Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekendievenHet aantal boekendieven was en is legio. Men kan ze in verschillende klassen indelen, grote en kleine dieven. Groten stelen het meest. Kleinen soms alleen enkele bladzijden uit een handschrift of een boek, soms een of andere miniatuur. Men kan de dieven ook indelen naar de motieven, die hen leidden: bibliomanen, gewinzoekers, kleptomanen. Verschillend zijn ook de methoden. Sommigen lenen boeken en geven ze niet terug, anderen werken met mes of schaar, weer anderen stelen gewoon, zoals men kostbaarheden steelt. Onder de meest beruchte boekendieven neemt de beroemde humanist Matthias Flacius Illyricus een eerste plaats, niet de ereplaats, in. Hij heette eigenlijk Vlacich, werd ook Vrancovich genoemd en Illyricus naar zijn geboorteplaats Albona aan de kust van Istrië, waar hij 3 Maart 1520 het levenslicht aanschouwde. In 1541 trok hij naar Wittenberg, waar hij in 1544 professor werd in het hebreeuws. Na onenigheid met Melanchton verliet hij de Universiteit en verdiende hij zijn brood als corrector in drukkerijen te Maagdenburg. Hier schreef hij zijn werken tegen het Interim van Augsburg en van Leipzig. Na vier jaren te Jena gedoceerd te hebben, kwam Flacius in 1562 naar Regensburg, waar hij onvermoeid de strijd tegen Striegl, Calvijn, Trente, Canisius, enz. voortzette. In Antwerpen steunde hij de Lutheranen, vluchtte in 1567 naar Frankfort a.M. en even later naar Straatsburg, vanwaar hij 1 Mei 1573 verbannen werd. Hij zwierf nu van de ene stad naar de andere, tot hij 11 Maart 1574 te Frankfort overleed. Het meest bekend zijn de Ecclesiastica historia (Magdeburger Centurien), sinds 1559 te Bazel verschenen, zijn Catalogus testium veritatis qui ante | |
[pagina 137]
| |
nostram aetatem reclamarunt Papae (Bazel 1556) en zijn Clavis Scripturae Sacrae (1567). Gastvrijheid genietend in sommige kloosters, kon hij niet de bekoring weerstaan uit handschriften en boeken die gedeelten uit te snijden, welke hem te pas kwamen voor de vele werken, die hij onder handen had. Het ‘Flacische Messer’ is spreekwoordelijk geworden en zijn slecht voorbeeld werd door Conrad Samuel Schurzfleisch en andere geleerden op hun studiereizen nagevolgd. Een andere beruchte boekendief, die echter uit minder wetenschappelijke beweegredenen stal, was de gewezen bibliothecaris van het klooster Poblet bij Tarragona (Spanje). Na zijn eigen boekerij en die van andere kloosters grondig geplunderd te hebben, opende hij in 1830 te Barcelona een boekwinkeltje, doch hij verkocht ongaarne zijn veelgeliefde boeken, die hij tenslotte meer liefhad dan het geld. In 1836 bood hij op een auctie 1320 peseta's voor het in 1482 gedrukte werk van Lambertus Palmart, Furs e ordinacions fetes per los gloriosos reys de Aragon, doch een andere antiquaar Augustinus Patxot bood meer en werd eigenaar voor 1334 peseta's. Een week later vond men den koper in zijn winkel met dolksteken vermoord. Bij het onderzoek door de politie trof men de kostbare incunabel bij Don Vincente, die, zoals men zegt, ‘door de feiten in het nauw gebracht’, de moord bekende en bovendien nog enige andere, uitgevoerd om de boeken terug te krijgen, die hij aan klanten verkocht had. Niet minder berucht is de dief en moordenaar Magister Tinius van Poserna, die door roof en diefstal 60.000 boeken bijeen wist te garen. Of Graaf Libri-Carucci della Semoja tot de bibliomanen of tot de gewone grote boekendieven moet gerekend worden, is moeilijk uit te maken. De duizenden boeken, die in Parijs verdwenen, vermoedde men allicht niet bij de Inspecteur der openbare boekerijen. Hij nam de boeken en de benen naar Engeland, waar hij zo lang in aanzien bleef tot zijn boeken verkocht werden. Toen keerde hij oud en hulpbehoevend terug naar Pisa. Abbé Chavin de MalanGa naar voetnoot1), die de sleutel van de bibliotheek Sainte-Geneviève gekregen had en vrije toegang tot de Bibliothèque Nationale, liet bij zijn dood 269 boekdelen na, die aan de franse staat toebehoorden. Bovendien had hij er nog talloze ten geschenke gegeven o.a. de werken van Dionysius de Kartuizer aan abbé Cruice. Meer biblioklast dan boekendief kan men hem noemen, die enkele bladen uit handschriften of kostbare boeken snijdt, zoals de schoenmaker John Bagford uit Londen omstreeks 1670 deed om | |
