Forum der Letteren. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Temps perdu Notities over adapteren en rekonstrueren Frank BerndsenBinnen de literatuurwetenschap in deze eeuw kwam herhaaldelijk een onderscheid tussen twee vormen van omgaan met literaire teksten ter sprake. Dat onderscheid kan gesteld worden in termen van ‘adapteren’ versus ‘rekonstrueren’. Hier wordt nagegaan of dat onderscheid relevant is voor het denken over de literatuurwetenschap en al dan niet onderdeel moet vormen van een methodologie van de literatuurwetenschap. ‘Adapteren’ laat zich omschrijven als het vaststellen van de betekenis van een tekst voor degene die ermee omgaat. ‘Rekonstrueren’ als het vaststellen van de betekenis welke die tekst had of heeft voor een ander dan degene die ermee omgaat. Aanzetten tot een onderscheid tussen het zo omschreven adapteren en rekonstrueren zijn in de loop van deze hele eeuw te vinden. Het gaat Roman Jakobson in 1921 in Uber den Realismus in der KunstGa naar voetnoot1 niet om uitspraken over de betekenis van kunstwerken. Wel treffen we bij hem een onderscheid aan tussen de volgende vraagstellingen: ‘is deze tekst door de auteur (destijds) als realistisch/literair gekoncipieerd?’ en ‘is deze tekst voor mij als lezer (nu) realistisch/literair?’ In zijn Interpretation. Logical Analysis of a Method of Historical ResearchGa naar voetnoot2 onderscheidt Heinrich Gomperz een historische en een niet-historische interpretatie van elkaar. ‘Historical interpretation aims at understanding a text as its author felt it would, and intented it should, be understood by his audience or public.’ Vervolgens is het Robert Escarpit die in Das Buch und der Leser. Entwurf einer Literatursoziologie binnen de omgang met literaire teksten de houding van de kenner en die van de konsument van elkaar onderscheidt en daarbij de term ‘rekonstrueren’ laat vallen. Over de kenner merkt hij op: ‘Für ihn gibt es kein Altern oder Sterben eines Werkes, da er jederzeit im Geiste das System der Beziehungen rekonstruieren kann, dass dem Werke sein ästhetisches Relief verleiht.’ Escarpit normeert beide houdingen duidelijk. Reeds zijn begripsgebruik maakt dat duidelijk. Als de lezer als konsument met een literaire tekst omgaat, spreekt hij over ‘kreatief verraad’.Ga naar voetnoot3 In Nederland is het J.J. Oversteegen die in 1974, in het artikel Vragen rond de wetenschappelijke interpretatie van literatuurGa naar voetnoot4 twee interpretatiemogelijkheden onderscheidt. Hij spreekt over de ‘historische’ en de ‘hedendaagse interpretatie’ van fiktionele teksten. | |
[pagina 132]
| |
De term ‘adapteren’ komt voor in Kritisch-rationale LiteraturwissenschaftGa naar voetnoot5 dat in 1976 van de hand van Karl Eibl verschijnt. ‘Neudeutung und -aneignung eines Textes unter neuen, von denen der Entstehung unterschiedenen Bedingungen: Textadaption.’ Daartegenover plaatst hij het ‘normalere’ kommunikatieverhoudingen verbonden ‘einfaches Textverstehen’.Ga naar voetnoot6 Indien het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren relevant is voor het interpreteren van literaire teksten door literatuurwetenschappers, dan zal een adekwate methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten dat onderscheid dienen te maken, te omschrijven en te funderen. | |
1.Een onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren is alleen dan relevant en mogelijk, indien in de omgang met één en dezelfde literaire tekst verschillende betekenissen kunnen worden gerealiseerd. Nu is het een onbetwistbaar gegeven dat in de praktijk van die omgang zulke verschillende betekenissen tot stand komen.Ga naar voetnoot7 Dit gegeven op zich is echter onvoldoende reden om het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren te maken. Dat gegeven is namelijk niet van betekenis voor de methodoloog die die verschillen in betekenis toeschrijft aan de omstandigheid dat de betrokkenen niet of niet voldoende voldaan hebben aan bepaalde minimumvoorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld kompetentie en koncentratie. Alleen indien aangenomen wordt dat verschillen in betekenis ook optreden als de betrokkenen geheel voldoen aan die minimumvoorwaarden is het empirische gegeven van betekenis voor de methodoloog van de literatuurwetenschap. De methodologen die er vanuit gaan dat in de omgang met literaire teksten verschillende betekenissen kunnen worden gerealiseerd, kunnen