Forum der Letteren. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
De opvoering van de yuan-komedie
| |
IUit de periode van de Yuan-dynastie (1260-1364), waarin China door de Mongolen werd overheerst en door Marco Polo bereisd, zijn ons ruim 160 komedies bewaard gebleven.Ga naar eind1 Over de manier waarop deze komedies opgevoerd werden, zijn we bijzonder slecht ingelicht. Ook weten we weinig over vragen als hoe de theaters ingericht waren, of wat de status was van de acteurs en actrices. De oudste handboeken voor het theater, zoals Zhu Quan's (?-1448) Tai-he zheng-yin-pu, houden zich vrijwel uitsluitend bezig met de vorm van de liederen die in de komedie gebruikt werden - maar ook de gebruikte muziek is zo goed als geheel verloren gegaan. De eerste en misschien wel enige tekstuitgaven van komedies die de volledige tekst, liederen en dialoog, zoals die werd uitgevoerd, geven, dateren uit het begin van de 15e eeuw, toen de komedie reeds de invloed ondervond van het zuidelijk zangspel. De oudste edities, uit de Yuan-tijd zelf, geven alleen de liederen. De standaard, vroegzeventiende eeuwse editie in het verzamelwerk, de Yuan-qu xuan, geeft vaak een bekorte en gekuiste dialoog. Uit de tekst van de komedies zelf kunnen we slechts weinig informatie putten aangaande de manier waarop deze stukken opgevoerd werden. De belangrijkste voorloper van de Yuan-komedie als dramatisch genre was de klucht. In de Meng-liang lu, een beschrijving van Hangchow in haar bloeitijd als hoofdstad van de Zuidelijke Song-dynastie (1126-1279), wordt de klucht als volgt beschreven: ‘In de klucht is de “man” het hoofd. Bij ieder optreden zijn er vier of vijf personen. Eerst speelt men een welbekend stuk, dit noemt men het “lokkertje”. Vervolgens brengt men de hoofdklucht. Tesamen noemt men dit de twee stukken. De “man” geeft de toon aan, de “toegevoegde man” dient hem van repliek, de “schelm” haalt zijn gemene streken uit, de “hansworst” verkoopt grollen. Soms wordt er nog iemand bijgedaan, die men de “ambtenaar” noemt. De man die vooraf de “aanhef” en de “finale” blaast, noemt men de orkestleider. In 't algemeen vormt het geheel één verhaal. Men legt zich | |
[pagina *7]
| |
| |
[pagina *8]
| |
| |
[pagina 81]
| |
toe op grappige zang en recitatie, alles in dialoogvorm. De eigenlijke bedoeling is lering, maar er is bovendien kritiek en satire in verborgen. Wanneer de acteurs die bij gelegenheid laten blijken, noemt men hen ‘het ongedierte onder en boven de wet.’ ... Verder zijn er de ‘variété vertoningen’ ... die na de klucht de toegift zijn.’Ga naar eind2 In deze summiere beschrijving van de klucht zien we een aantal elementen die overgenomen werden door de komedie. In de eerste plaats de karakters als ‘man’, ‘schelm’ etc. Deze karakters laten zich het beste vergelijken met de ‘maskers’ uit de commedia dell'arte, ofschoon de binding tussen karakter en rol in het Chinese geval niet zo sterk is als in het Italiaanse. De ‘man’ speelt de positieve manlijke hoofdfiguur, de ‘toegevoegde man’ staat hem terzijde. Naast de ‘man’ bestond er de ‘vrouw’. De ‘man’ kon echter, zeker, in de Yuan-komedie, ook door een actrice gespeeld worden, en omgekeerd. De ‘schelm’ en ‘hansworst’ zijn soms komische helpers van de ‘man’, maar vaker spelen zij de negatieve hoofdfiguren, de schurkenrollen. De klucht bleef in de Yuan-dynastie als een zelfstandig genre naast de komedie bestaan, en er ontwikkelden zich karakters die slechts in één genre voorkwamen, zoals bijv. het ‘kereltje’, dat alleen in de klucht optrad. Beide genres maakten, vooral voor de bijrollen, een graag gebruik van vaste typen, waarvan in het vertaalde fragment de ‘ambtenaar’ reeds werd genoemd. De gewoonte een theaterprogramma te laten bestaan uit verscheidene stukken werd ook tijdens de Yuan gevolgd. Een eerste stuk of een toegift behoefde zich niet te beperken tot de klucht of komedie, maar kon ook bestaan uit dans en zang, of enige andere vorm van amusement. Als de grootmeesters van de klucht werden nog lang drie personen vereerd: Liu Shua-he, Wei en Wu. Zij leefden waarschijnlijk in het begin van de 13e eeuw. Liu Shua-he, die later zelf het onderwerp van toneelstukken werd, blonk uit door zijn ‘gebaren’, de stereotype mimiek waarmee de acteur in het Chinese theater zijn emoties aangeeft of zijn handelingen verbeeldt. Wu blonk uit door zijn acrobatische toeren, die steeds een onlosmakelijk onderdeel van het Chinese toneel gebleven zijn. Wei overtrof allen door zijn recitatie. Liederen werden in de klucht gebruikt, maar de muzikale structuur was waarschijnlijk zeer eenvoudig vergeleken met die van de komedie. Onder de talrijke andere vormen van amusement - zoals balladen zingen, verhalen vertellen, acrobatiek, demonstraties van bekwaamheid in alle soorten wapenhandel of schaduwtoneel - die toen in de theaters van de vermaakswijken in de grote steden werden geboden, ontleende de komedie, na de klucht, het meest aan de grote ballade, de zhu-gong-diao.Ga naar eind3 De zhu-gong-diao was een zeer lange, verhalende vorm, waarbij korte passages in proza afgewisseld werden door suites van liederen, in een van suite tot suite wisselende toonaard. Aan deze laatste eigenschap ontleende de grote ballade haar naam, letterlijk betekent zhu-gong-diao ‘alle toonaarden’. De zhu-gong-diao leverde aan de komedie talrijke individuele melodieën, de organisatie van melodieën in suites van één toonsoort, en het gebruik dat slechts één | |
[pagina 82]
| |
karakter de liederen die behoren tot één suite, zingt. In de komedie zong meestal één karakter, de ‘man’ of de ‘vrouw’, de liederen van alle vier suites waaruit de komedie bestaat. Er is slechts één gedetailleerde beschrijving van de opvoering van een zhu-gong-diao bewaard, in hoofdstuk 51 van de editie in honderdtwintig hoofdstukken van de Shui-hu zhuan, een van China's oudste romans. Aangezien de oudste bekende edities van de Shui-hu zhuan pas stammen uit de zestiende eeuw, weten we niet met zekerheid wanneer deze beschrijving tot stand kwam. In de vijftiende eeuw werd de zhu-gong-diao al nauwelijks meer opgevoerd, en het is daarom misschien niet onmogelijk dat deze beschrijving nog ouder is. De passage is interessant omdat zij laat zien hoe grote ballade en klucht in hetzelfde programma opgenomen waren. Zij laat ook zien hoe een ‘showmaster’ de nummers aan elkaar praatte en de spanning door zijn onderbrekingen verhoogde - een ‘showmaster’ die ook de opvoering van een komedie inleidde, onderbrak en afsloot. (Het is niet onmogelijk dat de ‘showmaster’ tegelijkertijd in de komedie meespeelde als de ‘toegevoegde man’.) De beschrijving laat ook zien hoe de actrices hun verdiensten verzamelden door bij het publiek rond te gaan, ofschoon er ook theaters waren die een vastgestelde toegangsprijs vroegen. Het verhaal vertelt hier hoe in een kleine districtshoofdplaats in de provincie Shantung, de hoofdklerk van het district. Lei Heng, met een klaploper, Li Xiao-er, het theater bezoekt als hij hoort dat een nieuwe zhu-gong-diao artieste optreedt.
