Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
BoekbesprekingenDe letter als kunstwerkGa naar voetnoot1)Het is een gevestigde Nederlandse gewoonte, dat bij gelegenheid van belangrijke zakenjubilea gedenkboeken worden uitgegeven. Wij kunnen ons geen dezer feestboeken herinneren, dat zozeer het praedicaat ‘waardig’ verdient als het royale geschenk, dat de N.V. Lettergieterij ‘Amsterdam’ voorheen N. Tetterode, aan haar vrienden heeft aangeboden naar aanleiding van het feit, dat zij op 1 Juni 1951 honderd jaar bestond. Wat dit boek: De Letter als Kunstwerk van andere gedenkboeken vooral onderscheidt, is de zelfverloochening, die de Lettergieterij Amsterdam ervan af deed zien, de trotse geschiedens van haar ontwikkeling tot het onderwerp van haar gedenkboek te maken. Het boek van G. Knuttel kan ieder belangstellende, d.w.z. iedere boekenvriend en iedere kunstvriend, ter hand nemen zonder dat hem de speciale gelegenheid, waaraan dit boek zijn ontstaan dankt, in het oog zal vallen. Zelden ook is een boek verschenen, dat in zijn uiterlijke vorm in alle opzichten zo bevredigt als dit boek. De titelpagina vormt op zichzelf een kunstwerk, dat naast de meest geslaagde en meest beroemde voorbeelden uit alle tijden zal blijven staan. Overigens was de verzorging - zij lag in handen van D. Dooijes, de opvolger van De Roos - toevertrouwd aan de beste beschikbare krachten: als letter werd De Roos' laatste schepping gekozen: De Roos Romein en Cursief. De tekstdruk werd door de gieterij zelf geleverd, de platendruk door de N.V. Drukkerij ‘Vada’ te Wageningen. Het papier werd speciaal vervaardigd door de N.V. Papierfabriek ‘Gelderland’. Het bijzonder geslaagde bindwerk leverden Elias P. van Bommel en de firma Proost en Brandt N.V. De taak aan dr. G. Knuttel Wzn. en dr. G.W. Ovink gesteld, was door de confrontatie van lettertypen met gelijktijdige kunstvoorwerpen aan te tonen, dat onze Westerse drukletter sedert bijna 2000 jaren in dezelfde mate als elk ander kunstwerk altijd representatief is geweest voor de aesthetische opvattingen, zoals zij zich in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld. De bewerkers waren er zich blijkbaar van bewust, dat deze taak alleen was op te lossen door een plaatwerk. En zo zien wij dan ook waarde en bekoorlijkheid van dit boek in de 120 platen, die ons 60 teksten in 60 verschillende lettertypen tonen, telkens begeleid door de afbeelding van een schilderij, bouwwerk, voorwerp van kunstnijverheid e.d. Het is een genoeglijk spel, de door de samenstellers gekozen combinaties aan de eigen opvatting te toetsen, en het is allesbehalve bezwaarlijk, dat naast vele werkelijk verbluffende voorbeelden van congenialiteit bladzijden te vinden zijn, die misschien minder bevredigen. Overigens valt de duidelijke taal op, die architectonische voorbeelden in dit verband spreken. Geen toeval: het ontwerpen van een letter en meer nog het componeren van een bladzijde is een architectonische bezigheid. Het was wijs van de bewerkers, de bekoorlijkheid van het boek als plaatwerk niet te verstoren en de tekst liever van de platen gescheiden te houden. Deze tekst kon op tweeërlei wijze worden gegeven: men kon een doorlopend verhaal met enige theoretisch-aesthetische toelichting ge- | |
[pagina 118]
| |
