Forum der Letteren. Jaargang 1976
(1976)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||
De verhouding tussen atomistische en symbolische interpretatieJ.F.P. de smit en L. Pepplinkhuizen Samenvatting. - Uiteenlopende methoden van tekstanalyse staan niet tegenover elkaar, maar vullen elkaar aan. Close-reading is bruikbaar als eerste kennismaking met de tekst, maar kan op zich hoogstens leiden tot een leesverslag waartoe ook de gewone lezer in staat is. Ten Berges atomistische benadering kan dan ook niet gelden als bestrijding van symbolische interpretatie. Voor het verhelderen van een literaire tekst is het naar onze mening noodzakelijk vanuit verschillende gezichtshoeken te werken. Uiteenlopende benaderingen behoeven dan ook niet met elkaar in strijd te zijn, maar kunnen elk een bijdrage leveren tot een totale analyse. In december 1974 is van ons in dit tijdschrift een uiteenzetting gepubliceerd over de interpretatie van symbolen in literatuur. Om de door ons daarbij te volgen werkwijze te illustreren hebben we het gedicht Blauwbaard van Hugo Claus in dit opzicht doorgelicht. Hierop nu is een reactie verschenen van D.J.M. ten Berge.Ga naar voetnoot1 Deze meent zowel onze methodiek als de toepassing ervan op genoemd gedicht te moeten bestrijden. Tegenover onze interpretatie stelt hij zijn eigen ‘atomistisch’ leesverslag; onze methodiek veroordeelt hij als ‘gevaarlijk’, echter zonder motivering. Met behulp van enkele gegevens uit de literatuurkunde en de psychologie zullen wij aantonen, dat het betoog van Ten Berge bezwaarlijk als een serieuze bestrijding kan worden beschouwd. Om onze bedoeling te realiseren stellen wij aan de orde:
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
a. De methode Drop/SteenbeekTen B. zegt een structurele analyse te geven op de atomistische wijze van W. Drop en J.W. Steenbeek. Hiermee omhelst hij het principe van ‘close-reading’ van poëzie. Zoals bekend is voor deze werkwijze kenmerkend dat de interpretator zo indringend mogelijk de tekst leest, zo min mogelijk vooronderstellingen hanteert en alleen gegevens aan het bestudeerde object zelf ontleent. De titel van het boek waarin Drop en Steenbeek hun bedoelingen uiteenzetten, luidt dan ook Indringend Lezen.Ga naar voetnoot2 Op dit werkje willen we geen kritiek leveren; het beantwoordt voortreffelijk aan het door de auteurs beoogde doel. Om Ten B.'s activiteiten te kunnen beoordelen dienen onzes inziens twee punten gereleveerd: de pretenties van Indringend Lezen en de verhouding van deze methode tot de onze. De pretenties zijn bescheiden, ze beperken zich tot het gebruik op school: ‘We moeten ons doel goed voor ogen houden: jonge mensen er toe brengen in gedichten te herkennen wat zij er werkelijk in kunnen en willen herkennen.’Ga naar voetnoot3 In dit citaat ligt impliciet het afzien van wetenschappelijkheid. De auteurs benadrukken dit door de zinsnede ‘Merlijn-studies, laat staan Hellinga-analyses, zijn op school geen medicijn maar vergif.’ Hun uitgangspunt komt in enkele belangrijke opzichten overeen met het onze. Structuur omschrijven ze ‘als het netwerk van samenbindende krachten die meer dan het zinsverband leggen’. Uit onze artikelen over de symbolische implicaties van Fré Bolderhey en BlauwbaardGa naar voetnoot4 wordt duidelijk dat ook wij zoeken naar zo'n netwerk van samenbindende krachten, i.c. op het niveau van de symboliek. D. en S. en ook Ten B. verantwoorden zoveel mogelijk alle onderdelen. Uit de woord-voor-woord behandeling van Blauwbaard blijkt dat dat evenzeer kenmerk is van onze aanpak. | |||||||||
b. De manier waarop Ten Berge de methode Drop/Steenbeek toepastTen Berges stuk laboreert aan een overmaat aan inconsequenties en andere onjuistheden. Gedetailleerde behandeling daarvan zou een langdradig verhaal opleveren; we beperken ons daarom tot enkele hoofdzaken. Ons belangrijkste bezwaar is dat Ten B. geen enkel structuurmiddel | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
