functionele grammatica, een afsplitsing van de TGG, speelt de passiefberegeling een belangrijke rol.
- voetnoot3
- Onder instemming met het werk van Harris haalt Chomsky hierbij uit naar het Amerikaans structuralisme: binnen deze taalkundige praktijk kan de actief/passief-relatie niet verantwoord worden.
- voetnoot4
- Ik geef hier de herschrijfregel: VP → Aux - V - NP; ook Aux is in dit stadium van de TGG dus een zuster van V.
- voetnoot5
- In de notatie van ‘labeled bracketing’ ziet zo'n complexe V-term er als volgt uit: [V [V bring] [Prt in]]. De Passiefregel werkt alleen op de ‘input’ die als factorisatie V-maximaal heeft.
- voetnoot6
- Een asterisk (*) geeft hier en in het vervolg aan dat de gepresenteerde zin ongrammaticaal is.
- voetnoot7
- ‘De bijzinsvolgorde als basis volgorde aannemen’ impliceert dat de hoofdzinsvolgorde uit de bijzinsvolgorde wordt afgeleid - transformationeel, m.b.v. de regel V-plaatsing.
- voetnoot8
- In het Engels, en vele andere talen, zijn passiefconstructies met de varianten van deze werkwoorden ook ongrammaticaal. In Klooster (1972) worden ze als semicopula's beschouwd: koppelwerkwoorden kunnen ook niet worden gepassiviseerd.
- voetnoot9
- De oordelen over zinnen als (15) - (17) lopen sterk uiteen. Voor de oorzaak hiervan verwijs ik naar noot 16.
- voetnoot10
- Een belangrijk probleem voor de structurele transitiviteitseis wordt ook opgeleverd door zinnen van de zg. onechte lijdende vorm: Er wordt hier druk gewandeld. Ik laat deze ‘onechte passiva’ in dit artikel buiten beschouwing.
- voetnoot11
- In Koster (1979) wordt Aspects als een breuk beschouwd: de nieuwste voorstellen sluiten beter aan bij Syntactic Structures dan bij Aspects (NB: de standaardtheorie).
- voetnoot12
- Zie ook Katz & Postal (1964:148) voor de motivatie voor de hantering van BY MANNER.
- voetnoot13
- In Klooster (1972) worden twee soorten MANNER-adverbia onderscheiden: die van ‘hoedanigheid’ en ‘wijze’, ofwel die van ‘true manner’ resp. ‘appearance of manner’.
- voetnoot14
- Merk op dat veel geld in (12) en drie pond in (13) tevens, i.t.t. wat in onze traditionele zinsontleding te doen gebruikelijk is, onderliggend als direct object worden beschouwd. Er wordt dus geen verschil gemaakt met (14) - (17).
- voetnoot15
- Vreemd genoeg worden dergelijke reeksen noch in Syntactic Structures noch in Aspects besproken; dit gebeurt wel in Reflections on Language (1976:242n).
- voetnoot16
- Dit verklaart waarom passiefconstructies met werkwoorden die niet agentief zijn soms toch min of meer acceptabel worden gevonden: zij worden dan geforceerd agentief geïnterpreteerd. Ik doel hier op zinnen als Hij is ontmaskerd en kan vergeten worden, Deze dingen moeten wel even voor elkaar gekregen worden, Het idee werd geërfd door de Japanse Spoorwegen etc.
- voetnoot17
- Zie noot 11: de visie van Koster (1979) klopt dus alvast voor wat betreft de passiefberegeling.
- voetnoot18
- ‘Vrij nemen’ d.w.z. ‘kunnen voorkomen in dezelfde clause als BY MANNER’.
- voetnoot19
- Ik kan hierop nu niet uitgebreid ingaan; zie ook sectie 1.4.
- voetnoot20
- In de lexicaal-functionele grammatica (zie ook noot 2) wordt dit als een belangrijk gegeven beschouwd: de generalisatie ‘maak het direct object tot een subject’ kan nu gemaakt worden.
- voetnoot21
- Overigens kan ook de NP advantage in (24) worden gepassiviseerd. In het Nederlands bestaan zoals u weet ook idiomatische uitdrukkingen: bijv. de draak steken met. Heranalyse zou hier tot verkeerde voorspellingen leiden (*Hij werd mee de draak gestoken).
- voetnoot22
- In deze ontwikkeling speelt de gewenste beteugeling van de transformationele kracht weer een belangrijke rol. Ik kan hierop nu niet uitgebreid ingaan, maar duidelijk mag zijn dat een regel die zinnen in NP's verandert inderdaad tot nogal wat in staat is.
- voetnoot23
- Aangenomen wordt dat lexicale insertie in principe optioneel is (Emonds: 1970).
- voetnoot24
- Aangenomen wordt dat verplaatsingen ‘sporen’ achterlaten, die gedomineerd worden door dezelfde categorie als de verplaatste constituent (Emonds 1970, Chomsky 1976). Op problemen met de uitwissing van sporen - door voorplaatsing van de objects-NP wordt het spoor van NP-achterplaatsing nl. uitgewist - ga ik nu niet in.
- voetnoot25
- Ook hier geldt weer dat de subjectspositie verplicht leeg moet blijven: als beide posities worden gelexicaliseerd dan is het resultaat steeds ongrammaticaal (Fiengo 1974, Chomsky 1976).