ven of men kon de veel moeilijkere weg kiezen, bij elke plaat degelijke deskundige verklaring te leveren. Deze tweede weg bracht het gevaar mee van droogheid en herhalingen en van detailgegevens, die alleen voor de geïnteresseerde deskundige van belang kunnen zijn. De bewerkers hebben dit gevaar niet geschuwd en wij zijn er hun dankbaar voor, vooral waar het de uitvoerige commentaren op de lettertypen betreft, die zonder twijfel dr. Ovink uit de rijke schat van zijn kennis heeft medegedeeld. Wat telkens ter verdediging van de gemaakte keus der kunstvoorwerpen wordt gezegd, had - er is reeds van andere zijde hierop gewezen - beter ongezegd kunnen blijven. Wat goed is, behoeft geen verdediging; wat slecht is, wordt er niet beter door. Dit grote jubileumboek is begeleid door een veel bescheidener uitgave, het eigenlijke gedenkboekGa naar voetnoot2). Het is een bijzonder fris voorbeeld van moderne typographie en daarnaast een spannende lectuur. | |
The printed bookGa naar voetnoot1)De veelvuldig gestelde vraag naar een alomvattend en tegelijk beknopt werk over HET BOEK kan nauwelijks beter worden beantwoord dan door de aanbeveling van Aldis' The Printed Book. Zojuist is hiervan de derde, niet onbelangrijk gewijzigde druk verschenen, verzorgd door John Carter en Brooke Crutchley. De bewerkers beweren niet te veel, als zij dit boekje van nog geen 150 bladzijden in een klein formaat noemen ‘the only manual which attempts to give, within one pair of covers, some account both of the history of the printed book in Europe and of the construction of its constituent parts’. Volgens het hierin tot uiting gebrachte programma bestaat het boek uit twee nagenoeg gelijke helften: een historisch en een technisch gedeelte. Het historische gedeelte is, behalve voor de 15e eeuw, nergens eenzijdig en wat nog verbazender is, nergens oppervlakkig: anderhalve bladzijden kunnen aan Aldus worden gewijd en evenzovele aan de familie Estienne. Ook voor Plantijn is ruim een bladzijde beschikbaar, voor de Elzeviers zelfs nog iets meer. Dat de schrijvers zich bij de behandeling van het moderne boek bijna uitsluitend tot Engeland beperken, is te begrijpen. Het technisch gedeelte licht op voorbeeldige wijze in over papier en lettertypen, over formaat en illustraties, over boekbanden en in een laatste hoofdstuk over The Handling and Mishandling of Books. 17 illustraties verluchten de tekst. Bijzondere waardering verdient de zeer zorgvuldig bewerkte index. Het mag banaal klinken, maar moet toch gezegd worden: dit boekje hoort in de boekenkast van iedereen, die zich voor het boek interesseert, vooral in de hand van elke jonge bibliothecaris, boekhandelaar en boekliefhebber. | |
[pagina 119]
| |
Imprimatur XHet sedert 1930 (oorspronkelijk als jaarboek der Gesellschaft der Bücherfreunde zu Hamburg; later als jaarboek der Gesellschaft für Bibliophilen) verschijnend Imprimatur behoort sinds lang tot een der waardevolste bezittingen en tevens werktuigen van de bibliophiel. Tot 1940 waren negen delen verschenen. Na een onderbreking van elf jaren heeft de Gesellschaft der Bibliophilen haar leden dit jaar deel XGa naar voetnoot1) kunnen sturen. De verantwoordelijke redacteur S. Buchenau en alle, die aan het tot stand komen van dit deel hebben meegewerkt, hebben bewezen, dat de tijd rijp is voor het herleven van goede tradities. Inhoud en uitvoering sluiten voortreffelijk aan bij het hoge peil van de negen eerste jaargangen. Het nieuwe jaarboek bevredigt door de evenwichtigheid, waarmee alle gebieden van boekkunst en bibliophilie tot hun recht komen. Zoals altijd neemt de persoonlijke of beter gezegd de menselijke kant der bibliophilie een niet onbelangrijke plaats in: de lettergieter Klingspor, de drukker Poeschel, de uitgevers en