aanwijst. Dit maakt onzes inziens zijn analyse, gezien vanuit het close-reading-oogpunt, zelfs volstrekt waardeloos. Op dit aspect van samenbindende kracht doelen zijn leermeesters Drop en Steenbeek bijvoorbeeld op pag. 19 van hun Indringend Lezen 1, waar ze in het Sonnet van burgerdeugd de tijdsopeenvolging als zodanig aanwijzen. In onze eigen interpretatie was dat de gewijzigde Blauwbaardmythe. Ook missen we bij Ten B. node een psychisch perspectief. D. en S. zelf demonstreren dit aspect aan de hand van een concreet voorbeeld, het vaste waarnemingpunt in het genoemde sonnet. Bij ons is dat in Blauwbaard de dichter voorzover hij optreedt als presentator van de fictie. Geheel in strijd met zijn uitgangspunt ontkomt ook Ten B. niet aan symbolische interpretatie. Op pag. 169 van zijn artikel geeft hij een - uiterst simplistische - duiding van het getal zeven. Voorts wijzen we op enkele punten die van minder fundamentele aard zijn, maar toch erg bezwaarlijk voor een literaire analyse. Ten B. drukt zich herhaaldelijk onzorgvsuldig uit. Enkele voorbeelden. Het feit dat zeven vrouwen als paarden komen opdraven en tevens gejaagd wild lijken te zijn, noemt hij dubbelzinnigheid.Ga naar voetnoot5 In volkomen ongebruikelijke betekenis gebruikt hij het woord individualisering.Ga naar voetnoot6 Magisch schijnt voor hem te zijn het woord via. Hij gebruikt het op pag. 170, 171 en 172 om er de meest uiteenlopende relaties mee aan te duiden. Vaag blijft ook wat hij bedoelt met terugslaan op,Ga naar voetnoot7 psychologisch,Ga naar voetnoot8 en daar sluit het ongeluksgetal 13 bij aan.Ga naar voetnoot9 Herhaaldelijk trekt hij conclusies zonder een zweem van bewijs te leveren. Kortheidshalve beperken we ons tot enkele zinsneden van pag. 170: ‘De of-rangschikking duidt op keuzemogelijkheid voor de mannen.’ ‘Dat “iets” is dan een algemeen-mannelijke karaktertrek.’ ‘Via het “onderaardse woud” (r. 1) wordt het aquarium een onderaardse ruimte (een diepzee bijvoorbeeld), cel en bos zijn bovengronds; de cel wordt dan een woudkluis, van een kluizenaar bijvoorbeeld.’ ‘“De dode vrouwen” zijn “levenloze vrouwen”, die hun erotische aantrekkelijkheid verloren hebben.’ In het bijzonder voor een close-reader is het ernstig om gebruik te maken van een foutieve tekst. In regel 4 van het gedicht Blauwbaard | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
staat bij Ten Berge - pijnlijke onzorgvuldigheid - iemand in plaats van niemand. Dit ondanks de waarschuwingen van leermeesters Drop en Steenbeek.Ga naar voetnoot10 | |||||||||
c. Ten Berges kritiek op ons artikelMet betrekking daartoe dient men te onderscheiden:
Van zijn wijze van kritiseren valt ons op, dat hij ons eigenlijk helemaal niet bestrijdt. Hij beweert alleen dat onze benadering gevaarlijk is en geeft vervolgens die van hemzelf, zonder verder ook maar naar de onze te verwijzen. Het gevaar bestaat voor hem kennelijk hierin, dat wij tot een andere interpretatie komen. Het verbaast ons, dat hij het voorstelt alsof we iets doen wat strijdig is met de methode Drop/Steenbeek. De laatste zin van zijn samenvatting - ‘Mij althans heeft hun analyse niet overtuigd’ - komt volledig uit de lucht vallen, evenals ‘De eindconclusie van hun onderzoek dwaalt naar mijn mening zover van Blauwbaard af.’Ga naar voetnoot11 Wanneer hij aan het slot zegt dat wij de structurele problemen verwaarloosd hebben, kunnen we daaruit niet anders concluderen dan dat hij ons artikel niet heeft begrepen; wat we gedaan hebben is niets anders dan de structuur blootleggen m.b.v. de tendentie in de gebruikte symboliek. Ten B.'s belangrijkste punt van kritiek op onze interpretatie van het gedicht Blauwbaard lijkt ons onze, zijns inziens, optimistische conclusie. Het woord optimistisch betekent echter een simplificatie als karakterisering van onze uitleg. Het