het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren op (minstens) twee wijzen funderen. Ten eerste door uit te gaan van een voor literaire teksten specifieke ontologie. Hier stoten we op het bekende aksioma dat literaire teksten in tegenstelling tot niet-literaire teksten meerduidig zouden zijn dan wel onbepaaldheid zouden bezitten. Binnen het denken over de literatuur en de literatuurwetenschap komt zo'n speciale ontologie, voor zover ik weet, steeds voor in kombinatie met een zogeheten objektivistische kentheorie. Ten tweede door uit te gaan van een relationele of dialektische, niet-objektivistische, kentheorie. Een kentheoretische visie volgens welke | |
[pagina 133]
| |
het subjekt steeds een, niet van het objekt afgeleide, inbreng heeft binnen het kenproces. Een inbreng die van die van andere subjekten kàn, en ten dele steeds ook zàl, verschillen. De eerste wijze van funderen treffen we aan in onder meer Norbert Groeben's Rezeptionsforschung als empirische Literaturwissenschaft.Ga naar voetnoot8 De tweede weg wordt, nogal impliciet, bewandeld door Hans Robert Jauss in zijn programmatische essay Literaturgeschichte als Provokation der Literaturwissenschaft.Ga naar voetnoot9 Ikzelf probeerde eerder deze tweede weg eksplicieter te bewandelen.Ga naar voetnoot10 Laat je de objektivistische kentheorie vallen - en ik acht daarvoor goede redenen aanwezigGa naar voetnoot11 - dan vervalt daarmee tevens ook de speciale ontologie en dus ook de eerste funderingsmogelijkheid. In hetgeen hieronder volgt wordt de relationele of dialektische kentheorie als uitgangspunt genomen en wel in de zeer algemene omschrijving die aan het eind van de vorige alinea werd gegeven. Vanuit zo'n relationele of dialektische kentheorie gezien ontstaan er door de omgang van verschillende personen met dezelfde literaire tekst per definitie verschillende resultaten. Tussen die resultaten bestaat per definitie geen identiteit. Wel kunnen in een aantal gevallen die verschillen tussen die resultaten niet waarneembaar zijn. Dit temeer daar niet de resultaten op zich, maar de verbaliseringen van (delen van) die resultaten met elkaar vergeleken worden. In het geval dat de verschillen tussen die resultaten bij vergelijking niet waargenomen worden, kan gesproken worden van het bestaan van operationele identiteit tussen die resultaten. De betrokkenen kunnen doen alsof hun resultaten, voor zover relevant, identiek zijn. Zoiets zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen als een middeleeuwer en iemand uit het heden met elkaar konden praten over het aantal punten of komma's in een tekst. In het geval waarin iemand zo'n operationele identiteit konstateert (dan wel met recht meent te kunnen verwachten) zal hij de neiging hebben om het resultaat van zijn omgang met een literaire tekst te formuleren in een bewering waarvan de formule ‘volgens mij...’ deel uitmaakt (dan wel deel uit kan maken).Ga naar voetnoot12 In die gevallen waarin iemand de afwezigheid van operationele identiteit konstateert, zal hij geneigd zijn dat resultaat onder te brengen in een bewering waarin de formule ‘voor mij...’ is opgenomen. De bewering met de ‘voor mij...’-formule signaleert dat de betrokken lezer probeert te | |
[pagina 134]
| |
lezen in een gerichtheid op hemzelf. Die lezer kan zich bij het lezen echter ook op een ander richten. Vermoedend dat een middeleeuwse lezer een andere betekenis realiseerde bij het lezen van de Ferguut dan een hedendaagse lezer, kan hij die tekst ook proberen te lezen op de wijze waarop de middeleeuwer hem las. In dat geval zal die lezer zijn resultaat wel onderbrengen in een bewering met een ‘voor...’-formule, maar het zal niet de formule ‘voor mij...’ doch de formule ‘voor een ander...’, i.c. de middeleeuwer, zijn. Op de geschetste wijze kan dus een onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren gefundeerd worden. Deze twee vormen van omgang met literaire teksten verschillen op het punt van de gerichtheid van het subjekt. Met dat verschil in gerichtheid hangt een aantal andere verschillen samen. Zo zal degene die rekonstruerend leest in zijn omgang met de literaire tekst vooral die voorkennis mobiliseren die betrekking heeft op de persoon of tijd waarop hij zich met dat lezen richt. Vaak zal hij zich vooraf aan dat rekonstruerende lezen nog ekstra kennis omtrent die persoon of tijd eigen maken. We zijn allemaal vertrouwd met de student die