[pagina 138]
| |
er een Atlas typographicus van te maken. Niet uit hebzucht, maar om doctrinaire redenen, werden bladen uit theologische handschriften verwijderd of gestolen. Zo ontbreken in Cod. 1560 van de Bibl. Palatina van Wenen fol. 89 r - 102 v en de lege plaats werd aangevuld met blanke perkament- en papierbladen. Daar de index in het werk nog aanwezig is, kunnen wij vaststellen, dat de gestolen bladen drie theologische vraagstukken bevatten, o.a. een over de onbevlekte ontvangenis van Maria, een leerstuk destijds fel omstreden.Ga naar voetnoot2) Gestolen werd ook het vijfde register van de Liber procuratorum nationis AnglicanaeGa naar voetnoot3) uit het jaar 1392. In het zesde register werd in het jaar 1501 deze diefstal vermeld en ten dele verklaard. Ook hier speelden leermeningen een rol evenals bij de verdwijning van een decreet der H. Congregatie, waarbij Paulus V vrijheid van drukken toestond voor de werken van Duns Scotus. Natuurlijk werden er ook boeken gestolen uit politieke beweegredenen, b.v. omdat hun aanwezigheid voor een bepaald land of een partij onaangenaam kon zijn. Francesco LumachiGa naar voetnoot4) vertelt een dergelijk geval omtrent een boekje van 89 blz. in-8, dat in 1829 bij Ch. Castermann te Doornik verschenen was onder de titel: Causes qui doivent infailliblement amener la dissolution du Royaume des Pays-Bas tel que l'on fait les traités de 1814 et 1815. De boekhandelaar-bibliophiel Castian te Rijssel zag in een antiquariaats-catalogus de aantekening, dat dit boekje in 2000 exemplaren gedrukt was, die in omloop zouden gebracht worden, doch door een verzoening van de auteur met de nederlandse regering had hij de gehele oplage laten vernietigen. Dit exemplaar zou in Januari 1835 het enige geweest zijn, dat gered was en men zegt, dat de belgische gezant in Londen, Van de Weyer, het tegen iedere prijs wenste te bezitten. Castian herinnerde zich met vreugde, dat hij in zijn magazijn nog een pak met 12 exemplaren moest hebben, maar hoe hij ook zocht, niets werd gevonden. Enkele dagen later, te Doornik gekomen, bezocht hij zijn collega Josué Castermann, een broer en de opvolger van Charles, die het boekje uitgegeven had. Castian sprak hem over het werkje en Josué beweerde, nog 50 exemplaren ervan te hebben. Aanstonds ging men op zoek, twee dagen lang werd het magazijn overhoop gehaald, slaap en eetlust schoten erbij in, maar de schat bleef verdwenen. Het is ongelofelijk hoeveel boeken ook in onze tijd gestolen worden. De remedie ertegen is dezelfde als in vroeger eeuwen, waak- | |
[pagina 139]
| |
zaamheid en voorzichtigheid bij het uitlenen. In de Middeleeuwen en nog daarna legde men kostbare boeken aan de ketting, zoals in de Librije van Zutphen nog te zien is. Een middel, dat thans niet meer zou helpen, is de vervloeking van eventuele dieven. Deze vervloekingen vindt men in de boeken geschreven of op het ex-libris of super-libris aangebracht. De monniken op de berg Athos vervloekten in ieder boek degenen, die neiging hadden het te stelen. De vloek van de twaalf apostelen en van alle monniken zou op hen rusten. In een werk te St. Alban vond men deze merkwaardige vervloeking: Ga naar voetnoot5) In een boek te RietbergGa naar voetnoot6) (Westfalen) leest men: Hic liber est meus.