Lei Heng ging direct met Li Xiao-er naar het theater om te kijken. Hij zag hoe boven de poort een spandoek hing met heel wat gouden karakters en hoe van vlaggemasten manshoge banieren neerhingen. Hij ging naar binnen en ging zitten op de beste plaats aan de linkerzijde. Toen hij naar het toneel keek, bracht men daar juist een komische klucht. Li Xiao-er liet in de mensenmenigte Lei Heng in de steek en ging naar buiten om zich een kom wu-nao wijn te halen. Toen de klucht afgelopen was, zag Lei Heng een oude man opkomen, die een hoofddoek droeg die zijn voorhoofd bedekte en die gekleed was in een donkerbruin, dunzijden gewaad, met daaromheen een zwarte band. In zijn hand hield hij een waaier. Hij kondigde aan: ‘Ik ben Bai Yu-qiao uit Kaifeng. Ik ben nu oud, en ik ben geheel afhankelijk van mijn dochter Xiu-ying die met haar zang en dans, haar fluit- en snarenspel in het hele rijk optreedt voor het geëerd publiek’. Op het moment dat de gong klonk, had Xiu-ying het toneel al bestegen. Zij boog in alle richtingen. Zij nam de gongstokken en roerde ze: alsof er bonen uitgestrooid werden. Nadat ze een slotroffel had geslagen en een vierregelig gedicht had opgezegd, zei ze: ‘Vandaag stond op mijn affiches duidelijk geschreven dat dit verhaal behoort tot het romantische en droevige genre. Het heet: ‘Bij Yu-zang achtervolgt Shuang Jian Su Qing’.’ Toen zij dat gezegd had, begon zij te vertellen om | |
[pagina 83]
| |
daarna weer te zingen, en na het zingen vertelde zij weer. Iedereen, de hele schouwburg, juichte haar zonder ophouden toe. Lei Heng zat boven (op het balkon). Toen hij naar de vrouw keek, bleek ze werkelijk zonder weerga te zijn qua schoonheid en kunst. Hij zag: Een dunzijden gewaad, als opgehoopte sneeuw,
Een weelderige wrong, als opgestapelde wolken.
Een kersemond, een abrikozegelaat, perzikwangen,
Een wilgeleest, een leliehart, een orchideeëgeest.
Zij kweelde haar lied en haar stem was als de wielewaal die op zijn tak zingt,
Zij zwierde in haar dans en haar gestalte was als de feniks die zich tussen de bloemen wendt.
De melodie hield zich aan de oude toonaard,
De klank werd gevormd op natuurlijke wijze.
Haar dans deed de heldere maan terugkeren en ondergaan boven de huizen van plezier,
Haar lied deed de voortjagende wolken stilstaan en de vreugdehuizen bedekken.
Oprijzend of neerdalend, gejaagd of kalm, zij volgde de muziek:
Opwarrelende sneeuw, opspuitende parels.
Zacht of luid, snel of langzaam, zij hield zich aan de norm:
Aangeslagen brons, aangetikte jade.
De fluit van purper bamboe werd geblazen, ieder strofe was als brokaat,
De kleppers van rood ivoor werden geslagen, ieder woord was nieuw.
Toen Bai Xiu-ying al zingend een hoogtepunt van spanning had bereikt, onderbrak Bai Yu-qiao haar: ‘Ook al bezit ze geen kunst die een paard koopt, die geld waard is, toch wilde ze intelligente kenners ontroeren. U, geëerd publiek, hebt haar toegejuicht, en nu is het optreden voorbij. Mijn kind, ga eens rond. Hierna komt een klucht met trommelmuziek.’ Bai Xiu-ying nam een schaal op, wees er mee [naar het publiek] en zei: ‘Van de poort van de rijkdom kom ik,
Op winstbrengend land sta ik,
Over begunstigde bodem loop ik,
Over gelukkige grond ga ik.
Als mijn hand bij u komt,
Laat hem dan niet leeg voorbijgaan.’
Bai Yu-qiao zei: ‘Mijn kind, ga eens rond, het geëerd publiek zal je belonen.’
Lei Heng blijkt juist dan geen geld bij zich te dragen, wat leidt tot een vechtpartij met Bai Yu-qiao, wat weer de oorzaak vormt voor allerlei verdere ontwikkelingen omdat Bai Xiu-ying het liefje van de districtsmagistraat is.Ga naar eind4 | |
[pagina 84]
| |
Onze belangrijkste bronnen voor de kennis over de opvoeringen van Yuan-komedies zijn een aantal toneelstukken en liederen uit de Yuan-periode, of de periode daar direct op volgend, die het theater tot onderwerp hebben. Hieruit, en uit verspreide optekeningen, kan men zich enigszins een beeld vormen van acteur, schouwburg en opvoeringen, tijdens de dertiende en veertiende eeuw. De acteurs en actrices vormden een verachte sociale klasse. Actrice was vaak synoniem met lichtekooi, geisha. De gezelschappen waren meestal klein, een tien tot vijftien man, met inbegrip van de muzikanten. Vaak bestonden deze gezelschappen uit familieleden. Sommige gezelschappen bespeelden gedurende lange tijd hetzelfde theater in een van de grote steden als Dadu, het huidige Peking en de hoofdstad van de Yuan-dynastie, in Kaifeng of in Hangchow. Andere groepen trokken rond door het land en traden op in kleine provinciesteden of de dorpen. Men speelde ook in privéwoningen als men uitgenodigd werd, en in wijnhuizen. Sommige acteurs schreven zelf stukken, maar meestal ontving men die van auteurs, litteraten die zich voor het beoefenen van ‘populaire’ genres, verenigden in ‘schrijfgenootschappen’. De theaters waren soms grote gebouwen. Het podium was waarschijnlijk vrij klein en laag. Aan de achterzijde werd het toneel afgesloten door een gordijn. Achter dit gordijn was de kleedruimte van de spelers. Het doek en décors waren niet bekend. Veel aandacht werd besteed aan de costuums. Gezichtsbeschildering werd gebruikt, in 't bijzonder voor de schelm, maar had zich nog niet ontwikkeld tot de symbolische kleurtaal van de moderne Peking-opera. Aan een zijde op het toneel zaten de muzikanten, op de voor hen gereserveerde ‘orkestbank’. Hun instrumenten waren de grote trom, de kleppers en de dwarsfluit, soms de pipa, een soort luit. Sommige zalen hadden misschien een hellende vloer, de meeste hadden tenminste een verdieping. Waarschijnlijk fungeerde de zaal vaak tegelijkertijd als wijnhuis/restaurant. De komedie werd opgevoerd als onderdeel van een variétéprogramma. De bontste programma's werden opgevoerd aan het hof. Bij opvoeringen schuwde men realistische effecten niet. Het publiek kwam uit alle lagen van de bevolking en omvatte het hof, de regeringsambtenaren, de rijke kooplieden, de gewone burgers en de boerenbevolking. Dit artikel bestaat verder uit vertalingen van zes uitvoerige schilderingen - vijf liederen en één beschrijving in parallel proza - van toneelopvoeringen en van de theaterwereld in het algemeen. De vertalingen beogen alleen de nederlandstalige lezer op een zo levendig mogelijke wijze iets te laten proeven van de sfeer in de Chinese schouwburg in de dertiende en veertiende eeuw. Waar mogelijk heb ik gebruik gemaakt van moderne, geannoteerde uitgaven van de betrokken teksten. Twee algemene studies over het vroege Chinese theater moeten hier bijzonder vermeld worden: Feng Yuan-jun's Gu-ju shuo-hui, Peking 1956, en Hu Qi's Song Jin za-ju kao, Peking 1959. Informatie over de talrijke filologische problemen in deze teksten die des- | |
