Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| ||||
BoekbesprekingenNazomer en najaar hebben een reeks fraaie en belangrijke bibliographische uitgaven gebracht. Aan de spits der wetenschappelijke aanwinsten stellen wij een zeer belangrijke studie over de anoniemen- en pseudoniemenliteratuur: Arthur Taylor and Fredrick J. Mosher, The bibliographical History of Anonyma and PseudonymaGa naar voetnoot1). De schrijvers - de germanist Taylor is reeds als historisch bibliograaf bekend door zijn in 1945 verschenen studie Renaissance Guides to Books - beperken zich tot de bibliographische kant van hun onderwerp; de psychologische en algemeen cultuurhistorische aspecten zullen hopelijk nog eens hun historicus vinden. De inleidende verhandeling, die overvloedig gedocumenteerd is, geeft een grondige analyse der anoniemen- en pseudoniemenliteratuur van de Renaissance tot in de 19e eeuw. Zij betrekt - wat tot nu toe niet gebruikelijk was - ook de pseudepigraphische schrijvers in het onderzoek. Wie deze inleiding leest, begrijpt hoe belangrijk de kennis der historische grondslagen ook voor het vak der bibliographie is. Wij zijn over het algemeen zo gemakzuchtig geworden en gebruiken onze Barbier of Holzmann-Bohatta zonder ons nog veel te bekommeren om hun voorgangers en bij hun prestaties stil te staan. Door de publicaties van Besterman (Beginnings of systematic Bibliography) en Taylor is inderdaad hierin reeds een weinig verbetering gekomen. Een der verdiensten van dit nieuwe werk is dan ook, dat wij ons rekenschap kunnen geven van de verdiensten van Gesner, Placcius, Meurer etc. - De inleiding wordt gevolgd door een volledige bibliographie der anoniemen- en pseudoniemenliteratuur. Zij bevat uiteraard geen verrassingen, is echter waardevol door haar volledigheid. Misschien weet b.v. niet iedereen, dat in Amerika een lijst van Friese pseudoniemen verschenen is. * Tot de belangrijke aanwinsten behoort verder de ‘Studienführer’: Joachim Kirchner, BibliothekswissenschaftGa naar voetnoot2). Net als Milkau neemt Kirchner het begrip Bibliothekswissenschaft in de ruimste zin: ‘Buch- und Bibliothekswesen’. Op deze wijze zijn twee derde van het boek niet aan bibliotheekwetenschap in de engere zin gewijd, maar aan schriftgeschiedenis, handschriftkunde, geschiedenis van de druk, de krant, de boekband, de boekillustratie, de boekhandel; in het kort worden wetenschapsgeschiedenis en biblio- | ||||
[pagina 156]
| ||||
graphische methodiek behandeld en pas daarna de eigenlijke bibliotheekwetenschap (geschiedenis der bibliotheken, systematiek, catalogisering, bibliotheekbouw en -inrichting, etc.). De degelijkheid heeft onder de veelzijdigheid niet geleden en op alle door hem bestreken gebieden geeft het boek blijk van een ruime internationale blik. De lijst ‘Stichwörter zur europäischen Wissenschaftsgeschichte’ is een nuttige toegift. Zolang Milkau in zijn nieuwe druk nog niet volledig is, is Kirchner een goede plaatsvervanger; voor wie Milkau te omvangrijk is - en dat zijn zeker niet weinigen - is het een uitstekende ‘zakeditie’. * De fraaiste, daarom echter niet minder belangrijke aanwinsten vinden wij op het gebied der drukkunst. Studio had in 1914 en in 1938 onder de titel The Art of the Book overzichten doen verschijnen over de stand der drukkunst. Deze traditie wordt dit jaar met een derde deel voortgezet: The Art of the Book. Some records of work carried out in Europe and the U.S.A. 1939-1950. Edited bij Charles EdeGa naar voetnoot3). Over de blijvende betekenis van een dergelijk boek kan moeilijk nu reeds een oordeel worden uitgesproken. Wij hebben echter de indruk, dat de nieuwe uitgave op de meeste der behandelde gebieden even representatief als haar voorgangers zal blijken te zijn. Er is nauwelijks een beter inzicht in de stand der druk- en