Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5] | |
Portretten van bibliophielenIICharles Fairfax MurrayEen van de merkwaardigste artistieke stromingen in de 19e eeuw is de beweging van de Prae-Raphaëlieten, waar de namen van Dante Gabriel Rossetti, Burne Jones, John Ruskin en William Morris onverbrekelijk mee verbonden zijn. 't Is uiterst moeilijk een karakteristiek te geven van deze romantische ‘brotherhood’, die de kunst van het 14e en 15e-eeuwse Italië in haar vaandel geschreven had, maar wier aspiraties veel verder reikten: niet alleen de beeldende kunst en de litteratuur wilde zij met een nieuwe geest bezielen, die tevens een terugkeer betekende tot de strenge idealen van vroeger tijden, ook een nieuwe maatschappij stond haar voor ogen, die breken zou met de mechanisatie en de industrialisatie van de 19e eeuw. Het diepste spoor lieten de Prae-Raphaëlieten achter op het gebied van de kunstnijverheid en de boekkunst. William Morris en de zijnen stonden aan de wieg bij de renaissance van de drukkunst en het streven naar ‘fine printing’ dat van Engeland uit een zegetocht door gans Europa begon. Een van de dii minores uit de laatste generatie van de Prae-Raphaëlieten was Charles Fairfax Murray, schilder, kunstkenner en verzamelaar. Geboren in 1849 in een eenvoudig Londens milieu was hij al jong werkzaam als tekenaar op een ingenieursbureau. Zijn artistieke begaafdheid werd opgemerkt door de schilder Burne Jones, die hem copieerwerk liet verrichten en hem als assistent in dienst nam. Zodoende kreeg hij gelegenheid om zijn talent te ontwikkelen en, aangemoedigd door Dante Gabriel Rosetti, exposeerde hij voor 't eerst in 1867 in de Royal Academy. Ook met Ruskin kwam hij in aanraking en deze zond hem naar Italië om copieën te maken naar schilderijen van oude meesters. Italië was voor de Prae-Raphaëlieten het beloofde land. Murray, die met zijn donker uiterlijk en kleine, gezette gestalte iets van een | |
[pagina 130]
| |
Italiaan had, voelde zich daar spoedig geheel thuis. Hij trouwde met een Italiaanse en bleef in Florence wonen. Door zijn artistieke begaafdheid, zijn scherpe opmerkingsgave en zijn rijke ervaring ontwikkelde Murray zich tot een voortreffelijk kunstkenner. Hoewel hij tot zijn dood bleef tekenen en schilderen, kwam in Murray de scheppende kunstenaar langzamerhand op de achtergrond en de ‘connoisseur’ trad naar voren. Onderschatte hij zijn eigen krachten, omdat hij al te jong met grote talenten in aanraking gekomen was? Hoe het ook zij, hij was een van de bekwaamste experts van zijn tijd, tot wie de verzamelaars zich wendden om raad en bij wie men aanklopte om expertises. Er is sprake geweest, dat hij directeur van de National Gallery zou worden. Voor een dergelijke betrekking was hij geknipt, maar er werd een ander benoemd en 't lag niet in Murray's aard om te treuren over gemiste kansen. Hij werd, wat men een gentlemandealer pleegt te noemen. Nu gaat het met deze lieden gewoonlijk zo, dat het eerste deel van deze qualificatie al spoedig niet meer op hen toepasselijk is. Bij Murray was dat niet het geval: hij bleef even eerlijk en onafhankelijk als hij altijd geweest was, trok zich van het oordeel van anderen niets aan en ging geheel zijn eigen gang. Zeer vermogend geworden, liet hij zijn kinderen de opvoeding geven, die hij zelf in zijn jonge jaren had moeten missen, en in zijn huizen in Florence en Londen (hij had het huis van Burne Jones overgenomen) bracht hij uitgelezen verzamelingen van kunstschatten op ieder gebied bijeen, waarvan de waarde op een half millioen pond sterling geschat werd. Beroemd was zijn collectie tekeningen, die hem overigens vrijwel niets gekost had, want Murray had de gewoonte op veilingen grote partijen tekeningen te kopen, waarvan hij na nauwkeurig onderzoek enkele behield en de rest weer verkocht. Van deze verzameling stelde hij een kostbare catalogus in vier delen samen, die in kleine oplage gedrukt werd. Toen hij later wegens een onjuist geachte expertise aan de kunsthandelaar Agnew een grote schadevergoeding geven moest, verkocht hij de tekeningen aan Pierpont Morgan en begon opnieuw te verzamelen. Van zijn schilderijen-collectie schonk hij tijdens zijn leven stukken aan het museum van Birmingham, het Fitzwilliam museum in Cambridge, de National Gallery en andere musea. Zo was uit de arme tekenaar een gevierd man geworden. Toch was het niet om zijn verzamelingen, hoe belangrijk ze ook waren, dat men hem gaarne opzocht, maar om zijn originele persoonlijkheid, zijn geestigheid en zijn onafhankelijk oordeel, waarvan die verzamelingen de stoffage en de achtergrond vormden. Van grote betekenis voor Murray was zijn hechte vriendschap met William Morris. Men heeft wel eens gezegd, dat het resultaat van | |