[pagina 85]
| |
ondanks bleven bestaan, heb ik gemeend de lezer te mogen besparen. De aantekeningen beperken zich tot het aangeven van de meest twijfelachtige regels in de vertalingen en het verklaren van die zaken, begrippen en toespelingen die onbekend verondersteld werden bij de lezer. De transcriptie volgt de officiële Chinese spelling. | |
IIEen beschrijving van toneelopvoeringen aan het hof is te vinden in hoofdstuk 82 van de editie in 120 hoofdstukken van de Shui-hu zhuan. Het hoofdstuk beschrijft hoe keizer Hui-zong (regeerde 1100-1125) de rovers van het moeras in het Liang-gebergte, de helden van de roman, die zich aan de regering onderworpen hebben, onthaalt op een groot feestmaal in het paleis. Ofschoon ook hier weer de datum waarop de tekst tot stand kwam niet precies te bepalen valt, weten we uit andere bronnen dat tijdens de Yuan-dynastie en gedurende de beginperiode van de daarop volgende Ming-dynastie de beschreven vertoningen een onderdeel vormden van het hofamusement. De beschrijving van de toneelopvoeringen is een onderdeel van een eens zo lange schildering van het keizerlijke feestmaal. De eerste helft, die hier niet vertaald is, beschrijft uitputtend de rijke omgeving en de zeldzame gerechten op het banket. Daarna gaat de roman over op het amusement. Een klucht wordt gevolgd door verscheidene komedies, die alle gebruikmaken van grote menigten van spelers die bijv. nodig zijn voor de in de komedies opgenomen groepsdansen. Als toegift tenslotte het optreden van vier danseressen. De theatervertoningen aan het hof laten zich in deze beschrijving herkennen als een uitgebreide versie van de vertoningen die in de Zuidelijke Song in de publieke, commerciële theaters werden gegeven. Bij dit optreden in het paleis was er blijkbaar geen sprake van een speciaal toneel, de artiesten traden op in een open ruimte voor de tafels. De beschrijving is een passage in parallel proza. Deze passages pogen eerder een volledige beschrijving van een verschijnsel in het algemeen te geven, dan een exacte descriptie van een willekeurig, bijzonder geval. Bovendien kenmerken deze passages zich in de regel door hun epische overdrijving. De Chinese tekst is te vinden in Shui-hu quan-zhuan, Hong Kong 1965, pp. 1359-1360.
De keizer was verheugd ...... En beval een banket aan te richten ......
Juist was de wijn vijfmaal aangeboden, Juist waren de soepen driemaal aangereikt, [Of daar verschenen] Muziek en dans als van feniksen door het Buro van Vermakelijkheden, Leider en acteurs van het Buro voor Muziek bij Officiële Gelegenheden. | |
[pagina 86]
| |
[De ceremoniemeester] sprak, gewend naar de plaats waarlangs men opkwam en verdween, Duidelijk kondigde hij alles aan. De eerste, de ‘toegevoegde man’: Zijn zwartgelakte kap leek wel een heldere spiegel, Zijn gebloemd, dunzijden gewaad zat hem als gegoten. Ook al kon hij niet vergeleken worden met [een ambtenaar die] billijkheid hooghoudt en het recht bewaart, Toch was hij in staat onderscheid te maken tussen noten en toonsoorten. De tweede, het ‘kereltje’: Hij droeg om zijn middel een gordel van rhinoceroshoorn, Hij had op zijn hoofd een gazen muts met rode bloemen en groene blaadjes. Zijn gele kleed en gewaad waren lang en staken af tegen zijn korte beenstukken, Zijn bonte mouwen en overslag waren dicht bezet met de patronen van bergen en rivieren. De derde, de ‘man’: Hij droeg op zijn hoofd een hoed met een geknoopte bol, Hij was gekleed in een dunzijden gewaad met opgelegd borduursel. Hij kwam het allereerste op en zijn samenvatting was uiterst duidelijk, Hij reciteerde een paar stukken proza - werkelijk buitengewoon! Zijn spreken was het geluid van brons en jade, de stijl van geadelde geslachten, Zijn zingen was wind en bloemen, sneeuw en maan, de muziek van de Perentuin.Ga naar voetnoota) De vierde, de ‘schelm’: Zijn woorden raakten de menigte, De kleuren op zijn gelaat waren aangedikt. Als hij iets aankondigde, trok een glimlach over het gezicht van de jonge edellieden, Als hij zijn mond maar opendeed, trok vreugde over het gelaat van prinsen en markiezen. In de klucht bracht hij zijn wijzen, zong hij zijn liederen, Volgens de regels verkocht hij zijn grollen, maakte hij gebaren. De vijfde, de ‘tweede schelm’: Hij was druk en gejaagd, Zijn ogen waren wijd opengesperd. Van slaap naar slaap was één heldere streep geverfd, Zijn hele voorhoofd was met twee kleuren schelpkalk bepoederd. Op zijn hoofd droeg hij een vetglimmende oude muts, | |
[pagina 87]
| |