vooraf aan zijn tentamen middelnederlandse letterkunde Herfsttij der Middeleeuwen (nog eens) leest. Iets vergelijkbaars doet zich bij het adapterende lezen niet voor. Een ander verschil is nog dat de adapterende lezer de door hem met dat lezen verkregen resultaten vaak niet vergelijkt met de resultaten die anderen al adapterend tot stand gebracht hebben. Vindt zo'n vergelijking al plaats, dan toch vooral met gelijkgestemden. Bij het rekonstruerende lezen doet zich zo'n vergelijking achteraf veel frekwenter voor en dan niet alleen met gelijkgestemden. Al met al kunnen adapteren en rekonstrueren beschouwd worden als verschillende vormen van regelgeleid gedrag. Onontkoombaar lijkt de konklusie te zijn dat een adekwate methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten die regels zal moeten beschrijven. | |
2.Toch is die konklusie niet juist. Een eerste aanwijzing kan gevonden worden in iets dat in 1. ter sprake kwam. Opgemerkt werd dat een onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren gefundeerd kan worden via een relationele of dialektische kentheorie dan wel via een speciale ontologie voor literaire werken plus een objektivistische kentheorie. Nu zal duidelijk zijn dat niet in elke literatuurwetenschappelijke richting zo'n relationele kentheorie dan wel speciale ontologie plus objektivistische kentheorie voorhanden is of zijn. In bijvoorbeeld de strikt immanente literatuurbeschouwing is wel een objektivistische kentheorie als vooronderstelling aanwezig, maar wordt juist niet van de meerduidigheid doch van de eenduidigheid van literaire teksten uitgegaan. Niet voor iedere richting is daarmee een onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren relevant. Dit gegeven plus de eis dat een bruikbare methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten idealiter adekwaat moet zijn ten aanzien van alle literatuurwetenschappelijke richtingen levert een konflikt op met de konklusie die aan het eind van de vorige paragraaf ge- | |
[pagina 135]
| |
trokken werd. De vraag is nu uiteraard hoe dit konflikt moet worden opgelost. Terzijde zij opgemerkt dat het ook mogelijk is dat de literatuurwetenschap, bijvoorbeeld door haar voorwetenschappelijk karakter, geen onderwerp kan zijn van een methodologie die adekwaat is in voornoemde zin. Vooralsnog heb ik echter geen reden om aan te nemen dat deze mogelijkheid werkelijkheid is. Het gesignaleerde konflikt is opgelost, juister: het ontstaat niet, als noch het adapteren, noch het rekonstrueren een plaats binnen de literatuurwetenschap kunnen hebben. Nu zijn er inderdaad redenen om aan te nemen dat in ieder geval adapteren geen plaats kan innemen binnen de omgang met literaire teksten door literatuurwetenschappers. Wanneer een lezer via een adapterende omgang met een literaire tekst een bepaald resultaat tot stand brengt, dan valt niet te bepalen of en, zo ja, in welke mate het doel van het adapterende lezen bij die gelegenheid bereikt is. Dit kan noch door de betrokken lezer - op zich dan wel in overleg met anderen - noch door anderen - bijvoorbeeld literatuurwetenschappers - bepaald worden. Gekonstateerd kan slechts worden dat op de vraag van de adapterende lezer, ‘wat betekent deze literaire tekst voor mij?’, een antwoord gegeven is. Slechts hierover en over niets anders rond het adapterende lezen valt intersubjektieve overeenstemming te bereiken. Dit leidt tot de konklusie dat het adapterende lezen geen plaats kan hebben binnen de literatuurwetenschap. ‘Wat betekent deze literaire tekst voor mij?’ levert daarmee geen literatuurwetenschappelijke vraagstelling op. Met deze uitkomst kan de konlusie die we aan het eind van paragraaf 1. trokken, verzacht worden. Daarmee wordt ook het hier genoemde konflikt tussen een adekwate methodologie van de literatuurwetenschap en de literatuurwetenschappelijke praktijk enigermate verzacht. De konklusie wordt dan: een adekwate methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten moet het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren bevatten en voorts de regels behandelen volgens welke het gedrag dat met ‘rekonstrueren’ wordt aangeduid, verloopt. | |