verzamelaars Kippenberg en Silomon, Börris von Münchausen en anderen worden herdacht. K.F. Bauer wijdt een piëteitvolle bijdrage aan het leven van de grote lettergieter Georg Hartmann. Voor ons in Nederland is uit deze levensbeschrijving van interesse, dat Hartmann erin geslaagd is, in 1944 in Duitsland een clandestiene uitgave te doen verschijnen van de ‘Apocalypse’ met de lithographieën van Max Beckmann. Beckmann woonde als bannelig in Amsterdam. Zijn tekeningen werden clandestien naar Frankfurt gebracht. De lithographieën gingen weer terug naar Amsterdam en werden hier door Beckman gekleurd. Na een nieuwe clandestiene reis konden zij in Frankfurt met de tekst samengevoegd en uitgegeven worden. ‘Was hier gewagt wurde, wird ermessen können, wer zu jener Zeit in Deutschland leben muste.’ De meer zakelijke onderwerpen zijn voor ons belangrijker: Renkers opstel over de folklore der papiermakers; een opstel over drie Duitse boekbinders der 15e eeuw; een detailstudie over de begintijd van Grolier's bibliophilie; de uitvoerig gedocumenteerde geschiedenis van het tijdschrift Pan, dat voor de herleving der drukkunst in Duitsland ongeveer dezelfde betekenis heeft als Morris in Engeland en Derkinderen in Nederland. Jan Lauts geeft een boeiende analyse van de catalogus der bibliotheek van Isabella d'Este, een der voornaamste vrouwelijke bibliophielen der Renaissance. Zijn studie wordt tot een brillant tijdsbeeld. Tot de bijdragen, die aanspraak op blijvende betekenis kunnen maken, behoren vooral Hermann Zapf Zur Stilgeschichte der Druckschriften en A. Lotz Typographischer Buchschmuck vom 15. bis 19. Jahrhundert. Zapf, die zelf tot de belangrijkste Duitse letterontwerpers behoort, weet op 26 foliopagina's niet alleen de geschiedenis der drukletter van de 16e tot de 20e eeuw te vertellen, maar daarbij ook veel werkelijk nieuws te geven. Vooral maakt hij op voorbeeldig heldere wijze een einde aan het misbruik van begrippen, in het bijzonder aan het verkeerde gebruik van de benaming ‘mediaeval’. Slechts een scheppend schrifttekenaar kon zo verhelderende dingen over de ontwikkelingsgeschiedenis der antiqua zeggen, een geschiedenis, die alleen uit de grondige kennis der schrijfletter en der oude schrijftechniek duidelijk wordt. De | |
[pagina 120]
| |
uitvoeringen in het gedenkboek der Lettergieterij Tetterode (zie blz. 117) vinden nuttige aanvullingen, b.v. bij de geschiedenis der Romain du Roi van Grandjean en bij de geschiedenis der schreef loze letter. Van de andere kant doet het goed zoveel overeenstemming te vinden b.v. in de critiek op Morris en in de bewondering voor zijn leerlingen, die voor de Kelmscott-typographie verantwoordelijk waren. In de waardering der 17e eeuwse Nederlandse letters is Zapf precieser dan de schrijvers van het gedenkboek Tetterode. Het essay van Arthur Lotz over typographische boekversiering is bijzonder waardevol, omdat hier voor het eerst samenhangend over een onderwerp wordt gesproken, dat nog nauwelijks bewerkt is, meer nog: dat nauwelijks de aandacht heeft getrokken. Wij betreuren oprecht, dat het niet mogelijk is de rijke inhoud der 27 bladzijden ook slechts in een uittreksel weer te geven. De illustraties zijn voor een goed begrip onmisbaar. Wij hopen hierop terug te komen. | |