Hij ging gekleed in een vies en smerig, vuil toneeljak. Hij kreeg zes slagen met de knuppel van 't gerecht en bekommerde zich niet om de pijn, Ze gaven hem twee slagen met de hennepknoet en het was voor hem allemaal een grap. Deze vijf personen vormden de inleiding Voor vierenzestig groepsdansen van acteurs, Voor honderdentwintig muzikanten in verschillende ensembles. Deze voerden een komedie op, Zij speelden de rechter, die stukken ontvangt. Stuk voor stuk een zwarte muts of hoge hoed, Elk van hen een rode gordel, een bonte mantel. Zij bliezen op de dwarsfluiten met drakenkop, Zij sloegen op de trommels van iguanavel, Het geluid schokte de wolken en het uitspansel. Zij tokkelden op de fluit met brokaat bekleed, Zij speelden op de cither met zilver versierd, De harmonie verschrikte de vissen en vogels. Langzaam wonden de klanken zich om de balken, Ordelijk zwierden de danskleden in de maneschijn. Zij vertoonden allerlei acrobatische toeren en alle monden riepen luid bewondering, Zij lieten de humor de vrije loop en als één man juichte men hen toe. Wat vertoond werd was: In een jaar van grote vrede komen alle staten naar het hof, In een eeuw van welbehagen wensen de Acht Onsterfelijken een lang leven. Wat opgevoerd werd was: Xuan-zong bezoekt in een droom het Maanpaleis, Ti Qing verovert 's nachts de Kunlunpas.Ga naar voetnootb) Er waren ook onsterfelijken en kluizenaars, Er waren bovendien liefhebbende kinderen en gehoorzame kleinkinderen. Wie het zag kon er werkelijk geest en wil door sterken, Wie het hoorde vond er voldoende in om natuur en gevoelens te verbeteren. Na een ogenblik omstuwden de acht groepsleiders vier schoonheden in goud en ijsvogelveren. Zang en dans werden tesamen uitgevoerd, Muziek op blaas- en tokkelinstrumenten begon gelijktijdig. Wat zij zongen was: Gericht naar de Zoon des Hemels, Gelukwensen voor het Heilige Hof, Dankbaarheid voor de gunst des Keizers, | |
[pagina 88]
| |
Vreugde voor het Paleis, De muziek van een tijd van orde. Wat ze dansten was: De dronken Oeigoer, De levende Guan-yin, Liu Qing-niang Bao Lao-er, Zuivere, kuise bewegingen. Hun stem, als ze zongen, leek op het gekweel van jonge wielewalen, Hun dansende leest leek op de ranke wilgen in de wind. In het paleis schiep men behagen in elkaar, als de vis in het water, Vorst en onderdanen genoten tesamen. Met recht zei men [van die danseressen]: ‘Honderd kostbaarheden sieren de band om hun middel, Parels omzomen hun manchetten. Als ze lachen zie je bloemen voor je ogen, Wanneer de dans voltooid is, omwikkelt brokaat hun hoofd.’ Het grote banket was daarmee ten einde gekomen. | |
IIIDe uitvoerigste beschrijving van een theater wordt gegeven in de volgende san-qu van Tang Shi. Tang Shi leefde tijdens de tweede helft van de veertiende eeuw. Hij genoot in het bijzonder de gunst van de latere Yong-luo keizer (regeerde 1403-1424). Hij is een van de weinige vroege san-qu-schrijvers waarvan het verzameld oeuvre bewaard gebleven is. San-qu-liederen zijn dezelfde liederen die ook in de komedie gebruikt werden, maar nu individueel gebruikt, of tot andere suites verenigd. De aanduiding van de toonsoort waarmee iedere suite opent, is onvertaald gelaten. De namen van de afzonderlijke melodieën die voor ieder lied staan, zijn zo mogelijk wel vertaald. Met de komedie worden de san-qu beschouwd als de meest karakteristieke literaire voortbrengselen van de Yuan-dynastie.Ga naar eind5 Tang Shi beschrijft in deze san-qu suite de bouw van een keizerlijk theater te Nanking, de eerste hoofdstad van de Ming-dynastie, tijdens de regering van de stichter van die dynastie, de Hong-wu keizer (regeerde 1368-1398). Aan het einde beschrijft hij spelers en publiek. De exacte datum van het ontstaan van het gedicht of de bouw van het theater zijn niet bekend. Het gedicht zelf is een gelegenheidsgedicht dat gekenmerkt wordt door een barokke virtuositeit die men slechts zelden met Chinese poëzie associeert en die in de vertaling zoveel mogelijk is bewaard. De gebruikte tekst is te vinden in Sui Shu-sen ed. Quan Yuan san-qu, Peking 1964, pp. 1494-1946. De tekst vertoont enige kleine lacunes. | |
[pagina 89]
| |
Tang shi Het bureau voor vermakelijkheden verzocht een lofzang voor het nieuwgebouwde theater(Pan-she diao) (Shao-bian)
Heilig alom, heeft de vliegende draakGa naar voetnoota) eertijds, Toen de zon roodvlammend zijn Hemelse deugd verlichtte, Met een zwaard van drie voet lengte, in één wapenrusting, Moeiteloos, gekscherend, de gehele wereld, Chinezen en barbaren, verenigd. De twee materies,Ga naar voetnootb) De acht windstreken vermeerderen zijn eindeloze jaren. Een overvloedige lente binnen de vier oceanen, ................................. brengt vrede en orde voort. De hoofdstad Jin-lingGa naar voetnootc) is schoon en fraai. De chilin uit Lu toont gelukkige tekenen,Ga naar voetnootd) De feniks van Zhou komt met haar dans.Ga naar voetnoote) Een hemelse geur zwiert mee met de bries rond de vlaggen voor de wijnhuizen, Een zoete dauw mengt zich met het slijk op de neergedwarrelde bloemen. De vendels en banieren zijn neergehaald, Het krijgsgewoel is verstomd, De zwaarden en lansen zijn omgesmolten.
(Het kind spelen)
Werkelijk, het Bureau voor Vermakelijkheden heeft beslag gelegd op een zonovergoten terrein, Zo komt de weelderige schoonheid van vrouwen als wielewalen en bloemen nog meer uit. | |
[pagina 90]
| |
Het is waar: bij het Keizersgestemte hebben zich de sterren van de muziek verzameld.Ga naar voetnootf) Hoogoprijzend is het fundament gebouwd. Wat betreft de richting en ligging houdt men zich geheel aan de geheimen van Yin en Yang die de maatstaf zijn voor de Hemel en de richtlijn voor de Aarde, zoals verklaard door Guo Jing-chun.Ga naar voetnootg) Voor de maten en verhoudingen wijkt men niet af van de principes van constructie die de oudheid doorstaan hebben en na het heden nog zullen gelden, zoals uitgelegd door Lu Gong-shu.Ga naar voetnooth) Dag noch nacht wordt er gerust. Helder klinkend vliegen bijl en beitel als bliksemschichten, Met groot geraas bewegen zaag en spade als verschietende sterren.
(Zevende finale)
Puin voor de fundering wordt effen aangestampt, Brandmuren worden ijlings gemetseld. Vandaag maakt men plannen voor de komende duizend jaren. Men heeft het beste materiaal gekozen en daarvoor alle ijzeren stammen op de zuidelijke bergen gekapt, de bomen met hun bast vol dauw. Men heeft grote pilaarbases aangevoerd en daartoe alle gouden sterren uit de oostelijke oceaan gedregd, de stenen uit de golven met kammen als sneeuw. Het was niet gemakkelijk. Tot halverwege de hemel rijzen de gekromde dakhoeken op, Op de vlakke grond schittert het bouwwerk.