Testis est Deus.
Qui furatur
Fur nominatur.
Op een ex-libris uit de achttiende eeuwGa naar voetnoot7) staat: ‘Hic liber est mein; Ideo nomen meum scripsi drein;
Si vis hunc librum stelen, Pendebis an der Kehlen.
Tunc veniunt die Raben, et volunt tibi oculos ausgraben.
Tunc clamabis: Ach, ach, ach! Ubique tibi recte geschach.’
Honderd jaar vroeger schreef een zekere Metken: ‘Dyt bock hort Metken vom holten;
De dat vindt, de do dat wedder
Edder de Düvel vorbrennt em dat ledder;
Hoet dij!’
Meermalen werd het stelen van boeken met excommunicatie bedreigd. Zo b.v. door Paus Innocentius XI ter bescherming van de bibliotheek van Graaf Joachim Windhag, ondergebracht in het Doninicanenklooster te Wenen en thans deel van de Weense ‘Nationalbibliothek’. Eenzelfde bedreiging lieten de Benedictijnen van St. Peter in Salzburg op een ex-libris van hun boekerij drukken. Zij beriepen zich daarbij op een bulle van 10 December 1706. De | |
[pagina 140]
| |
grote excommunicatie wordt daarbij aangekondigd o.a. tegen hen, die zonder verlof van de abt een boek langer dan zeven maanden houdt. Een meer drastische bedreiging schreef een duits soldaat in 1881 in een van zijn boeken: ‘Dieses Buch, das ist mein eigen;
Wer es anfasst, kriegt Ohrfeigen;
Wer es wegnimmt, der kriegt Keilen,
Das sag' ich jetzt alleweile!’
Dr. W. Lampen
| |
Zonderlinge drukfoutIn zijn boek Utopia gewonnen en verloren wijdt N. de Rooij aandacht aan verschillende personen met wie More en Erasmus in aanraking zijn geweest. Waar hij spreekt over Thomas Linacre, p. 19, lezen wij: ‘Daarna had Linacre in Rome gewoond; in Venetië assisteerde hij de boekdrukker. Aldus bij de Grieksche uitgave van Aristoteles' werken’. Schrap de punt tussen boekdrukker en Aldus. Bedoeld is natuurlijk de drukker van die naam. L.C.M. | |
Twee jubileaBij gelegenheid van zijn 150-jarig bestaan heeft het Verlag Herder Freiburg im Breisgau een feestbundel doen verschijnen, die zich evenzeer door het belang en de degelijkheid der bijdragen als door de uiterst bescheiden vorm onderscheidt. De uitgaven van de Herder Verlag representeren in de hele wereld het beste, wat katholieke wetenschap in het Duitse taalgebied gepresteerd heeft. Het spreekt dan ook vanzelf, dat de bijdragen tot de feestbundel samen een geschiedenis der katholieke wetenschap in de laatste 150 jaren vormen. * Ongeveer gelijktijdig herdacht de uitgeverij Paul Brand N.V. te Bussum haar 40-jarig bestaan met de uitgaven van een gedenkboekje, dat naast een volledige alphabetische catalogus der uitgaven een door Anton van Duinkerken geschreven inleiding bevat. Zij behandelt tegelijk de geschiedenis der firma en de ontwikkelingsgeschiedenis der katholieke uitgeverij in Nederland. Bijzonder boeiend is de hier voor het eerst gepubliceerde ‘lijdensgeschiedenis, die Moller met zijn Ruusbroeckvertaling doormaken moest’. |
|