Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Gevangenislectuur en gevangeniscouranten vooral in de 19de eeuwIn 1917 heeft het Genootschap tot Z.V. der Gevangenen in zijn rapport ‘De toepassing der celstraf’ voor het eerst op de periodieke verschijning van een gevangeniscourant voor alle gevangenen aangedrongen, als zijnde een der verbeteringen, ‘die met behoud van het cellulaire stelsel reeds aanstonds zouden kunnen worden aangebracht.’ Sinds die tijd staat de gevangeniscourant, voor en ten dele ook door gevangenen geschreven, in het middelpunt der publieke belangstelling. Maar daarover werd ook in de vorige eeuw nog al eens geschreven en trouwens niet alleen over de gevangeniscourant doch ook over geschikte lectuur voor gevangenen in het algemeen. Ja, als we onze vaderlandse gevangenis-geschiedenis nog wat verder ophalen, dan geldt dit zelfs al van de tijd, toen de oudste tucht- en spinhuizen werden opgericht, dus op het eind der 16de en in het begin der 17de eeuw. Toen had men nog wel geen plannen om een aparte gevangeniscourant te doen verschijnen, wat voor de hand ligt, als men bedenkt hoe weinig couranten er destijds in omloop waren, doch de verzorging van goede gevangenislectuur, een der beginselen van de circulatie van periodieke geschriften, hield toch ook onze tucht- en spinhuisbesturen bezig. Natuurlijk zocht men het toen bij voorkeur in de lijn van godsdienstige en gewijde geschriften, zodat bijbels of uittreksels uit de bijbel, voor gevangenen bewerkt, de dagelijkse lectuur voor de tuchteling werden. Een merkwaardig specimen in dat genre wordt nog in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bewaard, als behorende tot de collectie Suringar, waarvan hier de tweedelige titel volgt, zonder dat verder commentaar nog nodig is. ‘Een cleyn Handt-boecxken, waer in begrepen zijn Proverbia, de Spreucken Salomis, Ecclesiastes, de Prediker, Sapientia, 't Boeck der Wysheyt, Ecclesiasticus ofte Jesus Sirach, etc. Gedruckt ten nutte ende profijte van den Tuchthuyse binnen Amstelredam. 't Amstelredamme, 1635’, klein 8voGa naar voetnoot1). (In dezelfde band nog een extract uit het Nieuwe Testament onder de titel van:) | |
[pagina 149]
| |
‘Seecker Plaetsen uyt die Brieven der Apostelen. Oock eenige geheele Brieven te samen ghevoecht ende in forme van een Handtboexken ghedruckt ten nutte ende profijte van den Tuchthuyse binnen Amstelredam. 't Amstelredam, 1635’, kl. 8vo. Dat deze speciale en nu zo zeldzame Bijbel-editie, waarvan er maar één ex. meer in den lande aanwezig is, alleen voor de Amsterdamse tuchtelingen werd bestemd, is, gezien het aantal gebruikers, niet wel aan te nemen, maar in de speciale geschiedenis, notulenboeken enz. van andere strafgestichten uit die tijd, als die te Haarlem, Gouda en Utrecht, leest men dat de verzorging van geschikte gevangenislectuur een der problemen was, waarvoor men ook toen geen geschikte oplossing wist. De regent van het Utrechtse gesticht, Mr. Arend van Buchell, vertelt bijv. in zijn aantekeningen over dit gesticht gedurende de periode 1623-'32, dat de gestrafte minderjarigen af en toe hun leesboekjes onthouden werden en dat zij bij blijvend goed gedrag schriften en boekjes kregen.Ga naar voetnoot2) Ook in de 18de eeuw klaagde men over gebrek aan geschikte leesen leerstof voor de gevangenen, doch toen was de tucht minder streng, de gestichtsregelen werden niet zo consequent gehandhaafd en er kwam naast voedsel voor de maag ook veel voedsel(?) voor de geest van buiten in de tucht-, spin- en werkhuizen, soms zelfs in die mate, dat er plaatselijk en tijdelijk een einde gemaakt werd aan de gehele lectuurvoorziening der strafgestichten. Dat was natuurlijk ook geen oplossing van het veelomvattende vraagstuk der recreatie, doch men liet dit met die betreffende reclassering, morele en intellectuele verheffing der delinquenten aan de generaties van een volgende eeuw over. In die eeuw, de 19de dus, verloor het gevangeniswezen eindelijk zijn locaal karakter en werd het landelijk, zodat nu uniforme regels, ook ten aanzien van lectuurvoorziening, verwacht konden worden. Doch Koning Willem I, wie de natie de eerste nationale regeling van het gevangenisstelsel dankt, welke