(Zesde finale)
Bovenin heeft men fraaibesneden, achthoekige vensters aangebracht die de wind en de maan doorlaten, Beneden heeft men steilstijgende, honderdvoethoge trappen geplaatst waarvanaf men de sterren kan plukken. Als je leunt op de gebeelhouwde balustrade overzien je ogen de drieduizend mijl van de Hemelse Gracht.Ga naar voetnooti) De ragfijne onderste pannerij van de de wind tegenhoudende daklijst spreidt hoog zijn bonte mandarijneendevleugels uit, | |
[pagina 91]
| |
De huiveringwekkende uiteinden van de de wolken doen vliegende nokbalken strekken hoog hun roofdierenstaarten. Een veelheid van gestalten: Naast de jadevensters, met de wind bewegend, de wolken 's avonds, de regen 's ochtends, Buiten de rode deurgordijnen, rondwentelend, de Schepel in het noorden, de Wan in het zuiden.Ga naar voetnootj)
(Vijfde finale)
De poort is tegenover het Feniksterras van duizend voet hoog, waarover Li Tai-bai een nieuw gedicht schreef,Ga naar voetnootk) Het terrein wordt omwonden door de ene Rougestroom, waarin Zhang Li-hua haar restjes opmaak af waste.Ga naar voetnootl) Vanuit het bijvertrek dat op het zuiden uitziet, heeft men een steeds wisselend gezicht op de Klokbergen, die nu eens verdwijnen achter witte wolken, dan weer verschijnen. Het drie voet hoge podium verbergt een hol voor leeglopers, waar wielewaal nestelt en zwaluw samendromt.Ga naar voetnootm) Het kruispunt beheerst de oude keizerlijke basis met zijn gehurkte tijger en kronkelende draak.Ga naar voetnootn) Het silhouet van de wilgen is donker, de schaduw van de bloemen is dicht. Dicht langs de looppaden zijn balustrades met scharlaken vogels,Ga naar voetnooto) Schuin langs de affiches, strijken de zwartgerokte zwaluwen. | |
[pagina 92]
| |
(Vierde finale)
Hier, in de zaal, schetteren muziek en zang je in de oren. Daar, in de kleedruimte, waait muskus en orchidee je de neus in. Van het paleis, met zijn vijfkleurige wolken,Ga naar voetnootp) is men niet ver verwijderd. De trommels worden geslagen en een luide roffel gehoorzaamt de goddelijke stokken voor de verwelkoming van .............................. De kleppers worden geslagen en hun geratel volgt een hemelse wind de fenikstredenGa naar voetnootq) op. De acht soorten instrumenten zijn aanwezig: Van aardewerk, kalebassen, leer en hout, Van zijdesnaren, bamboepijpen, metaal en steen.Ga naar voetnootr)
(Derde finale)
De weidsheid lijkt op het Klooster van de Bonte Rode Nevels, met goud en jade versierd. De indrukwekkendheid lijkt op de Toren van Purperen Wolken, door parels en jaspis omgeven.Ga naar voetnoots) De schittering lijkt op het Terras van de Verdreven Koude in het Waterkristalpaleis, waar de herfst geen spoor nalaat.Ga naar voetnoott) De openheid lijkt op het Huis van de Zuivere Leegte in de wereld hierboven, het Maanpaleis.Ga naar voetnootu) De grootsheid lijkt op het Land van de Uiterste Vreugde in het westen, de Tushitahemel.Ga naar voetnootv) Talrijk zijn de schoonheden. De sereniteit lijkt op de topazen paleizen en de purperen muren op het eiland Peng-lai.Ga naar voetnootw) De fraaiheid lijkt op de donkerrode woonstee en de groenjade vijver op de berg Kunlun.Ga naar voetnootx) | |
[pagina 93]
| |
(Tweede finale)
De ‘muzikanten’ zijn goed in grappen, bekwaam in practical jokes, De ‘proloogsprekers’ kennen de tonen, verstaan de etiquette. De ‘ambtenaar’ is indrukwekkend en krijgshaftig, wat uit zijn mond komt lijkt wel een regenboog. De ‘tweede man’ bespreekt de vorige dynasiteën, bediscussieert de komende geslachten, betoogt lange verhalen, zingt kort versjes, zijn mond als een waterval past zich aan aan elke situatie, De ‘schelm’ zet een geweldige keel op, trekt gekke gezichten, maakt vreemde geboren, verkoopt oude grollen, zijn gestalte als een rechte boomstam verschilt van een gewoon mens. De ‘meiden’ brengen nieuws van bloemen voor de oostenwind.Ga naar voetnooty) De ‘vrouw’ wiegt in haar dans als de drieslaapswilg,Ga naar voetnootz) De ‘man’ strooit bij zijn lied één streng parels uit.
(Eerste finale)
De prinsen dragen vol hunkering rijke geschenken voor de actrices bij zich, De jongeheren richten vol verlangen feestmalen voor de toneelspeelsters aan. Zij die over de Drakenpoort gesprongen zijn en hun naam hebben geschreven op de Ganzenpagode,Ga naar voetnootaa) en zij die een schapekop ophangen maar op de hondestaart trappenGa naar voetnootbb) - stuk voor stuk zijn zij allen verheugd. De woekeraarGa naar voetnootcc) laat zijn schouders zakken, kromt zijn rug, keert zijn zakken om, verpatst zijn bezit en smijt wild met de dubbele munten, zilver, wit als sneeuw. De pseudoambtenaarGa naar voetnootdd) rekt zijn nek, steekt zijn hoofd uit, trekt zijn wenkbrauwen op, spert zijn ogen wijd open en kijkt aandachtig naar de hele rij,Ga naar voetnootee) jade, als een lentewind. | |
[pagina 94]
| |
Het lijkt wel een tempeldag.Ga naar voetnootff) De faamGa naar voetnootgg) is bekend langs de noordelijke granzen, De roem is verspreid in de zuidelijke marken.
(Coda)
Dank zijn de gunst als regen en dauw uit de negengelaagde hemel,Ga naar voetnoothh) De schittering van zon en maan, de twee schijven, Heeft dit theater wielewaal en bloem verzamelt en overheerst het het heelal. Zelfs een tienduizend Liang-yuan'sGa naar voetnootii) halen het niet hierbij! | |
IVEen beschrijving van een theater in een grote stad, zoals dat ervaren werd door een boer die het voor het eerst ziet, wordt gegeven in een san-qu van Du Ren-jie. Du Ren-jie was afkomstig uit het district Chang-qing in de provincie Shantung. Hij leefde tijdens de dertiende eeuw. Zelf weigerde hij een ambtelijke positie onder de Yuan-dynastie, maar zijn zoon bekleedde wel ambtelijke functies onder de Mongolen. Onder zijn tijdgenoten stond hij bekend om zijn geleerdheid, talent en humor. Du Ren-jie's grootste activiteit schijnt te vallen juist voor het verschijnen van de eerste bekende komedieauteurs. In het hier vertaalde lied wordt, behalve naar de klucht, ook verwezen naar de farce, een tussenstadium in de ontwikkeling van klucht naar komedie, waarvan geen teksten bewaard zijn. Voor mijn vertaling heb ik gebruik gemaakt van de uitvoerig becommentarieerde Japanse vertaling van Ogawa Yōichi, in Shūkan tōyōgaku, no. 18, oktober 1967, pp. 78-87.Ga naar eind6 | |
Du ren-jie Een boer kent het theater niet(Pan-she diao) (Het kind spelen) De moeson kwam tijdig, de regen op het juiste moment, het volk is tevreden, Maar niemand is zo gelukkig als wij, boerenmensen. De zijderupsen en granen leverden een allerbeste oogst, De overheid kwam niet met herediensten en heffingen. | |
[pagina 95]
| |
Thuis, in het dorp, wilden we een gedane gelofte inlossen, Daarom kwam ik naar de stad om wat papieren geld en kaarsen te kopen. Juist toen ik door de straat kwam, Zak ik dat ze een felgekleurd aanplakbiljet ophingen. Nergens zag ik zo'n dichtopeengedrongen mensenmenigte!
(Zesde finale)
Ik zag een man die met zijn hand leunde tegen een poort die van balken was gemaakt, En met luide stem riep: ‘Komt! Komt!’ Hij zei: ‘Wie later komt, als het vol is, heeft geen plaats om te zitten.’ Hij vertelde: ‘De eerste helft is de klucht Vrijen. Daarna de farce. We spelen Liu Shua-ho.’ Met luide stem riep hij: ‘Het is over voor je er erg in hebt!’ ‘Zeldzame toejuichingen!’
(Vijfde finale)
Ze vroegen tweehonderd koperstukken en ze lieten me binnen; Eenmaal binnen de poort, ging ik een houten helling op. Ik zag ze rij na rij, opeengepakt rondom zitten. Ik keek omhoog: het leek een klokketoren, Ik keek naar beneden en het was een maalstroom van mensen. Ik zag wat vrouwen op een verhoging zitten. Het was geeneens een tempelfeest met processie Maar zonder ophouden roffelden ze op de trom en sloegen ze op de gong.
(Vierde finale)
Eén meisje liep een paar maal rond, Na een korte tijd liet ze een groep tevoorschijn komen. Daarbij was me een stuk ongeluk! Hij had een zwarte hoofddoek om, boven op zijn hoofd stak een penseel. Zijn hele gezicht was kalk, en daarover hadden ze nog wat zwarte strepen geveegd. Ik begrijp niet hoe hij het uithield! Over zijn hele lijf, van boven tot onder, Droeg hij een gebloemde katoenen toog.