3.Valt nu bij het rekonstruerende lezen wel uit te maken of en, zo ja, in welke mate het doel daarvan bereikt wordt? Het resultaat dat door de literatuurwetenschapper met het rekonstruerende lezen gerealiseerd wordt, zal door hem in een reeks van beweringen worden ondergebracht. Aangezien onduidelijk is of met het rekonstruerende lezen het nagestreefde doel bereikt is, zullen deze beweringen de status van hypothese bezitten. Gaan we uit van een falsifikationistische methodologie dan ligt het voor de hand om die verzameling van beweringen - geen theorie of verzameling van universele beweringen doch een verzameling van singuliere beweringen - te toetsen. Wat kan nu de empirische basis zijn, waaraan deze beweringen getoetst kunnen worden? Idealiter lijkt dat een door de literatuurwetenschapper gelezen dokument te zijn waarin de lezer of de groep van lezers waar de rekonstruerende literatuurwetenschapper zich op richt zijn of hun leesresulta- | |
[pagina 136]
| |
ten hebben gerealiseerd. Een praktisch probleem hierbij is dat dergelijke dokumenten veelal niet voorhanden zijn. Er is echter ook een theoretisch probleem. Beschouwt de literatuurwetenschapper die receptiedokumenten ook als meerduidig dan dient hij ook die rekonstruerend te lezen. Dat resulteert dan wederom in een verzameling van beweringen met de status van hypothese die op hun beurt weer getoetst zouden moeten worden. Op die manier ontstaat een ‘infinite regress’. Dit theoretische probleem doet zich voor als de literatuurwetenschapper zelf een relationele of dialektische kentheorie als vooronderstelling hanteert. Op basis daarvan levert niet alleen het lezen van literaire teksten maar ook het lezen van niet-literaire teksten door verschillende lezers verschillende resultaten op. De gewenste toetsing is daarom alleen uit te voeren door die literatuurwetenschappers die als vooronderstellingen zowel de speciale ontologie van literaire teksten als een objektivistische kentheorie bezitten. Terzijde zij opgemerkt dat als de theoretische uitvoerbaarheid van de genoemde toetsing afhangt van de vooronderstellingen van literatuurwetenschappers een adekwate methodologie die moet gelden voor alle literatuurwetenschappelijke richtingen geen uitspraken over deze toetsing kan bevatten. Terug naar het praktische probleem bij deze toetsing. Wat gebeurt er nu als die receptiedokumenten niet voorhanden zijn? Wat kan in die situatie de empirische basis vormen waaraan de beweringen waarin het leesresultaat geformuleerd is, getoetst worden? Je zou erover kunnen denken om beweringen over de literaire en historische kontekst van de persoon of groep van personen waar de literatuurwetenschapper zich met zijn rekonstruerende lezen op richt als die empirische basis te beschouwen. Dit levert een toetsingsvorm op die wel ‘toetsing door ekstrapolatie’ genoemd wordt. Met die toetsingsvorm zijn een aantal problemen verbonden die zich ook hier zullen voordoen. Want: wàt en hoevèel selekteer je uit die literaire en historische kontekst? En hoe ekstrapoleer je uit het in beweringen geformuleerde leesresultaat beweringen die getoetst kunnen worden aan die beweringen over de literaire en historische kontekst en hoe ekstrapoleer je op betrouwbare wijze? Daarenboven is ook de literaire en historische kontekst niet open voor rechtstreekse bestudering door de literatuurwetenschapper. Ook hier zullen dokumenten bestudeerd moeten worden. En dat leidt weer tot dezelfde praktische, en soms dezelfde theoretische, problemen als hiervoor gesignaleerd met betrekking tot receptiedokumenten. Nu zijn die toetsingen van geverbaliseerde leesresultaten niet alleen vaak praktisch onuitvoerbaar en soms theoretisch onmogelijk, ze zijn ook nog onzinnig en dat altijd. Zijn receptiedokumenten van de hand van de lezer of groep van lezers waar de literatuurwetenschapper zich al rekonstruerend op richt voorhanden en/of zijn dokumenten met betrekking tot de literaire en historische kontekst van die lezer of groep van lezers voorhanden, dan zal de literatuurwetenschapper in de praktijk deze gegevens bestuderen vooraf aan het feitelijk rekonstruerende lezen. Om terug te vallen op een eerder genoemd voorbeeld: het zal in de praktijk niet voorkomen - of zou | |
[pagina 137]
| |