bindkunst voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog te verkrijgen als het eerste deel van The Art of the Book ons geeft. Wat de eigenlijke boekdruk betreft, lijkt mij het nieuwe deel een volkomen adequate weergave van de stand van zaken zoals die nu is. Het accent is sedert 1914 wel zeer sterk veranderd. Toen waren het de bijzondere druk, de luxe-editie en het bibliophiele experiment, die de toon aangaven; nu zijn het voor een groot gedeelte de gebruiksletter en de goed verzorgde doorsnee-uitgave, zelfs van het wetenschappelijke boek, die het beeld vooral bepalen. Hoewel bij de samenstelling van dit boek, dat zijn ontstaan dankt aan jarenlange tijdrovende internationale samenwerking van de meest bevoegde vaklieden uit elf landen, geen moeite werd gespaard, wil het ons toch voorkomen, dat de veelheid van het gebodene het de samensteller moeilijk heeft gemaakt, op alle gebieden hetzelfde peil te bereiken. Drukletter, boekdruk, boekillustratie en boekomslag, uitgeversband en handbindwerk worden behandeld. De hoofdstukken over boekillustratie en over het met de hand gebonden boek zijn de zwaksten. | ||||
[pagina 157]
| ||||
Nederland slaat bijna overal een goed figuur. De Nederlandse drukletters munten uit door soberheid en door het vermijden van het experiment. De Nederlandse uitgeversbanden behoren tot de besten. Het is interessant, dat in het hoofdstuk ‘Printing the text’ G.W. Ovink en F. Mayer een speciale beschouwing wijden aan het onder de Duitse bezetting geschreven illegale boek. * Van heel andere strekking is Charles Rosner's Printer's Progress. A comparative Survey of the Craft of Printing, 1851-1951Ga naar voetnoot4). De titel is misleidend. Er wordt niet de periode van 1851 tot 1951 behandeld, maar de jaren 1851 en 1951 worden met elkaar geconfronteerd. Deze inderdaad fascinerende taak is op een waarlijk boeiende wijze vervuld. Het zeer kostbaar en fraai uitgegeven boek zal zonder twijfel een der schoonste herinneringen aan het Festival of Britain 1951 blijven. In de laatste afleveringen van Folium hebben wij op de publicatie van Dr Luc. Indestege over de Nederlandse boekband attent gemaakt. De schrijver heeft over dit onderwerp (de boekband in de oude Nederlanden) in de School voor de Grafische Vakken te Utrecht een lezing gehouden, die in de door deze school uitgegeven reeks Voordrachten voor leerlingen in druk verschenen is: een uitstekende inleiding in een onderwerp, waarover haast geen literatuur bestaat. Het boekje is in het eigen bedrijf der school liefdevol uitgegeven. Omdat het op een bijzonder onopvallende plaats is verschenen, nl. in Aus dem Antiquariat, Beilage zum Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel, nr. 79 van 2 October 1951, achten wij het noodzakelijk belangstellenden op een nieuw opstel van Jan Tschichold attent te maken: Klassifizierung der von uns gebrauchten Buchdruckschriften. Eine neue Terminologie. | ||||
[pagina 158]
| ||||
Bibliotheca Janseniana Belgica
Pater Leopold Willaert heeft velen aan zich verplicht door de publicatie van het werk, waarvan de inhoud en het karakter voldoende in de hier boven staande titel zijn aangeduid. Ieder, die zich met de geschiedenis der Katholieke Kerk in de Nederlanden heeft bezig gehouden, weet welk een beroering in de 17e en 18e eeuw is gewekt door de Leuvense School, die in vele opzichten lijnrecht inging tegen de door de Jezuieten verdedigde opvattingen. Het ging hier om dogmatische vragen betreffende de genade, voorbeschikking en vrije wil, ethische kwesties als rigorisme, probabiliorisme en laxisme, sociaaleconomische problemen als het geoorloofdzijn van het nemen van rente, politieke geschilpunten, als het gezag van de paus en de verhouding van kerk en staat, liturgische meningsverschillen als het gebruik van de moedertaal