De bibliotheek der levensverzekeringsmaatschappij ‘Utrecht’Onder de belangrijke Nederlandse bibliotheken zijn er helaas verschillende, die een (behalve voor gespecialiseerde vaklieden) verborgen bestaan leiden. Hierbij hoort b.v. de Bibliotheek der Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, te Amsterdam, een der beste bibliographische vakbibliotheken in de wereld. In nog sterkere mate is hiertoe te rekenen de Bibliotheek der Levensverzekeringsmaatschappij ‘Utrecht’ te Utrecht, waarschijnlijk een der twee grootste verzekeringsbibliotheken ter wereld. Van het begin af heeft de directie der ‘Utrecht’ het belang van een wetenschappelijke bibliotheek begrepen en daarnaast het niet minder grote belang van een gedrukte en algemeen bereikbare catalogus. De Maatschappij werd in 1883 opgericht. Reeds in 1887 verscheen een gedrukte catalogus, die 800 werken vermeldde. Dit jaar heeft de ‘Utrecht’ de achtste druk van haar catalogus doen verschijnenGa naar voetnoot1): twee lijvige boekdelen, die ruim 16.000 werken vermelden. De eerste band is na een inleidend gedeelte (algemene werken en bibliographie; hierbij bijna 200 periodica) geheel gewijd aan werken over de levensverzekering; het tweede deel aan andere verzekeringstakken en aan de supplementaire wetenschappen, zoals economie, mathematiek en geneeskunde. Niet zonder aangenaam verrast te zijn vindt men hier ook een afdeling bibliophilie: 154 werken vooral over typographie en boekbanden. De door de ‘Utrecht’ geschapen bibliotheek is ver boven het peil van een bedrijfsbibliotheek uitgegroeid. Deze catalogus bevat een vast in de geschiedenis der verzekeringswetenschap gewortelde verzameling van internationale betekenis en van hoge wetenschappelijke rang. | |
[pagina 121]
| |
Een bibliographie der Nederlandse bibliographieenOnder een nationale bibliographie der bibliographie verstaat men in het algemeen een lijst van bibliographische werken, die in een bepaald land tot stand zijn gekomen. Om eigen bibliographisch werk ook buiten de grenzen bekend te maken en ten einde - om het van de andere kant te beschouwen - bij wetenschappelijke werkzaamheden zich toegang te kunnen verschaffen tot buitenlandse bronnen, is het bestaan van dergelijke nationale biblio-bibliographieën onontbeerlijk. Het behoort dan ook tot de talrijke merkwaardigheden van het vak, dat deze noodzakelijkheid of niet erkend wordt of dat de verwerkelijking van overeenkomstige plannen blijkbaar op onoverwinnelijke moeilijkheden stuit. Alleen zo is het te verklaren, dat tot nu toe eigenlijk slechts Zuid-Amerika, Italië en Zweden over nationale biblio-bibliographieën beschikken. Dat grote landen niet zo gemakkelijk meer tot een dergelijke aanwinst kunnen komen, is te begrijpen. Niet echter dat Nederland zich voor het beschamende feit ziet gesteld, dat de eerste Nederlandse biblio-bibliographie niet hier, maar in Amerika is ontstaan, weliswaar ten groten dele onder de verantwoordelijke leiding van een in Amerika wonend Nederlander: Bertus H. Wabeke. Het door de Library of Congress in Maart van dit jaar uitgegeven boek: A Guide to Dutch BibliographiesGa naar voetnoot1) stelt zich niet ten doel, een volledige biblio-bibliographie te omvatten. Het beperkt zich uitdrukkelijk tot in Nederland (en eventueel in België) verschenen bibliographische bronnen, die betrekking hebben op Nederland en Nederlandse beschaving in al haar verschijningsvormen. Met het bijeenbrengen van 756 bibliographische werken is de opgave, die de samenstellers zich hadden gesteld, op een wijze volbracht, die men slechts indrukwekkend en bewonderenswaardig kan noemen. Op de inhoud van het boek nader in te gaan is overbodig, gezien de uiterst lage prijs, die het voor ieder belangstellende gemakkelijk bereikbaar maakt. Alleen