(Derde finale)
Hij zei een poos gedichten en verzen op, Hij gaf een poos beschrijvingen en liederen ten beste. | |
[pagina 96]
| |
Zonder één fout. Hij roerde zijn mond en repte zijn tong - nooit te hard of te zacht; Knappe spreuken, fraaie woorden, hij wist er heel wat. En bij het einde, Uitgesproken, boog hij het hoofd tot op de voeten: ‘De klucht is ten einde, nu wordt de farce gebracht.’
(Tweede finale)
Eén had zich verkleed als de oude baas Zhang, Híj was veranderd in een waard. Al stappende zei de eerste dat hij door een stad liep En een jonge vrouw achter een deurgordijn zag staan. Die oude kerel bedacht uit alle macht plannen om haar zijn vrouw te maken En hij liet de waard bemiddelen. Zij wou alleen bonen en koren, rijst en tarwe, Zij vroeg geen katoen of zijde.Ga naar voetnoota)
(Eerste finale)
Liet hij de oude baas naar voren gaan, dan durfde die niet naar achteren te gaan, Zijn linkervoet optillen, dan durfde die niet zijn rechtervoet op te tillen. Hoe de oude man draaide of keerde, hing van hem alleen af. De oude baas raakte werkelijk geërgerd En sloeg een leren knoet in één slag op hem in twee stukken. Ik dacht, dit wordt een rechtszaak, hier komt een aanklacht! Pardoes barstte ik uit in een luid gelach.
(Coda)
Maar mijn volle blaas Stond op barsten, ik kon niet meer. Ik hield maar vol, ik hield het op, ik wou nog langer kijken. Zonder reden lachte ik me om die ezelslullen dood! | |
VEen beschrijving van een commercieel theater in een grote stad wordt ook gegeven in de volgende san-qu van Gao An-dao, alleen laat deze ons de opvoering zien door de ogen van een hooggeplaatst ambtenaar die wel anders | |
[pagina 97]
| |
gewend is en nu niet direct onder de indruk is. Over Gao An-dao is niets bekend. De drie san-qu die van hem bewaard zijn, zijn opgenomen in een verzameling die uit 1351 stamt. Het is dus waarschijnlijk het veiligste hem in de eerste helft van de veertien eeuw te plaatsen. In deze san-qu worden de verschillende onderdelen van een theatervoorstelling stuk voor stuk beschreven. De Zevende finale beschrijft een zangnummer, de Zesde finale een dansnummer, de Vijfde finale verschillende acrobatische nummers. De Vierde finale geeft een beschrijving van de klucht, de Derde finale en de Tweede finale van de komedie, en de Eerste finale van de toegift. Bij de vertaling heb ik uitvoerig gebruik gemaakt van Hu Qi's gedétailleerde kommentaar, dat opgenomen is in zijn Song fin za-qu kao, Peking 1959, pp. 311-326. | |
Gao an-dao Het spelersgilde(Pan-she diao) (Shao-bian)
Een heldere dag met een warme zon en een aangename wind, Het ogenblik dat je je thee hebt gedronken en je maal gegeten. Je beklaagt jezelf: een gevangene van je ambt, Die aan het bit van conventie wordt voortgetrokken zonder ophouden. Je zoekt je oude vrienden op. Ze komen naar buiten, hun kleding en kap zijn correct, Hun voorkomen is waardig, Stuk voor stuk zijn ze buitengewoon knap. Allen wachten ze voor de poort van hun woning. Je wilt je gaan vermaken in de huizen van plezier Om je mistroostigheid te verdrijven, je zorgen te vergeten. Moe van het zwerven door de rosse buurt en het hunkeren naar de hoeren, Ga je naar de schouwburg om je te laten amuseren door de acteurs en actrices. Je wilt genieten van prachtige dansen en zuivere zang, Je wilt kijken naar hun schitterende tanden en heldere ogen, Je gooit er wat nutteloze verteringen en nodeloze consumpties tegenaan.
(Het kind spelen)
De hinkelende eenbenigen zijn me werkelijk grof en lomp, De schreeuwende sjouwers roepen en brullen. De ogen die je aanstaren worden nog waziger.Ga naar voetnoota) De portier is driest en fors, een ware buffel; | |
[pagina 98]
| |
De spitse bek van de orkestleider die fluit speelt, staat scheef, De linkerhand van de muzikant die de trommel roert, heeft een gezwel; Iedere wijze die hij roffelt, hapert. De man bij het programmabord is als een gamaal gebocheld, De man die pepermunt verkoopt, lijdt aan krop.
(Zevende finale)
De vrouwen die op het toneel zitten, Lijken op de orkestbank gargouilles. Als je aandachtig kijkt zijn ze inderdaad totaal lelijk. Stuk voor stuk dragen ze een blauwkatoenen rok strak en stijf om hun pens, Met zwartgarenmoesjes hebben ze hun voorhoofd dik en stevig omzwachteld. Ze laten hun blikken glijden over de jongeheren boven en beneden in de schouwburg. Wanneer ze een finale zingen, zetten ze ongeacht de wijze driest een keel op, Als ze invallen laten ze hun bekken te keer gaan.
(Zesde finale)
Zij die muziek spelen grijpen er vaak naast, De leider van de troep vindt zichzelf subliem. Zie je ooit dat zij ‘aan weerszijden hun goudbepoederde mouwen opnemen?’ Droevig genoeg springen luizen en neten van schouder tot schouder, En dat heet dan ‘parels omzomen hun manchetten.’ De vier strofen van de dans lang kronkelen ze maar wat aan. Geldt hier ooit dat ‘de pruimebloesem van het paleies hun voorhoofd aanraakt?’ Wie zou bereid zijn om ‘met brokaat uit Szechuan haar hoofd te omwikkelen?’
(Vijfde finale)
Als ze een rood vendel zwaaien, omzwachtelt het hun ruggegraat, Als ze met een wit doek wapperen, wikkelt het zich om hun schenen. De ‘rijke mieter’ is niet om aan te zien. De steltloper stoot bijna zijn hoofd kapot, De saltospringer struikelt zodat hij bijna uitelkaar spat. De man die de ‘dikke duivel’ danst, is oud en uitgemergeld. Het groepswerk is zonder regel of fantasie, Aan het ‘steenpuistenspook’ zie je niets schrikwekkends.
(Vierde finale)
De ‘stommeling’Ga naar voetnootb) heeft zich de kop kapot gespeeld, | |
[pagina 99]
| |
De ‘tweede man’ schreeuwt zijn mond kapot van honger. De ‘man’ en de ‘toegevoegde man’ zijn werkelijk afgetobd en haperen. Ze kunnen de bekende ‘candidaat’, ‘ambtenaar’ en ‘vrouw’ niet neerzetten, Ze maken de beroemde Wei, Wu en Liu volledig ten schande. Met moeite zeggen ze: ‘Rijkdom is wijn in een hoog, roodgeverfd paviljoen’,Ga naar voetnootc) Geen slaat als een wervelwind tweehonderdmaal de radslag.
(Derde finale)
De ‘vrouw’ is niet verleidelijk, Haar lompe lijf lijkt op een waterbuffel. Haar gekrijs is als het aanslaan van een hofhond op een eenzame hoeve. Onder haar kap en kammen strekt ze koppig haar gore hals, Over de tekst van haar rol spreidt ze nutteloos haar zwarte nagels. De man die de affiches maakte, heeft ons misleid. Er stond geschreven: ‘Zwierige dans, Een kwelende stem.’