neergelegd is in het Kon. Besluit van 21 Nov. 1821, liet de zorg voor het verstrekken van lees- en leerstof over aan de afzonderlijke regentencolleges over de gevangenissen van Noord- en Zuid-Nederland. Daaruit nu is het te verklaren, dat er een paar gevangenissen waren, die reeds vóór 1824 haar eigen couranten hadden, maar waarin tegelijk een sortiment boeken en boekjes onder de gedetineerden circuleerden, die in de meest ongunstige zin voor de daarbij betrokken gevangenisbesturen getuigden. Om dit met enkele feiten nader te bewijzen zowel voor Zuid-Nederland (België) als Noord-Nederland, moge het volgende dienen, ontleend aan de ‘mémoires’ van een ‘gerehabiliteerd Gevangene’ die zijn ervaringen van | |
[pagina 150]
| |
een 12-jarige ‘kerkerstraf’ heeft te boek gesteld. Deze insider nu vertelde omtrent de gevangeniscourant zijner dagen het volgende. In de meeste grote gevangenissen werd tijdens zijn verblijf een ‘tuchthuis-courant’ gelezen, in geschreven zowel als in gedrukte vorm. Van een paar was de redactie vrij goed, vooral die van St. Bernard, een gevangenis aan de Schelde boven Antwerpen met enige honderden bewoners, waar genoemd blad wekelijks onder de even koddige als in dit milieu bijzonder goed passende naam van ‘Le Maroufle de l'Escaut’ (De fielt van de Schelde), werd uitgegeven en waarvan een gewezen student uit Luik, destijds gedwongen hospitant van St. Bernard, de redacteur was. De inhoud was deels humoristisch, deels dramatisch, het laatste mijns bedunkens, omdat het gevangenispersoneel en -bestuur in dit lijfblad der gevangenen er geducht van langs kregen. En toch lazen ook de ambtenaren dit blad gretig, een bewijs dat de redactie goed en de inhoud belangrijk genoeg was. Moraliter onderscheidde de courant zich trouwens in gunstige zin van haar zusterbladen van andere gevangenissen, want zij had een positief zedelijke strekking, vermeldde het belangrijkste nieuws van stad en land, afgewisseld door populair-wetenschappelijke rubriekjes en komische entrefilets en was zelden plat of vulgair, voor die tijd op zich zelf al een hele verdienste van dit soort lectuurGa naar voetnoot3). Want dit kon allerminst van de andere geschreven of gedrukte tuchthuiscouranten gezegd worden, waarin òf het critisch element te sterk sprak òf de inhoud plat en onbeduidend was. ‘Le Maroufle de l'Escaut’, thans ook zo zeldzaam geworden, dat we er in België in de openbare archieven en bibliotheken tevergeefs naar gezocht hebben, werd nog geestig, humoristisch en onderhoudend genoeg geredigeerd, om ook buiten de tuchthuismuren tal van lezers te vinden, doch de weinige Noordnederlandse tuchthuiscouranten, waaronder ‘De Wurgpaal’ van het Amsterdamse Tucht- of Rasphuis aan de Heiligeweg wel het meest genoemd werd, waren bij de Franse gevangeniscouranten vergeleken, lorren en prullen. Inzonderheid ‘De Wurgpaal’, zeker wel een triviale titel voor een journalistiek product, was een samenraapsel van platheden, dubbelzinnige grappen en slecht gestelde nieuwsberichten, meest opgevangen uit de mond van nieuw ingesloten gevangenen of van wat op de bezoekuren door verwanten en kennissen werd meegedeeld. Zijn vaak zedekwetsende inhoud deed er reeds de schrijver van ‘De Verborgenheden van Amsterdam’, (in de eerste druk van 1844 thans ook onvindbaar), van afzien om ‘een uittreksel van hetzelve hier mede te deelen’, hetgeen vol- | |
[pagina 151]
| |
doende bewijst, dat het pornographisch karakter dezer gevangeniscourant reeds toen de weldenkende en fatsoenlijke mens een ergernis was. En wat de schrijver dier ‘Verborgenheden’, L. Eikenhorst, nog verder over de gevangenislectuur in de Amsterdamse gevangenis vertelt, klopt geheel met de ongunstige kwaliteit der courant. ‘Bij onze bezoeken in de gevangenissen bestond de lievelings-lektuur der tuchtelingen uit werkjes als “De geest van Jan Tamboer”, “Laura of het opgehaalde gordijn”, “De portefeuille van Pieter Boddaert” en meer dergelijke beestachtige geschriften, die dengene, welke slechts eenigen smaak bezit doen walgen. Wel zijn er eenige werken van zedelijken inhoud in onze gevangenissen voorhanden, doch deze worden niet of ten minste zeer weinig gelezen’. Dit laatste genre bestond