daar niet voor moeten komen - dat een student Herfsttij der Middeleeuwen eerst gaat lezen nadat hij het feitelijk rekonstruerende lezen voltooid heeft. Ook theoretisch gezien zijn die toetsingen onzinnig. Toetsing dient gewoonlijk om een graad van intersubjektieve zekerheid tot stand te brengen, die niet via een andere weg dan dat toetsen bereikt kan worden. In de beschreven situatie leidt die toetsing niet tot meer intersubjektieve zekerheid dan wanneer de literatuurwetenschapper vooraf aan het feitelijk rekonstruerende lezen de beschikbare dokumenten bestudeert en tegen de achtergrond van die voorkennis het rekonstruerende lezen uitvoert. Voordat we hier nu een konklusie aan verbinden, moet opgemerkt worden dat een adekwate methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten deel zal moeten uitmaken van het ruimere kader van een algemene wetenschapstheorie of -filosofie. Die methodologie van het wetenschappelijke interpreteren moet niet alleen adekwaat zijn ten opzichte van de bestaande literatuurwetenschappelijke praktijk, maar ook verdedigbaar zijn op het niveau van de algemene wetenschapstheorie of -filosofie. Is dat ruimere kader de falsifikationistische wetenschapstheorie, dan moet het voorafgaande tot de konlusie voeren dat het rekonstruerende lezen van literaire teksten door literatuurwetenschappers geen wetenschappelijke aktiviteit vormt.Ga naar voetnoot13 Daaraan kan dan weer de konklusie verbonden worden dat een adekwate methodologie van het interpreteren van literaire teksten niet de regels behoeft te bevatten volgens welke het rekonstruerende lezen van literaire teksten door literatuurwetenschappers verloopt. En dus, gezien eerdere konklusies, zelfs niet het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren behoeft te behandelen. Er is uiteraard ook nog een andere mogelijkheid, namelijk betwisten of de falsifikationistische wetenschapsfilosofie het ruimere kader voor die adekwate methodologie van het wetenschappelijke interpreteren moet vormen. | |
4.Als het resultaat van het rekonstruerende lezen niet zinvol aan toetsing kan worden blootgesteld, kan er dan op een andere wijze met betrekking tot dat leesresultaat de, volgens elke wetenschapstheorie en -filosofie, binnen wetenschap gewenste intersubjektiviteit bereikt worden? Het rekonstruerende lezen is bovenal een vorm van waarnemen. Dit waarnemen kan, als alle waarnemen in wetenschap, betrouwbare resultaten opleveren indien bepaalde regels worden opgevolgd en, mede daardoor, een konsensus over de tot stand gebrachte resultaten ontstaat. Die regels zullen | |
[pagina 138]
| |
betrekking hebben op zowel de waarnemer als de waarnemingssituatie. Tot de regels met betrekking tot de waarnemer zal het beschikken over de relevante voorkennis behoren. Bijvoorbeeld kennis van de in paragraaf 3 genoemde receptiedokumenten en/of de dokumenten met betrekking tot de literaire en historische kontekst. Waarnemen leidt onder genoemde kondities tot betrouwbare en intersubjektieve resultaten. Dat wil echter niet zeggen dat er bij dat waarnemen geen problemen kunnen ontstaan. Wil nu het rekonstruerende lezen voeren tot intersubjektief geldende resultaten, dan moeten niet alleen de genoemde regels met betrekking tot de waarnemer en de waarnemingssituatie worden opgevolgd, maar dienen ook de problemen die zich bij dat waarnemen voordoen op intersubjektief geldende wijze tot oplossing te worden gebracht. Dit nu kan geschieden door voorstellen ter probleemoplossing te toetsen. Voordat nader op die toetsing wordt ingegaan, moet opgemerkt worden dat in dit geval niet het hele rekonstruktieresultaat, het geheel van geverbaliseerde leesresultaten, aan toetsing wordt blootgesteld. In tegenstelling tot wat in paragraaf 3 het geval was, worden hier alleen voorstellen ter oplossing van problemen die bestaan temidden van een verzameling van onproblematische waarnemingsbeweringen getoetst. Hier is daarmee steeds - en dat ongeacht de kentheoretische vooronderstellingen die men aanhangt - materiaal voorhanden waaraan getoetst kan worden. Een voorbeeld.Ga naar voetnoot14 Is het probleem met welk abstraktum de ‘wildemannen’ als allegorische personages in een middelnederlandse tekst in verband gebracht moeten worden, dan zijn er in principe twee wegen waarlangs een voorstel ter oplossing van dit probleem gevonden kan worden. Ten eerste kun je op basis van de onproblematische beweringen over die tekst een oplossing vinden. Is toetsing gewenst, dan kan dat in dit geval aan twee zaken plaats vinden. Ten eerste aan andere onproblematische beweringen met betrekking tot die tekst dan die welke voor het vinden van het probleemoplossingsvoorstel gebruikt werden. En ten tweede aan onproblematische waarnemingsbeweringen met betrekking tot verwante middelnederlandse teksten. De tweede weg die voor het vinden van een probleemoplossingsvoorstel