(Tweede finale)
De tegenspelers laten gaten vallen in hun woordenvloed, De diva verliest haar hof-hoofdtooi. De ‘oude vrouw’ dwingt zich haar vette lijf te kronkelen. De man die de ‘keizer’ speelt, doet alle verwikkelingen de das om, De man die de ontknoping brengt, geeft mosterd na de maaltijd.Ga naar voetnootd) De ‘toegevoegde vrouw’ stinkt naar rauw vlees. Alles wat er is, zijn wat smerige attributen, Onbenullige kostuums.
(Eerste finale)
Voor de toegift stelt de groep zich op Om de nummers te beëindigen. Hun spelen en acteren is bedroevend en schandalig. Zij treden nu in de oostelijke, dan in de westelijke vermaakswijk op. Hoe zou je ze kunnen loslaten op de districten in het zuiden of het noorden? Als het éénmaal misgaat, zijn ze niet meer te redden. Dan verspreiden zij zich als los zand naar alle windstreken, Dan vallen ze uiteen als dakpannen, in alle richtingen. | |
[pagina 100]
| |
(Coda)
In de beste theaters ben ik gewend te komen, In de betere huizen van plezier weet ik mijn weg. Dit soort acteurs, muzikanten, actrices Moest enkel, spelend op wat woest terrein, de dorpen en gehuchten afgaan! | |
VISui Xuan-ming schreef een san-qu waarin de hele toneelwereld gezien werd vanuit het standpunt van de trommel in het orkest. Over Sui Xuan-ming is al even weinig bekend als over Gao An-dao. Ook Sui Xuan-ming leefde waarschijnlijk in de eerste helft van de veertiende eeuw. Bij mijn vertaling van deze san-qu heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de Japanse vertaling en het commentaar door Tanaka Kenji in Tōhōgakuhō no. 40, (1969), pp. 71-73. | |
Sui xuan-ming Op de trommel(Pan-shie diao) (Het kind spelen)
Het doen en laten van de artiesten heb ik door: Zij vertrouwen geheel en al op hun roem om te bestaan. Zij trachten voor het ogenblik die leren zak van hun lijf te voeden Om later stil te wonen in een Nestje van Genoegen. Dreunend slaan ze mij zó, dat ik niet weet waar het te zoeken, Strak en stijf snoeren ze mij zó in, dat ik niet weet wat te doen. Zij hebben hun onechte ambacht ingestudeerd. Ze krijgen de mensen zover dat ze dat waarderen en leuk vinden, Terwijl juist ik uit de buik van de trommel het lied zing.
(Vijfde finale)
Wanneer het balkon geopend wordt, hangen ze wat papieren geld om mij heen, Wanneer de schouwburg gewijd wordt, krijg ik wat waardering en goede wensen. Als de theaters wedijveren, versieren ze met mij de entree. Als ik er ben, is er in de volle zaal op slag stemming, En de fooien zijn buitengewoon veel. Als ik eventjes rust wil, Dan kan het alleen bij vechtscènes en grollen, Onderbrekingen en aankondigingen. | |
[pagina 101]
| |
(Vierde finale)
Scherp let ik erop of de openingswoorden ten einde zijn, De ‘toegevoegde man’ zijn optreden afrondt. Zodra er een ruzie is, begeleid ik het kabaal, Als ze een klucht spelen, geven ze door mij het slot aan. Als ze in een dorp optreden roffelen ze een poos op mij. Onder de vijf instrumenten ben ik het luidst. Ik maak dat iedereen blij en verheugd is, Iedereen in de beste stemming is.
(Derde finale)
Bij de verwelkoming van een keizerlijk bevelschrift dragen ze mij bedekt bij zich, Op de terugweg van het inhalen van een hoog ambtenaar dragen ze mij op de rug. De slappe touwen in de hoeken van de schouwburg zijn een onheil dat mij achtervolgt.Ga naar voetnoota) Bij iedere klank spreek ik mijn wrok geheel en al uit, Met iedere slag groeit mijn vijandschap meer en meer. In mijn maag lijd ik altijd honger. Of het nieuwe wijzen zijn of oude scores, Zij tonen de volheid van mijn haat, de veelheid van mijn woorden.
(Tweede finale)
Deze kerels minachten alleen het instrument als minderwaardig Maar beseffen niet dat hun eigen vermogen beroerd is. Ik heb eens de rijke losbollen op straat een paar nieuwe liederen horen spelen: ‘Wat zou je eten zonder die paar flarden dik vel?’Ga naar voetnootb) Ze hoeven de affiches maar te zien, of ieder gaat ze met een boog voorbij. Op het toneel zien de hoeren heimelijk uit, Het verdriet ze dat ze de voorbijgangers niet van de straat handtastelijk naar binnen kunnen sleuren. Steeds wanneer het publiek wat minder wordt, Verdriet het hen dat ze er geen vijfduizend kleppers bij kunnen nemen, Of tienduizend koperen gongen. | |
[pagina 102]
| |
(Coda)
Ze doen me klinken als om de maan te redden, maken misbaar als om sprinkhanen te verjagen.Ga naar voetnootc) Het is niet te geloven dat de toeschouwers er de oren niet van tuiten, dat de omwonenden niet gek worden van het lawaai. Van de vroege ochtenduren spelen zij aan enen door tot voorbij het avondmaal. Door de spelers, iedereen, word ik doodgeroffeld! | |
VIIAmbtenaren konden hun officiële bijeenkomsten en privé-uitjes veraangenamen door een actrice uit te nodigen voor hen op te treden, in hun ambtswoning of in een wijnhuis. Wanneer de actrice kwam, werd ze tenminste vergezeld door haar (adoptief) moeder en enige muzikanten - als ook nog een of twee acteurs meekwamen al snel een heel toneelgezelschap. Van de actrice werd bij zo'n gelegenheid niet alleen verwacht dat zij speelde en zong, maar ook dat zij deelnam aan de conversatie en gezelschapspelletjes. Voor de meeste rijke Chinezen was de actrice een lichtekooi, een geisha, die zich van haar collega's alleen onderscheidde door haar speciale training. Bij zo'n optreden bepaalde de actrice niet zelf haar nummers, maar het publiek koos een aantal scènes en fragmenten uit haar repertoire. De hier vertaalde anonieme san-qu suite uit de eerste helft van de veertiende eeuw, beschrijft zo'n privé-optreden. De oorzaak van de schrik van de actrice bij de inspectie is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk betreft het hier een officieel geregistreerde lichtekooi, ondergeschikt aan het keizerlijke Bureau voor Vermakelijkheden, aan wie het verboden was op te treden voor particulieren of ambtenaren in de hoedanigheid van privépersonen. Een Japanse vertaling, met uitvoerig commentaar, is verzorgd door Tanaka Kenji in Tōhōgakuhō no. 40 (1969), pp. 66-70. | |
Anoniem De inval in het bordeel(Pan-she diao) (Het kind spelen)
Gisteren kwamen gasten mij opzoeken, Het waren een paar van mijn beste vrienden. Ze zeiden: ‘Een aantal jaren zijn wij al niet uit de band gesprongen. | |
[pagina 103]
| |
We kwamen speciaal jou vragen mee uit te gaan.’ Ik opende de zware kist en nam mijn zwarte muts er uit, Daarop pakte ik het bewerkte zadel en deed mijn rode vos het bit aan. Bit naast bit galoppeerden wij samen, Ieder van ons verzorgd, Elk van ons elegant.