zij gezegd, dat wat door de tamelijk gecompliceerde zakelijke indeling aan overzichtelijkheid verloren gaat, ruimschoots wordt vergoed door de uitgebreide index. Dat een dergelijk pionierswerk niet volmaakt kan zijn, spreekt vanzelf. De samenstellers zullen er begrip voor hebben, dat wij deze gelegenheid gebruiken om - zij het met schroom - enige bezwaren en critische overwegingen te uiten. Iedereen, die in Nederland bibliographisch werkt, zal met enige moeite de lijst van 756 bibliographische bronnen kunnen vermeerderen (om slechts drie voorbeelden te noemen: de Guide vermeldt niet de Catalogus der verzameling ‘Jacob Honig Jsz. Jr.’; Scheurleer, De Souterliedekens; Wackernagel, Lieder der niederl. Reformierten). Vermoedelijk zullen de samenstellers der bibliographie het op prijs stellen, als onder de Nederlandse bibliographen een wedstrijd zou ontstaan om de belangrijkste en de meeste lacunes aan te wijzen. Zwaarder valt in het gewicht wat in principieel opzicht kan worden geopperd tegen de grenzen, die de Guide bij de keus der op te nemen boeken niet heeft willen overschrijden. De lijst beperkt zich tot bibliographische bronnen, die zich als zodanig te kennen geven. Daardoor werden bibliographische werken uitgesloten, die vaak van evengroot belang | |
[pagina 122]
| |
zijn als eigenlijke bibliographieën, b.v. Ledeboer, Alphabetische lijst der boekdrukkers etc. in Noord-Nederland. Erger is, dat monographieën principieel van de lijst uitgesloten zijn. Dit is een fout, die dringend herstelling behoeft, want er zijn nu eenmaal talrijke monographieën, die de enige bibliographische bron bevatten over een bepaald onderwerp of over een bepaalde persoon. Het gevolg van de zelfgekozen beperking is dan ook bij de ‘personal bibliographies’ weinig bevredigend. De Nederlandse beschaving weerspiegelt zich hier op een wel zeer onevenwichtige wijze: men vindt genoemd bibliographieën van Ammers-Küller, Jan Willem de Boer, Bosboom Toussant, Boudier-Bakker, vertalingen in het Frans van de werken van Conscience e.a., daarentegen ontbreken b.v. Leeuwenhoek, Stevin, van Deventer, Poirters etc. Deze bezwaren verminderen geenszins de gevoelens van dankbaarheid voor deze verrijking van onze handbibliotheek. | |
Het catalogiseren van oude werkenEnige jaren geleden verschenen Fredson Browers' Principles of Bibliographical Description. Terecht heeft de American Library Association gemeend, dat naast dit standaardwerk de kleine detailstudie van Paul Shaner Dunkin How to catalog a Rare BookGa naar voetnoot1) recht van bestaan heeft. Op 68 bladzijden tekst wordt op zeer zelfstandige wijze veel wetenswaardigs medegedeeld, waarvan de meeste bibliothecarissen en de meeste antiquaren zeer zeker nog iets kunnen leren; vooral ten opzichte van het collationneren van oude werken zonder custoden, alleen op grond van nauwkeurige kennis van het papier en de manieren van vouwen. Boven het bureau van iedereen, die boeken catalogiseert, zou men een zin uit het slotwoord willen hangen: You can catalog almost any rare book adequately if you have an intelligent scepticism. | |
[pagina 123]
| |