bij kerkelijke ambtshandelingen enz. Deze discussie, die ten onrechte wordt verbonden aan de naam van Jansenius, heeft haar neerslag gevonden in een menigte van publicaties, niet slechts statige folio's en dikke octavo's, maar vooral ook in pamfletten, die in vele honderdtallen in de bibliotheken aanwezig zijn en daar pseudoniem en/of ongedateerd, gebundeld of enkel, menig bibliothecaris moeite en zorg veroorzaken. Reeds vroeg heeft men gepoogd een opsomming te leveren, maar de pogingen om tot een verantwoorde bibliografie te komen dateren pas uit de vorige eeuw. Willaert is de eerste, die volledig wil zijn binnen de perken, die door de titel worden aangegeven. Onder ‘belgisch’ verstaat hij de vroegere katholieke Nederlanden, het gebied van Luik en het tegenwoordige België. Hij geeft ons dus de publicaties, die als auteur een Belg hebben, in de aangegeven zin van het woord, die in België uitgegeven (heten te) zijn, of daar gedrukt of verkocht werden, èn publicaties, die betrekking hebben op België of Belgen. Verder geeft de auteur werken, die niet onder deze categorieën vallen, maar zonder welke de geschiedenis van het Jansenisme in België niet volledig zou zijn. Op blz. 18 geeft Pater Willaert een nauwkeurig overzicht van de bibliografische regels, waaraan hij zich gehouden heeft bij de opstelling van zijn boekenlijst. Het is wel jammer dat de auteur gemeend heeft een eigen systeem te moeten volgen en zich niet bij een der bestaande systemen aangesloten heeft. Thans moet men wel goed de opvattingen van Pater Willaert voor ogen hebben, wil men een bepaalde titel snel kunnen vinden. De auteur begint zijn overzicht met de opsomming der hulpmiddelen, | ||||
[pagina 159]
| ||||
voornamelijk catalogi van bibliotheken en inventarissen van archieven. Bij dit gedeelte mogen wij opmerken (s.v. Amersfoort) dat het Seminarie der Oud-Bisschoppelijke Clerezie, zich nooit op het aangegeven adres bevonden heeft maar altijd: Kerkstraat 1. Ik miste in deze waardevolle opsomming de uitgave der Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam: Boeken en Brochures over de Roomsch-Katholieke Kerk in 't algemeen en de Orde der Jezuieten in 't bijzonder. Amsterdam 1901. Een tweede afdeling bevat de verschillende eerder verschenen Jansenistische bibliografieën. Hier, evenals in de losbij gevoegde sigla wordt Van Beek verkeerd aangeduid. In de derde afdeling, die de naslagwerken en dgl. omvat, wordt deze fout hersteld. In deze lijst, die eerder teveel geeft dan te weinig, staat bldz. 44 (vierde regel van onder) Looses in pl. v. Loosjes en ontbreekt E. Préclin: Les Jansénistes du XVIIIme siécle et la Constitution Civile du Clergé, Parijs 1929, dat een uitstekende bibliografie bevat. Wat de tijdschriften betreft zou ik op De Oud-Katholiek willen wijzen (vanaf 1885) dat vooral in oudere jaargangen belangrijke bibliografische notities bevat (o.a. van J.A. van Beek). Verder had ik hier reeds de Mémoires historiques sur l'affaire de la Bulle Unigenitus dans les Pays-Bas Autrichiens, Brussel 1755, van Dupac de Bellegarde opgenomen willen zien. Maar wenden wij ons tot de hoofdschotel: de ‘Bibliographie Chronologique’, die in de thans verschenen delen de jaren 1476-1738 beslaat. Men kan de begindatum rijkelijk vroeg vinden, vooral als men onder de ‘Jansenistische literatuur’ ook bijbelvertalingen aantreft, maar de auteur is terecht van mening dat het van belang kan zijn dat men met deze titels vertrouwd is, wil men het milieu der Leuvense School leren kennen. Langzamerhand ziet men dan de discussie op gang komen en het is een boeiende lectuur de titels elkaar te zien opvolgen met als trefwoorden contritio, gratia, merita, liberum arbitrium enz. Beroemde namen komen we tegen en langzamerhand ziet men alle dramatis personae ten tonele verschijnen. We mogen