namelijk uit godsdienstige tractaatjes, korreltjes levenswijsheid van algemeen morele strekking, uitgegeven door of vanwege het Genootschap Z.V., Suringar's bekende Handboek voor Gevangenen en het oudste gevangenistijdschrift ‘Liefde en Hoop’, te Amsterdam gedurende 1827 en '28 verschenen. Over deze en soortgelijke leesstof werd echter schamper en critisch geschreven in ‘De Wurgpaal’, ‘De bonte Koe’, ‘De Baaijes’ en ‘Het Zwijn’, enkele nog bij name genoemde gevangeniscouranten, die tussen 1820 en '30 in onze strafgestichten circuleerden. Nu denke men niet, dat het in de Zuidnederlandse gevangenissen met de lectuur voor haar bewoners zo veel beter gesteld was, al stond de ‘Maroufle de l'Escaut’ op hoger geestelijk niveau dan ‘De Wurgpaal’ en consorten in het Noorden. Onze zegsman, die uit ervaring de grote Gentse gevangenis met ruim 1200 tuchtelingen, de Antwerpse St. Bernard, het Amsterdamse Rasphuis, de gevangenissen van 's Hertogenbosch, Hoorn en Leeuwarden kende, wist ook van de Zuidnederlandse gevangenislectuur wel het een en ander te vertellen, waaraan slechts de volgende regels worden ontleend. ‘De geliefkoosde lektuur der meeste gevangenen buiten hun courantje en eigen boeken, die ze zonder onderscheid mogen hebben, vooral in Gent, waren de werken van Piron; Le Citateur door Pigault le Brun, en La Guerre des DieuxGa naar voetnoot5) door Parny’. Verscheidene gevangenen kenden Piron bijna van buiten, en reciteerden daaruit, vooral des Zondags, wanneer het een vrije dag was, de meest wellustademende verzen. Men kan zich niet gemakkelijk een indruk vormen of zich een denkbeeld maken van de onzalige indruk, welke het aanhoren daarvan op sommige omstanders achterliet en hoezeer zulks de zinnen moest prikkelen tot het plegen van geheime zonden of ze tot een nog veel erger | |
[pagina 152]
| |
kwaad moest opwekken, een kwaad dat helaas! in onze strafgestichten maar al te diepe wortelen heeft geschoten, en onder het tegenwoordige stelsel - verblijf in gemeenschap van de gevangenen, ten dele ook des nachts -, wel nimmer zal worden uitgeroeid.’ De geest in de gevangenissen dezer dagen was bedorven, de smaak der gevangenen op moreel gebied was door jarenlange verwaarlozing der strafgestichten door regering en gevangenisbesturen verontreinigd, de Genootschapsmannen traden daartegen aanvankelijk ook te prekerig en te moraliserend op. Het was inderaad zeer moeilijk om contact te vinden met een publiek, dat de Duitse predikant Fliedner destijds geestelijk en zedelijk ziek noemde en dat onwillig was geworden om geholpen te worden, wantrouwend ook, om zich met beter willende en goedbedoelende elementen uit de buitenwereld te verstaan, laks en gemakzuchtig tevens om zich te laten optrekken tot een hoger niveau van de fatsoenlijke mensGa naar voetnoot6). De meeste gevangenen kregen een afschuw van en haat tegen de ‘braven burger en deftigen dominee’ uit de maatschappij, waarvan ook de gevangeniscourant tussen 1820 en '30 onmiskenbaar getuigt. Natuurlijk moeten we met het subjectieve en eenzijdige oordeel van de ‘gerehabiliteerde gevangene’ wat voorzichtig zijn bij de beoordeling van gehalte en waarde der 19de eeuwse gevangenislectuur, doch bij gebrek aan meer objectief vergelijkingsmateriaal en vooral doordat de meeste couranten en boeken, destijds door de gevangenen in de cel gelezen, zelf verloren gegaan zijn, heeft men er enig houvast aan. In deze omgeving zou dus ook voor een goede, moreel en intellectueel opbouwende gevangeniscourant nog geen plaats geweest zijn, maar het verwondert ons na een eeuw des te meer, dat de gevangenisbesturen toen de veroordeelde maar rustig de beschikking lieten over hun eigen lectuur en de wijze - misschien stilzwijgend - goedkeurden, waarop de gevangenen die lectuur verzorgden en voor de verschijning, althans verspreiding van een eigen gevangeniscourant van slecht allooi nog de middelen wisten te vinden. Daardoor wordt de geschiedenis van die oudste Nederlandse gevangeniscourant tevens een stukje gevangenisgeschiedenis, die op de mentaliteit, het plichtsbesef en het verantwoordelijkheidsgevoel der toenmalige gevangenisbesturen een wel wat donkere schaduw werpt! Breda, Mei 1951. A. Hallema. |
|