SchriftgeschiedenisDe geschiedenis der drukletter heeft ons in dit nummer reeds twee keer beziggehouden (zie de besprekingen op blz. 117 en blz. 119). Wij kunnen nog twee belangrijke werken aankondigen.Ga naar voetnoot1) Professor W.H. Lange (directeur van de Offenbacher Werkkunstschule) heeft een nieuwe druk bewerkt van zijn ‘Kleine Schriftfibel’ (1941 en 1943). Terecht heeft hij de derde druk, die het resultaat is van een volledige omwerking en die aan tekst en afbeeldingen belangrijk is vermeerderd, alleen Schriftfibel genoemd. Terecht, en eigenlijk nog veel te bescheiden, want in zijn nieuwe vorm is het geen leesboek voor beginnelingen meer, maar een handboek. De inleiding behandelt de cultuurhistorische grondslagen van het schrift en de geschiedenis van ons alphabet. Er volgt een uitvoerige geschiedenis der schrijfletter en der lettertypen uit het incunabeltijdperk, die op nauwkeurige navolging van de schrijfletter waren gebaseerd. Hierbij sluit aan de ontwikkelingsgeschiedenis der drukletter van de 15e tot de 20e eeuw. Het slot vormen zeer verhelderende uiteenzettingen over de ‘Aesthetik der Schrift’: het schrift in de typographie. 143 voortreffelijk en vooral zeer objectief gekozen voorbeelden illustreren de tekst, en het is moeilijk te zeggen of tekst of afbeeldingen de grootste waardering verdienen. Lange's Schriftfibel zou ook voor onze Nederlandse graphische scholen een uitstekend handboek kunnen zijn. Bij de vertaling zouden echter de gegevens over de 20e eeuw vervangen moeten worden. Uiteraard is nl. het moderne voorbeeldenmateriaal uitsluitend Duits. Dat ook het aanhangsel Druckschriften unserer Zeit zich tot Duitsland beperkt, is te begrijpen: het boek is in de eerste plaats bestemd voor de leerlingen der graphische scholen in Duitsland en voor hun komt alleen het materiaal in aanmerking, waarmee zij inderdaad hebben om te gaan. * Reeds iets eerder verscheen het boekje van Professor H. Virl Die Entstehung und die Entwicklung der Schrift, dat vooral de cultuurhistorische en de psychologische kanten der schriftontwikkeling van het primitieve tekenschrift tot de drukletter der 20e eeuw behandelt. Het boek is door zijn beknopte vorm zeer instructief en door zijn talrijke aanknopingen aan de algemene geschiedenis en aan de beschavinsgeschiedenis zeer inspirerend. Goede tabellarische overzichten en ook hier zeer aantrekkelijk illustratiemateriaal maken het bijzonder geschikt als eerste inleiding. * Beide boeken zijn - wat eigenlijk vanzelf spreekt - zeer verzorgd en smaakvol uitgegeven. | |
[pagina 124]
| |
Tandheelkundige bibliographieIn 1935 verscheen van de hand van I.B. Poletti onder de titel De re dentaria apud veteresGa naar voetnoot1) een tandheelkundige bibliographie van de 15e tot de 19e eeuw. In 1951 is na het overlijden van Poletti door L. Diotallevi een nieuwe vermeerderde en op vele plaatsen verbeterde druk verschenen. De verbeteringen gaan voor het grootste gedeelte terug op notities van Poletti. Zij zijn in talrijke aantekeningen vooral bij de oudere tandheelkundige boeken verwerkt. Aan het ideaal van een vakbibliographie beantwoordt dit boek helaas niet. Daarvoor ware het nodig geweest, dat de aantekeningen zich niet tot enkele oudere werken hadden beperkt, hoe dankbaar wij ook moeten zijn voor wat er gepresteerd is. Ook volledig is deze bibliographie geenszins. De twee jaar geleden verschenen bibliographie van Engelse tandheelkundige werken van CampbellGa naar voetnoot2) is door de nieuwe druk van Poletti zeker niet overbodig geworden. Campbell noemt talrijke werken, die Poletti-Diotallevi niet, onjuist of onvolledig citeren. Het is vreemd, dat deze bibliographie aan Diotallevi geheel is ontgaan! Bibliography of Critical and Biographical References for the Study of Contemporary French Literature, 1950 Supplement. New York, Stechert-Hefner 1951. French VII (Modern Language Association of America) Publication No. 3. |
|