hierop niet ingaan, maar verklaren gaarne dat hier een ware mijn aanwezig is, die rijke delfstof bevat voor allen, die geïnteresseerd zijn bij de worsteling om het Augustinisme-Het is uiterst belangrijk niet alleen de titels der boeken te hebben, maar ook na te kunnen gaan, welke verbreiding naar plaats en tijd ze hebben gehad. Wij menen de schrijver te eren door op enkele bezwaren en omissies opmerkzaam te maken. No 7057 wordt de Assertio Iuris van Van Erkel opgenomen onder de auteursnaam, terwijl deze in de titel niet voorkomt, (dit eveneens bij no 10083). In het jaar 1704 verscheen: L'innocence du Clergé de Hollande défendue. (P. Quesnel). Er zijn twee drukken (1716 en 1722) van Boulonnois: Mémoire pour l'église et la clergé d'Utrecht. 1725 verscheen een Second Mémoire. No 9356 dateert de Causa Ecclesiae Ultrajectinae in 1724. Waarschijnlijk is dit 1725. In 1726 verscheen In auctorem libelli Planariae Sedis etc. (no 9442) van L. Tydghat. In antwoord op no 9631 verscheen: Antwoord op zeekere Brief uyt Amsterdam etc. Amsterdam 1727. | ||||
[pagina 160]
| ||||
No 9635 meen ik te moeten toeschrijven aan F. Meganck. In het jaar 1731 verscheen te Leeuwarden een tweede druk van: Kort Onderwijs wegens de tegenwoordige kerkelijke geschillen, dienende tot verdediging der Brabandsche Vluchtelingen. No 10087. Van dit nummer verscheen ook een Nederlandse vertaling (origineel): Korte Afbeelding van het leeven en dood van den Doorl. en Hoogw. Heer Cornelius Johannes Barchman Wuytiers, Aertsbisschop van Utrecht. Utrecht 1733.
Pater Willaert weet als geen ander hoe moeilijk hier volledigheid te bereiken zal zijn. Dat er aanvullingen zullen moeten komen doet niets af aan onze eerbied voor de eruditie en het doorzettingsvermogen van de schrijver die thans tweederde gedeelte van een bijna hopeloos schijnende taak met zulk een goed resultaat heeft beeindigd. Wij hopen spoedig de verschijning van het derde deel te mogen begroeten, dat de literatuur zal brengen tot omstreeks het jaar 1800. Dit laatste deel zal de bruikbaarheid vn het werk zeer verhogen, daar het bovendien een lijst der ongedateerde anonyma zal bevatten, en een alfabetische lijst van auteurs met hun werken. Wanneer dit derde deel verschenen zal zijn, zullen en de bibliophiel en de historicus over een waardevol hulpmiddel beschikken bij de bestudering en rangschikking der vele duizenden Jansenistica. Onze welgemeende dank daarvoor aan Pater Willaert. P.J. Maan. | ||||
P.M. Mitchell. a bibliographical guide to Danish literatureGa naar voetnoot1)Een niet voor bibliographen of bibliophielen, maar uitsluitend voor practische doeleinden - voor bibliotheken en studerenden - samengestelde gids, die dan ook inderdaad uiterst practisch is naar indeling, systematiek en omvang van het gebodene. Juist voor de kennis der ‘kleinere’ literaturen zijn dergelijke overzichten (algemene werken, beste uitgaven, beste critische werken, etc.) van groot belang. Het zou de internationale bekendheid van b.v. de Nederlandse literatuur zeer zeker ten goede komen, indien een dergelijke gids voor onze letterkunde zou worden samengesteld. | ||||
[pagina 161]
| ||||
De tekenaar van deze miniatuur, die deze zomer te zien was in een der handschriften op de Bourgondische tentoonstelling in het Rijksmuseum, toont ons een Middeleeuwse vertaler aan het werk. Zijn hulpmiddelen - teksten, bronnen, woordenboeken - heeft hij om zich heen verspreid, en het is vermakelijk te zien, dat men toen met de kostbare, handgeschreven folianten net zo zorgeloos omging, als wij het nu met onze handboeken plegen te doen: zij slingeren op de grond en op het bed, zij liggen ruw opengebroken op de knie. Deze realistische blik in een literaire werkkamer ontleent zijn bekoorlijkheid vooral aan de van alle statie gespeende ongedwongenheid.
|
|