- voetnoot26
- In het Engels en Nederlands zouden V en P (de -N-categorieën) casustoekenners zijn. Bovendien wordt aangenomen dat de tempus-knoop een casustoekenner is.
- voetnoot27
- Principe (viii) functioneert als een welgevormdheidsfilter voor S-structuren. Het begrip ‘oppervlaktestructuur’ wordt binnen de TGG niet meer gehanteerd: door de aanname dat verplaatsingen sporen achterlaten is de oppervlaktestructuur in feite een met sporen verrijkte dieptestructuur geworden.
- voetnoot28
- Een zin als (32) is overigens een probleem voor de structurele transitiviteitseis. Andere voorbeelden: Wanneer bent u verplicht..., De cineast is gedwongen...Overigens heeft Bolinger (1977) erop gewezen dat het extraclausaal passief ook in het Engels aan allelei beperkingen onderhevig is.
- voetnoot29
- In de lexicaal-functionele grammatica gaat men er vanuit dat tengevolge van een lexicale Datiefregel het indirect object in constructies als deze tot direct object is gemaakt: ook in het Engels zou dan dus van DO-passivisatie sprake zijn. Dat Nederlandse zinnen zoals *Hij werd de hamer gegeven ongrammaticaal zijn, is voor deze opvatting een aanzienlijk probleem.
- voetnoot30
- Hierop wordt ook gewezen in Van Riemsdijk (1978) en Den Besten (1979).
- voetnoot31
- Van der Wal (1982) toont aan dat constructies als deze zeker geen modernismen zijn. Grammatica's die ze als ongrammaticaal afschilderen zijn normatief. Cf. ook Van Langendonck (1968).
- voetnoot32
- Het onderscheiden van functies in termen van links/rechts-relaties wijkt m.i. af van de oorspronkelijke opzet om ze hiërarchisch te definiëren.
- voetnoot33
- Zij volgen hierin Blom & Daalder (1976) na, die op andere gronden voor een structureel superieure positie van het (niet omschreven) indirect object pleiten.
- voetnoot34
- Dit is v.w.b. het Nederlands overeenkomstig de observatie van Mevr. Bos (1972).
- voetnoot35
- Zo worden in (ix) en (x) de functies INDO en DO voor het Nederlands dus anders gedefinieerd dan voor het Engels. Ook heeft subcategorisatie blijkbaar niet alleen betrekking op zusterconstituenten. Verder is het i.v.m. (vi) bevreemdend dat V geen casustoekenner is, maar V' wel. (Op dit laatste heeft Ton van Haaften mij attent gemaakt.)
- voetnoot36
- Het argument van de onvervreemdbaar bezitsrelatie is van mijzelf: Van Hogen (1981). De vergelijking met reflexieve pronomina moet men overigens niet als een identificatie opvatten: reflexiva mogen hun antecedent niet voorafgaan, ‘lichaamsdelen’ soms wel: De haren rezen hem te berge, De handen jeuken mij.
- voetnoot37
- De ‘lichaamsdelen’-anaforiek is soms ook optioneel, zoals dit bij persoonlijke pronomina in principe ook het geval is: Jani waste zijn orenij met zeep, Vaderi smeerde brillantine in zijn haarij. De ‘oren’ resp. het ‘haar’ kùnnen onvervreemdbaar bezit zijn van Jan resp. Vader, maar dit hòeft niet per se. Ook de vergelijking met persoonlijke pronomina moet niet als een identificatie worden opgevat: persoonlijke pronomina mogen hun antecedent niet binnen dezelfde deelzin vinden (Hiji zag hemi).
- voetnoot38
- Voor observaties over het hier besproken volgordeverschijnsel zie men ook Janssen (1976). Een bespreking van Kosters voorstel om het subject van werkwoorden als bevallen als DO te analyseren geeft Balk-Smit Duyzentkunst (1979). Zie ook Blom (1982).
- voetnoot39
- Op het probleem van de ongrammaticaliteit van (55') ga ik in dit artikel niet uitgebreid in. Zie ook sectie 2.2.4.
- voetnoot40
- Mijn informanten vonden (64) - (65) minder slecht dan (63). Ik denk dat de lexicale inhoud van het voorzetselvoorwerp hiervoor verantwoordelijk is.
- voetnoot41
- Zinnen als deze zijn grammaticaal in het Westvlaams. (Liliane Haegeman heeft mij hierop attent gemaakt.)
- voetnoot42
- Zinnen als deze zijn ook een probleem voor de beregelingswijze van de actief/passief-relatie van Aspects.
- voetnoot43
- Alied Blom heeft mij op de ongrammaticaliteit van reeksen als (81) gewezen. Zie ook Blom (1982).
- voetnoot44
- Men proeve ook het verschil tussen Ik werd om stilte verzocht en Mij werd om stilte verzocht. In de eerste zin moet ‘ik’ deze ‘stilte’ zelf ook geven, terwijl het in de tweede heel goed zo kan zijn dat de stilte van anderen verzocht wordt.
- voetnoot45
- De grammaticaliteit van nominaliseringen als het hebben van een boek valt met dit perspectief overigens moeilijk te rijmen.
- voetnoot46
- In de TGG wordt aangenomen dat Er een subjectsvuller is. Op de besproken overgenerering wijst ook Abraham (1982).