(Dertiende finale)
We draafden door de hoofdstraten en schoten door de kleine steegjes, We bezochten schouwburgen en gingen binnen in een wijnhuis. Haastig riepen we een impressarioGa naar voetnoota) en stuurden we een knecht op pad: ‘De heren hebben een vrije dag en kwamen mij opzoeken op mijn kantoor. Hier heb je een paar snoer kopergeld, roep een actrice! Geen uitvluchten! Vraag een “vrouw” die naam heeft, Een schoonheid die de recette omhoogjaagt.’
(Twaalfde finale)
In een ogenblik was een schaap geheel geslacht, In korte tijd was een gans gaargekookt. Alles stond klaar. ‘Als een engel’, baden we een dertig maal, Als levenswater verzwolgen we achter elkaar vijf, zes kruiken. Vol verwachting zagen we uit naar haar komst, Al snel watertandend En van stuur.
(Elfde finale)
We hadden een Xiao-qing willen roepen maar zij heette geen Su,Ga naar voetnootb) We hadden een Yue-xian willen vragen maar zij heette geen Zhou.Ga naar voetnootc) Voor jouw Guei-yingGa naar voetnootd) was haar wezen werkelijk te lomp en onbeschoft. Als Shi-shiGa naar voetnoote) was zij in alles onverbeterlijk, Zij leek wel een Pan-panGa naar voetnootf) en zal zeker ook wel Liu hebben geheten. | |
[pagina 104]
| |
Zij dronk de drempeloverschrijdingswijnGa naar voetnootg) volledig op. Zij leek een gemanipuleerde marionet, Een opgedoft geraamte.
(Tiende finale)
Van haar zwarte smoel kon je de poeder afvegen, Uit haar scheve wrong kon je de olie wringen. Rouge had ze op haar helder rode mond gesmeerd. Haar klauwen als visfuiken waren zo grof als de tanden van een eg, Haar middel van een waterdrager leek zo log als een molensteen. Geen sprake ervan dat zij door liefdesleed vermagerd zou zijn! Zij kende geen dartsGa naar voetnooth) of trictrac, Ze was alleen gewend tarwe te planten en buffels te hoeden.
(Negende finale)
Zij had een jade dwarsfluit maar ze kon er niet op spelen, Zij had een zilveren cither maar ze kon er niet op tokkelen. Zij bedekte ze met haar paar van knoestige handen. Ongemerkt stond ze klaar om in de lekkernijen te knijpen, Onbewust was ze er op voorbereid om in de hapjes te prikken. Zonder ophouden zong ze alle wijzen haperend. Pas gezuiverde brede tanden, Zoëven geborsteld vaalbruin haar.
(Achtste finale)
Hoe kon ze 't Groen Broertje spelen? Hoe kon ze Witte Kraanvogels zingen?Ga naar voetnooti) Hoe zou haar weerbarstig lijf de vierde strofe van de dans uitkronkelen? ‘Geloof maar niet dat ik om de gasten op te winden die ene draad van koppig kwijl inslik.’ Zij liet als ‘witte parels’ over haar hele lichaam haar domme zweet lopen. Zij was ontegenzeggelijk totaal lelijk. Enkel en voet waren doorlopend plat, Kruis en schedel waren glimmend kaal. | |
[pagina 105]
| |
(Zevende finale)
Thuis had ze een jonge kerel, Op de schepen hield ze het met de matrozen. Als ze één maal zong, schonk ze zich op allerlei manieren wijn in. Pardoes viel ze telkens uit tegen de heren, Ze was het van nature te zeer gewend om het achterover op een bank te doen. Paardeknechten, alles ging. Haar baarmoeder was allang onvruchtbaar, Haar maandelijkse vloed stroomde ononderbroken.
(Zesde finale)
Wanneer ze improviseerde keek ze strak voor zich uit, Wanneer ze converseerde hield ze haar handen niet stil. Ze duwde de wijn om en doordrenkte de mouwen van iemands gewaad. De troep van teven, de kliek van hondenGa naar voetnootii) was erger dan plunderaars, Ze schrokten als tijgers en schransten als wolven, erger dan vluchtelingen. Ze goten zich vol of ze helemaal lek waren. Het ganzeborstje werd onder de attributen goed ingepakt, Een schapebout werd haastig in haar bonte mand gestopt.
(Vijfde finale)
Doctor Zhang fronste de wenkbrauwen, Candidaat Li boog het hoofd. We hadden niet gerekend op zo'n smerig onrecht. De meid kon zich haar hele leven hier op beroemen, Wij hoerenlopers hadden ons dit keer geheel ten schande gemaakt. We moesten maar berusten. Ons bleef niets over dan diepe zuchten te slaken, We waren niet eens in staat elkaar de beker aan te reiken.
(Vierde finale)
Wij konden de honger in onze magen niet uithouden, Wij konden de schaamte op onze gezichten niet afvegen. Meen maar niet dat zij een vrouw was die de wereld geheel kende en haar mond liever hield. Ook al sierden op ons feest geen kleinodiën de gordel om haar middel, Hoe zullen op jouw feest parels haar manchetten kunnen omzomen? Haar stank van rauw vlees was niet te harden. In een half jaar had ze tweemaal een miskraam gehad, Op één dag viel ze negen maal flauw. | |
[pagina 106]
| |
(Derde finale)
Het water in de rivierGa naar voetnootj) zong ze zonder ervaring, Maar Kleine MeidGa naar voetnootk) had ze goed onthouden. Sinds ze gekomen was had ze ons nog geen driemaal ingeschonken, Of ze wou al een extra beloning, op haar o-benen rondwaggelend, Of ze eiste al een fooi, herhaaldelijk, zonder haar mond te houden. Voordat we een kop thee gedronken hadden, Werd gezegd dat ‘Zangeressen’ van het Bureau voor Vermakelijkheden De verleidelijke lichtekooien van de eerste klasse inspecteerde.
(Tweede finale)
Commissaris was de kleine Zhu, Assistent was de oude Liu. En dan was er nog een gevolg van onbeschofte bruten. Van schrik vervloog als rook ons ‘Su Xiao-xiao in een maanverlichte nacht op Wielewaalmarkt’,Ga naar voetnootl) Van ontsteltenis verdween als sneeuw voor de zon ons ‘Xu Pan-pan in de lentewind op Zwaluwtoren.’Ga naar voetnootm) Helemaal overstuur was onze Zao E-xiu.Ga naar voetnootn) Ze nam haar instrumenten op en een waas trok over haar ogen, Ze zocht naar hun hoes en schreeuwde haar keel kapot.
(Eerste finale)
Aan de noordkant van de vermaaktswijk was de poort gesloten, Aan de zuidzijde zochten ze een boot. Zij dacht dat zij op dat zelfde ogenblik zou sterven, zonder enige hulp. Toch was haar misdrijf menselijker dan die waarvoor men koning YamaGa naar voetnooto) vreest, De wacht had nog minder aanleiding dan bij de tuchtiging van Li Zhi-fu.Ga naar voetnootp) Het leek wel of er brand was uitgebroken! Kleine Wang werd weggesleept, Kleine Li klampte zich aan alles vast. | |
[pagina 107]
| |
(Coda)
De oude madam kon zich niet meer verlaten op haar kleppers en vluchtte uit alle macht, De kwade muzikanten met hun gong onder de arm, wisten alleen maar: wegwezen! Het waren ook geen dorpen en gehuchten afstropende roofdieren, Maar angstige, schichtige straathonden. |
|