bewandeld kan worden, houdt in dat je het voorstel ter oplossing van het probleem bedenkt op basis van de waarneming van verwante middelnederlandse teksten. In deze situatie is toetsing steeds noodzaak en zal getoetst worden aan onproblematische waarnemingsbeweringen met betrekking tot de tekst in kwestie. Aan de orde moet nu nog wel komen hoe in dit geval bepaald wordt of het rekonstruerende lezen al dan niet haar doel bereikt heeft. Het antwoord hierop is dat dit niet bepaald kan worden en ook niet bepaald hoeft te worden. Een vooronderstelling in het beschreven onderzoek is dat het gestelde doel zoveel als mogelijk is wordt bereikt, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die voorwaarden zijn dan weer de eerder genoemde regels met betrekking tot de waarnemer, de rekonstruerende literatuur- | |
[pagina 139]
| |
wetenschapper, en de waamemingssituatie. Deze relatie tussen het opvolgen van die regels en het bereiken van het gestelde doel, kortom: die vooronderstelling, is spekulatief van aard. De als-dan bewering waarin deze vooronderstelling uitgedrukt wordt, is niet toetsbaar. Desondanks zijn er goede redenen voorhanden om aan te nemen dat het opvolgen van de genoemde regels voert tot het bereiken van het gestelde doel. Daarmee is overigens niet gegarandeerd dat voorkennis je nooit verder van het gestelde doel voert. De aanwezigheid van dit soort spekulatieve vooronderstellingen maakt overigens het rekonstruerende lezen niet tot een onwetenschappelijke aktiviteit. Zoals het theoretische werk van Thomas S. Kuhn en de case studies van Gerald Holton aannemelijk hebben gemaakt, treden dit soort spekulatieve vooronderstellingen in elke vorm van wetenschappelijk onderzoek op.Ga naar voetnoot15 Intussen is het toetsen dat hier beschreven werd nog steeds niet het toetsen dat binnen de falsifikationistische wetenschapsfilosofie in het centrum van de belangstelling staat. Daar gaat het immers om de toetsing van wetenschappelijke theorieën, universele beweringen, en niet om het toetsen van singuliere beweringen als in het zonet beschreven geval. In principe zijn we daarmee even ver als aan het eind van paragraaf 3. Wel is echter nu een procedure beschreven die uitvoerbaar is, binnen de vakpraktijk ook uitgevoerd wordt en intersubjektief geldende resultaten oplevert.Ga naar voetnoot16 Daarom is er veel voor te zeggen om dit rekonstruerende lezen toch als wetenschappelijk te karakteriseren. De konsekwentie is dan wel dat de falsifikationistische wetenschapsfilosofie niet als het bedoelde ruimere kader voor de te ontwikkelen methodologie van het wetenschappelijke interpreteren van literaire teksten kan dienen. Een ander wetenschapstheoretisch kader is echter mogelijk en verdedigbaar.Ga naar voetnoot17 Gegeven dat andere kader kan de konklusie zijn dat een adekwate methodologie van het wetenschappelijke interpreteren van literaire teksten een onderscheid moet bevatten tussen adapteren en rekonstrueren en de regels dient te beschrijven volgens welke het rekonstruerende lezen verloopt. Het vervelende is inmiddels wel dat het reeds in paragraaf 2 gesignaleerde konflikt - zo'n methodologie moet gelden voor alle literatuurwetenschappelijke richtingen, terwijl het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren niet relevant is voor al die richtingen - blijft bestaan. | |
[pagina 140]
| |
5.Maar er zijn nog meer haken en ogen. Dat is zichtbaar te maken aan de hand van een passage uit de inmiddels beruchte Huizinga-lezing van Karel van het Reve uit 1978.Ga naar voetnoot18 In Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid beschrijft Van het Reve hoe een literatuurdocent een brief schreef aan Mary McCarthy over haar Artists in Uniform. Die docent vroeg daarin wat de symbolische betekenis was van de twee kleuren groen waarin de schrijfster bij haar in die tekst beschreven ontmoeting met een kolonel gekleed was. Van het Reve vervolgt met: ‘Gruwelijk moet de teleurstelling van deze arme docent geweest zijn toen hij later haar stuk Settling the colonel's hash las, waarin McCarthy schreef dat zij op de dag van die ontmoeting een groene rok en een groene blouse droeg en dat zij daar niets mee bedoelde.’ Nu is Van het Reve's opmerking een versimpeling en daardoor, in dit geval althans, onjuist. De beschreven situatie moet nader bezien worden voor de gevallen waarin die literatuurdocent adapterend respektievelijk rekonstruerend tewerk ging. Las die literatuurdocent Artists in Uniform adapterend en kwam hij daarbij te zitten met het probleem van de symbolische betekenis van die twee kleuren groen, dan is het wellicht ongebruikelijk, maar geenszins onmogelijk of zinloos dat hij zich tot de schrijfster richt. Het antwoord van de schrijfster zal de literatuurdocent inderdaad teleurstellen, maar niet op de door Karel van het Reve gesuggereerde wijze. De docent blijft na het antwoord van de schrijfster met zijn onopgeloste probleem zitten. Helaas heeft zij hem niet bij de oplossing daarvan kunnen helpen. Las die literatuurdocent daarentegen rekonstruerend en richtte hij zich daarbij op de ‘bedoeling’ van de schrijfster, dan zal het antwoord van Mary McCarthy hem eerder verheugen dan teleurstellen. Immers, een probleem dat hij meende te moeten oplossen en waarvoor hij geen oplossing kon bedenken, blijkt nu geen probleem te zijn. Een reduktie van het aantal onopgeloste problemen lijkt me doorgaans tot tevredenheid leiden. De moraal die hieraan verbonden kan worden, is voor het geval van de adapterende omgang met literaire teksten de volgende: de adapterende lezer zelf is de enige instantie die beslist of een probleem al dan niet bestaat en al dan niet tot een oplossing gebracht moet worden. Zoals we zagen, heeft echter het adapterende lezen geen plaats binnen de literatuurwetenschap. Voor de rekonstruerend lezende literatuurwetenschapper heeft het behandelde voorbeeld de volgende konsekwentie: niet elk probleem dat de literatuurwetenschapper bij het rekonstrueren identificeert, dient ook werkelijk door hem opgelost te worden. Bij de rekonstruerende omgang met literaire teksten is de literatuurwetenschapper niet de enige instantie die beslist of een probleem al dan niet opgelost moet worden. Hij dient na te gaan of het door hem geidentificeerde probleem een probleem was of kon zijn voor de lezer of de groep van lezers waar hij zich met zijn rekonstrueren op richt. De konsekwentie hiervan is dat een methodologie van het wetenschappelijke interpreteren van literaire teksten niet alleen het toetsen van probleem- | |
[pagina 141]
| |
oplossingsvoorstellen, maar ook de regels voor de selektie van de door de rekonstruerende literatuurwetenschapper op te lossen problemen zal dienen te behandelen. Nu zal echter het nagaan of iets al dan niet een probleem was of kon zijn voor bijvoorbeeld een middeleeuwse lezer tot vergelijkbare problemen voeren als zich bleken voor te doen bij het toetsen van komplete leesresultaten van de rekonstruerende omgang met literaire teksten. In paragraaf 3 hiervoor kwamen die moeilijkheden ter sprake. De konklusie die hieraan dan weer verbonden lijkt te moeten worden, is dat het rekonstruerende lezen dan toch weer geen wetenschappelijke aktiviteit kan zijn. En dat voert op haar beurt wederom tot de konklusie dat een methodologie van het wetenschappelijke interpreteren van literaire teksten niet de regels hoeft te behandelen volgens welke de rekonstruerende omgang met literaire teksten verloopt en dus evenmin het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren behoeft te bevatten. | |
6.Nu werd in paragraaf 4 een oplossing aangedragen voor de in paragraaf 3 gesignaleerde moeilijkheden rond het toetsen van komplete leesresultaten uit de rekonstruerende omgang met literaire teksten. Die oplossing bestond daarin dat het al dan niet bereiken van het met dat rekonstrueren nagestreefde doel gekoppeld werd aan afspraken tussen literatuurwetenschappers over regels die ze ter realisering van het gestelde doel dienen op te volgen. De vraag dringt zich op of een analoge oplossing mogelijk is voor de in paragraaf 5 gesignaleerde moeilijkheden met betrekking tot de selektie van op te lossen problemen. Die analoge oplossing zou inhouden dat de literatuurwetenschappers zelf en met behulp van onderling gemaakte afspraken bepalen of iets een probleem is dat opgelost moet worden. Tot die regels zou bijvoorbeeld behoren dat relevante voorkennis in dat verband gebruikt moet worden. We treffen deze wijze van werken ook feitelijk aan binnen de praktijk van de literatuurwetenschap.Ga naar voetnoot19 Analoog aan wat in paragraaf 4 besproken werd ten aanzien van het realiseren van het met het rekonstrueren nagestreefde doel, wordt hier via een spekalutieve vooronderstelling een koppeling gemaakt tussen het opvolgen van regels en het korrekt selekteren van de door de literatuurwetenschapper op te lossen problemen. Intersubjektieve overeenstemming over de op te lossen problemen is daarmee mogelijk. Daarmee lijken goede redenen voorhanden om er vanuit te gaan dat het selekteren van binnen de rekonstruerende omgang met literaire teksten door literatuurwetenschappers op te lossen problemen wetenschappelijk kan verlopen. De konklusie is dan weer dat een methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren dient te bevatten en voorts de regels dient te | |