gaat hier over de dood, d.w.z. tegelijkertijd over droefenis (de dood als straf) en over vreugde (de dood als bevrijding van de stof) en ook tegelijkertijd over nederlaag en over triomf. Ten B. meent tevens dat wij onzorgvuldig omspringen met uitweg, verblind en staren (regel 11-12 van het gedicht). Hij demonstreert echter niet waarin onze slordigheid is gelegen. We lezen er alleen iets anders in dan hij. Regel 8-10 laten we niet - zoals Ten B. zegt - onaangeroerd: pag. 232 en 233 van ons artikel zijn er namelijk aan gewijd. | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
d. Toelichting op onze methodiekVoor de vergelijking van onze werkwijze met de atomistische zijn - voorzover we kunnen overzien - in het bijzonder van belang het abstractieniveau van onze analyse en de controleerbaarheid van de uitkomsten ervan. Het abstractieniveau verschilt duidelijk van dat van close-reading. Dit laatste is immers hetgeen bij ons aan de duiding voorafgaat. Het is niet meer dan de eerste kennismaking met de tekst. In dat stadium pretenderen wij nog niet iets van belang te hebben gedaan, Ten B. blijkbaar wel. Hij is echter nauwelijks reflectief, is m.a.w. niet verder dan de argeloze lezer. Abstraheren is een eis van wetenschappelijkheid. Het schept de mogelijkheid tot het blootleggen van structuren en tot het ontwerpen van een methode van onderzoek. Bovendien dwingt veel literatuur - het gedicht Blauwbaard is daarvan een voorbeeld - ertoe. In het interpretatieproces daarvan kan men twee stadia onderscheiden. Het eerste is dat van de perceptie, het aanvoelen. Het tweede dient - voor de interpreet - dat van het verduidelijken op cognitief niveau te zijn, dit met het oog op het doel van alle tekstinterpretatie, de verheldering van de tekst. De interpreet komt hiermee voor de taak te staan een rebus op te lossen. De dichter immers van zijn kant tracht datgene wat niet in woorden is te vangen d.m.v. op te roepen beelden uit te drukken. Deze beelden zijn, hoewel ze communicatief functioneren, primair expressief bedoeld. In symbolen is dan ook geen gewone werkelijkheid aanwezig; ze duiden krachtens hun aard op een ander niveau, namelijk dat van het ‘Vorbegriffliche’. Het gedicht verwijst dus naar iets anders dan de oppervlakkige lezer geneigd is te denken. Deze is geketend in de ‘common sense’, hij is situationeel beperkt en geeft zich er geen rekenschap van, dat de symbolen slechts het vehicle zijn met behulp waarvan de dichter zijn emoties overbrengt. Bij een gedicht als dit gaat het om ‘innerlijke spraak’, die beeldend tot uitdrukking wordt gebracht. Weliswaar maakt de auteur gebruik van dezelfde elementen en dezelfde systematiek als in de uiterlijke spraak, maar dan met het doel een eigen innerlijke wereld structuur te verlenen, herkenbaar te maken voor het eigen zelf. Gezien vanuit de aard van het object is het - zoals Ten B. doet - onjuist te blijven steken in parafrase, in het zodanig herformuleren, dat men het zelf kan vatten, waardoor het lijkt alsof men de bedoeling van de dichter begrijpt. Op die manier komt men niet verder dan | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
directe, cultuurgebonden associaties vanuit de common sense, dan een situationeel en aan de dagelijkse spraak gebonden interpretatie.Ga naar voetnoot12 Dit alles betekent een oneigenlijke behandeling van een literair kunstwerk en werkt dan ook, aangezien men zodoende de innerlijke spraak geen eigen waarde toekent, niet verhelderend. Ten B. legt de nadruk op de communicatie in plaats van op het expressieve. Ook kent hij de woorden geen andere waarde toe dan de lexicale betekenis. Uit de felheid en de opbouw van zijn betoog zou men kunnen opmaken, dat het hem niet te doen is om de weerlegging van een methode - die ontbreekt dan ook geheel - maar om rationalisering van het niet willen zien en de innerlijke spraak, die nu eenmaal altijd sterk