Naar aanleiding van een bespreking
In Het Boek, deel XXX, afl. 4 (blz. 369) heeft Mejuffrouw Dr M.E. Kronenberg, de eerste aflevering van Folium besproken. De grote verering, die ik voor de recensente gevoel, mag mij niet weerhouden op deze bespreking met enkele woorden in te gaan.
Aanleiding tot deze regels gaf mij niet de over het algemeen weinig welwillende ontvangst, die Mejuffrouw Kronenberg aan Folium ten deel laat worden. Evenmin was het - zoals de recensente misschien zou kunnen vermoeden - haar verdiende berisping aan mijn adres. In een kort nawoord namelijk op Nauwelaert's bibliographie der geschriften van de Nederlandse humanist Vladeraccus werd door mij geopperd, dat wij met het weinige, dat overgebleven is van de literaire nalatenschap van het 16e eeuwse Nederlandse humanisme, zorgvuldig moeten omgaan. Bij het samenstellen van enkele voorbeelden ter staving der bewering, dat literaire getuigen uit deze tijd uiterst zeldzaam zijn geworden, zijn mij enige bibliographische onnauwkeurigheden overkomen, die even onbegrijpelijk als onvergeeflijk zijn en waarvoor ik de verdiende meesterlijke tik op mijn vingers dan ook als verdiend aanvaard (zoveel te meer daar hiermee een kleine gewetensschuld wordt betaald: ik zat er altijd een weinig mee in, dat ik eens de aandacht heb moeten vestigen op een even onbegrijpelijke fout in Nijhoff-Kronenberg).
Niet deze dingen dus lieten mij tot dit antwoord besluiten. Dat deed uitsluitend mijn eerlijke verbazing over de woorden van Mejuffrouw Kronenburg, dat namelijk mijn naschrift op Nauwelaert's bibliographie ‘weinig zin’ zou hebben. Dit nu zou men van iemand, die een groot gedeelte van een lang en welbesteed leven wijdde aan de inventarisering en de conservering van ditzelfde culturele goed: de literaire nalatenschap der Nederlandse 16e eeuw niet hebben verwacht.
En nu wil het noodlot, dat juist wat Mejuffrouw Kronenberg mij terecht als bibliographische oncorrectheden verwijt, welbeschouwd nog beter materiaal oplevert ter ondersteuning van mijn bewering. Van Clenardus' Institutio (1530) is niet één exemplaar overgebleven, er zijn er vier aan te wijzen. Maar van deze vier exemplaren is er slechts één in Nederland te vinden. En wat Murmellius' Papa puerorum betreft, hiervan zijn niet vier, maar veertien uitgaven verschenen. Van de door mij onbegrijpelijkerwijze verwaarloosde uitgaven zijn in het geheel twaalf exemplaren bewaard - niet één ervan in Nederland. Alardus heb ik eveneens tekort gedaan: niet tien, maar negentien exemplaren zijn bewaard gebleven, waarvan er echter slechts acht in Nederland te vinden zijn.