[pagina 131]
| |
de beweging van de Prae-Raphaëlieten één volmaakt gedrukt boek was: de Chaucer van Morris' Kelmscott Press. Zo kan ook van Murray gezegd worden, dat zijn universele belangstelling voor de kunst uitmondde in liefde voor het boek en dat de apotheose van zijn vele verzamelingen zijn bibliotheek was. De socialist Morris deed in de conservatieve Murray de bibliophilie ontvonken en Morris' streven naar een terugkeer tot de beginselen van het oude handwerk, ook in de typographie, drukte zijn stempel op de bibliotheek van zijn adept. Vooral handschriften, incunabelen en 16e-eeuwse geïllustreerde boeken ging hij verzamelen en hij deed dat met het vuur, de grondigheid en ook de gelukkige hand, die Murray had bij alles wat hij ondernam. Italië was zijn geliefde jachtterrein. Hij kocht er gehele bibliotheken (van Cesare Pirovano, van de markies d'Adda e.a. en bezat de kostbaarste Italiaanse incunabelen zogoed als volksboeken en de allerzeldzaamste ‘sacre representazioni’. Op alle grote veilingen was hij een vaste bezoeker, waar hij kocht onder het pseudoniem Mr. Archer. Murray's activiteit ging echter nog veel verder. Een Duits kunsthistoricus, die in een nauw straatje in Aix-en-Provence wandelde, zag daar een electricien met twee knechten naar een karwei gaan en herkende in een van die knechten tot zijn verbazing Murray. Later gaf deze hem de volgende explicatie van dit vreemde optreden: in Aix woonde een oude edelman met een kostbare bibliotheek, die hij aan niemand wilde tonen; Murray was er achter gekomen, dat de graaf in zijn huis electriciteit wilde aanleggen, was gaan praten met de electricien en had van deze gedaan gekregen, dat de leiding achter de boekenkast moest lopen en dat hij als knecht vermomd de unieke kans zou krijgen om de verborgen boekenschat te zien. Zo zijn er vele anecdoten in omloop over de excentrieke Engelsman, die, doorkneed in alle geheimen van de boekenjacht, onuitputtelijk was in het bedenken van krijgslisten om zijn doel te bereiken. In zijn latere jaren vond hij een ideale boekhandelaar in W.J. Leighton bij wie hij op grote schaal kocht. Murray voelde behoefte om hetgeen hij verzameld had, in wijder kring bekend te maken. In 1899 gaf hij een catalogus uit van zijn boeken, die hij aan zijn vrienden toezond, in 1902 gevolgd door een deel met de aanwinsten uit de bibliotheek-Adda en in 1907 door een ‘short title catalogue’Ga naar voetnoot1). Maar hij wilde meer: hem stond een catalogus voor ogen, die aan de ontwikkeling van de illustratiekunst van de 15e en 16e eeuw recht zou laten wedervaren. In Hugh William Davies (medewerker en later firmant van Leigh- | |
[pagina 132]
| |
ton) vond hij een bekwaam bibliograaf, die in staat was om zowel de kunsthistorische als de typographische qualiteiten van Murray's boekenschat in het licht te stellen. In 1910 verschenen twee quarto delen met een overvloed van illustraties en fascimile's, waarin de Franse geïllustreerde boeken uit de genoemde periode beschreven werden, drie jaren later gevolgd door twee dergelijke delen gewijd aan de geïllustreerde boeken uit Duitsland, Zwitserland en de NederlandenGa naar voetnoot2). Deze wijds gedrukte catalogi moeten de verzamelaar een vermogen gekost hebben. Zij werden in slechts 100 exemplaren gedrukt en niet in de handel gebracht, 't Is te betreuren, dat er niet een dergelijke catalogus verschenen is van de niet minder rijke verzameling van Italiaanse boeken. Als een supplement op de Duitse catalogus is te beschouwen de eveneens door Davies bewerkte bibliographie van Breydenbach's reis naar het Heilige land met de illustraties van de Utrechtse kunstenaar Rewich, samengesteld aan de hand van de exemplaren in Murray's bibliotheekGa naar voetnoot3). Toen Murray in 1919 in Londen overleed, bleek het grootste gedeelte van zijn handschriften vermaakt te zijn aan het Fitzwilliam-museum. Zijn boeken werden publiek verkocht in een reeks van veilingen bij Sotheby, die helaas slechts een onvolledig beeld gaven van de rijkdom en de veelzijdigheid van de bibliotheek. Verschillende gedeelten werden onderhands verkocht. De mooiste Franse boeken belandden bij Ed. Rahir in Parijs, de Italiaanse bij Tamaro de Marinis in Florence. Is de bibliotheek voorgoed verspreid, de naam van de begaafde verzamelaar leeft voort door zijn schenkingen en vooral door de catalogi van Davies, waarin de met zoveel liefde en smaak gekozen boeken beschreven staan en die belangrijke bouwstoffen leveren voor de nog steeds ongeschreven geschiedenis van de boekverluchting in de 15e en 16e eeuw. H. de la Fontaine Verwey. |
|