numineuze kanten heeft. Echter ‘Das Grundwissen ist nicht in einem intellektuell zureichend entfaltenen Wissen, sondern in Anschauungen und Bildern gegenwärtig, die von unendlicher Bedeutung dem Menschen die Sprache der Wirklichkeit bringen, ihn durch ihre Gegenwart gleichsam bergen, ihm Ruhe bringen.’Ga naar voetnoot13 Als het in een gedicht niet gaat om de common sense, waar gaat het dan wel om? We hebben hierboven al gezegd, dat men in poëzie te maken heeft met emotionele affectieve taal met behulp waarvan de beelden uit de objectieve wereld slechts bij wijze van vehicle wordt aangeduid. De dichter zelf heeft aan de lexicale betekenis niet genoeg. Door parafraseren kan men dus ook nooit zijn bedoelingen vatten. Om die reden verlaten wij het niveau van de gebruikelijke vehicle-referent-relatie. Op een abstracter niveau zijn er steeds emotiepatronen te ontdekken. De dichter probeert namelijk orde te scheppen in de chaos van zijn gevoelsleven. Symboliek heeft een intersubjectieve ondergrond. Ook als de lezer er niets van ‘begrijpt’, voelt hij er dan ook toch iets in aan. Veel van de symboolvorming is bij alle mensen gelijk, hetgeen begrijpelijk is gezien vanuit de overeenkomstige cultuurhistorische achtergrond en endogene Abwandlung. Volgens holistische theoretische opvattingen moet er een primaire identiteitsrelatie bestaan hebben tussen het symbool en het subjectieve gevoel.Ga naar voetnoot14 | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
Het bovenstaande brengt zijn consequenties mee voor de te volgen werkwijze bij de benadering van poëzie met kennelijk symbolische elementen. De interpreet dient het niveau van het gewone taalgebruik te verlaten, na het eerst middels indringend lezen geëxploreerd te hebben Hij moet tot het symbolisch niveau zien te geraken. Dit moet mogelijk zijn, omdat symbolen linguïstische wortels hebben.Ga naar voetnoot15 Het leggen van de relatie met het symbolische niveau kan op twee manieren gebeuren, reductief of finaal-progressief. De reductieve werkwijze bestaat in het herleiden van de symbolen tot primaire oergebeurtenissen in het gezin en de avonturen en belevenissen van het eigen lichaam (castratieangst, incestwensen etc.). Dit is de aanpak van de psycho-analytici. De finaal-progressieve werkwijze is die van de analytische psychologie en bestaat in het vatten van het symbool als element in de ontwikkeling die het bewustzijn nog te boven gaat (bijvoorbeeld het individuatieproces) en nog geïntegreerd dient te worden. Wij kiezen voor de laatste methode. Bij een methodiek als de onze heeft het begrip controleerbaarheid betrekking op twee aspecten, de werkwijze en het aan te voeren bewijs-materiaal. Onze werkwijze hebben we uiteengezet in Forum der Letteren, december 1974. Verdediging houdt o.i. in het bewijzen van de noodzaak ervan t.w. van de verheldering van de tekst. Dit nu hebben we o.i. in het bovenstaande gedaan. Wie ons werk wil bestrijden mag het resultaat niet losweken van het onderzoek zelf, zoals Ten Berge heeft gedaan. Hij neemt dan op zich eventuele denkfouten aan te tonen, te wijzen op feiten die we over het hoofd hebben gezien of op de eventuele ondeugdelijkheid van ons termen- en begrippenapparaat. Dat iemand daarin slaagt lijkt ons verre van onmogelijk. Het gevaar ‘gevangen’ te worden immers neemt toe naarmate het abstractieniveau stijgt. Als men dicht bij de grond blijft of niets beweert, heeft men weinig te duchten. De betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal is een probleem dat onderzoek verdient. De bronnen moeten op hun betrouwbaarheid onderzocht worden. Betrouwbaarheid komt in dit kader - voorzover we kunnen overzien - o.m. neer op frequentie van symbolen, d.w.z. het samengaan van bepaalde beelden en implicaties, m.a.w. op de graad van universaliteit. Onderzoek van sprookjes, dromen en allerhande literair materiaal kan dit uitwijzen. |
|