[pagina 142]
| |
beschrijven volgens welke de rekonstruerende omgang met literaire teksten - waartoe dus zowel het aksepteren van problemen als het toetsen van probleemoplossingsvoorstellen behoren - verloopt. De konklusie over de mogelijke wetenschappelijkheid van de rekonstruerendeomgang met literaire teksten voert er weer, als in paragraaf 4, toe dat een falsifikationistische wetenschapsfilosofie niet het gewenste kader voor die te ontwikkelen methodologie van het interpreteren kan zijn. Gezien het voorafgaande lijkt in de wetenschapstheorie die voor dat falsifikationisme in de plaats komt ruim aandacht geschonken te moeten worden aan problemen en probleemoplossingen. | |
7.Daarmee lijken alle problemen opgelost. Een adekwate methodologie van het wetenschappelijk interpreteren van literaire teksten dient dus een onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren te bevatten. Aangezien adapteren binnen de literatuurwetenschap geen plaats kan hebben, dient dat adapteren binnen die methodologie verder onbesproken te blijven. De rekonstruerende omgang van literatuurwetenschappers moet daarentegen aan de orde komen binnen die methodologie. De regels die bij deze vorm van gedrag in het geding zijn, dienen binnen die methodologie beschreven te worden. Nu rest ons toch nog één probleem. En wel het in paragraaf 2 reeds gesignaleerde konflikt: een methodologie die het opgesomde levert, kan niet adekwaat zijn voor alle literatuurwetenschappelijke richtingen omdat niet voor het onderzoek binnen al die richtingen het onderscheid tussen adapteren en rekonstrueren relevant is. Bij nader inzien is dit konflikt echter reeds opgelost in het voorafgaande. De in de vorige alinea genoemde regels die zo'n methodologie dient te behandelen, bleken eerder regels voor het intersubjektief uitvoeren van het waarnemen, het selekteren en het oplossen van problemen. Die regels bleken hiervoor niet verbonden met het bij het rekonstrueren nagestreefde doel, maar met de aktiviteit van de literatuurwetenschappers zelf. Dit brengt met zich mee dat deze regels zelf niet bij de rekonstruerende omgang nagestreefde doel bevatten. Die regels zijn daarom net zo goed van toepassing op bijvoorbeeld de omgang van literatuurwetenschappers met literaire teksten binnen de strikt immanente literatuurbenadering. Voor zover de omgang met literaire teksten op basis van de daar gehanteerde vooronderstellingen tot de literatuurwetenschap behoort, zal ook daar sprake moeten zijn van het intersubjektief waarnemen, het intersubjektief selekteren van problemen en het intersubjektief oplossen van problemen. De rekonstruerende omgang van literatuurwetenschappers met literaire teksten onderscheidt zich nog slechts op twee met elkaar verbonden punten van de omgang van literatuurwetenschappers met literaire teksten binnen bijvoorbeeld de strikt immanente literatuurbenadering. Ten eerste op het punt van de intentie van de betrokken literatuurwetenschappers en ten tweede op het punt van de inhoud van de gehanteerde spekulatieve vooronderstellingen. Nu bevat een methodologie per definitie geen uitspraken over de intenties van literatuurwetenschappers. En voorts behoeft zo'n | |
[pagina 143]
| |
methodologie niet de inhoud van die spekulatieve vooronderstellingen te omschrijven. Het is voldoende indien het bestaan van dergelijke spekulatieve vooronderstellingen plus hun werking binnen de literatuurwetenschappelijke omgang met literaire teksten behandeld worden.
Daarmee is de slotkonklusie gegeven. Een adekwate methodologie van het wetenschappelijke interpreteren van literaire teksten, een methodologie die voor alle literatuurwetenschappelijke richtingen geldt, blijkt op basis van het hier behandelde niet onmogelijk. Die methodologie zal het onderscheid tussen een adapterende en een rekonstruerende omgang met literaire teksten niet behoeven te bevatten en mag zo'n onderscheid ook niet bevatten. |
|