Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Verzamelaars en bibliothekenEen wederwoordGa naar voetnoot1)Het spreekwoord zegt, dat men in het huis van de gehangene niet over de strop spreekt. Hoewel Mr. van Veen er blijkens zijn artikel onder bovenvermelde titel van overtuigd is, dat de vrienden van Folium tot de galg veroordeeld zijn, schroomt hij niet de dingen bij de naam te noemen. De strik, die de minnaars van het oude boek de nek breekt, is de openbare bibliotheek. In ons land worden op zo grote schaal door publieke instellingen oude boeken aangekocht, dat de bibliophiel niet meer aan bod komt en wel in kan pakken, aldus schr, 't Is niet de eerste maal, dat dit geluid vernomen wordt en nu de bibliotheken in het geding gebracht zijn, heeft het zijn nut het standpunt van de bibliothecaris naar voren te brengen. Daarbij zal ik trachten mij te beperken tot de practische kant van deze aangelegenheid, 't Zou ons te ver voeren om na te gaan in hoeverre de mogelijkheid van persoonlijk boekenbezit, een verworvenheid van de Renaissance, op 't ogenblik aan het inschrompelen is. Terloops zou ook de vraag gesteld kunnen worden of het niet te ver gaat, wanneer men aanneemt, dat het intieme contact met boeken, het begin en het einde van alle boekenliefde, alleen mogelijk is in een verhouding van eigendom. Wat schr, over het hoofd ziet, is m.i., dat in het drama, waarin hij meent de tragische rol te vervullen, niet twee spelers als rivalen optreden, de verzamelaar en de bibliothecaris, maar drie. De hoofdpersoon is de lezer, de onderzoeker, die het oude boek nodig heeft als studieobject. Dat er nog een vierde acteur is, die meestal in de coulissen blijft, de boekhandelaar, laat ik nu eenvoudigheidshalve buiten beschouwing. De onderzoeker, om wie het spel begonnen is, wordt door Mr. van Veen vergeten of, liever gezegd, hij meent, dat deze zelden een rol speelt en vraagt om cijfers, die het, naar zijn overtuiging ontstellend lage, rendement van het oude boekenbezit van de bibliotheken aangeven. Uit deze vraag blijkt een ernstige misvatting: het bezit van een bibliotheek met zijn sterke variaties van raadpleging moet men niet vergelijken met een effectenbeurs, maar liever met het kasteel van Doornroosje, waar men de jaren niet telt totdat de prins komt. Nu moet schr, niet denken, dat ik de verzamelaar als een nutteloze en overbodige figuur beschouw. Het tegendeel is waar, maar in het spel komt het aan op een goede rolverdeling. Wie de geschiedenis van het verzamelaarswezen en de bibliotheken, van de particuliere en de openbare collecties, in grote lijnen nagaat, zal telkens hetzelfde beeld vinden: de verzamelaars zijn het die een be- | |
[pagina 112]
| |
paald gebied ontdekken, die het eerst boeken over bepaalde onderwerpen of uit een bepaalde periode bijeen gaan brengen, kortom die het pionierswerk verrichten. Op de pionier volgt de organisator, op de verzamelaar volgt de bibliothecaris. Min of meer schoorvoetend betreedt deze het pas ontdekte land en wordt dan soms opeens actief. Wakker geschud door de verzamelaar, gaat hij nu voor zijn bibliotheek verzamelen om dikwijls te merken, dat hij te laat is: de schatten zijn reeds verdwenen! Een typisch voorbeeld van dit te-laat-komen leveren de eerste uitgaven van de reisjournalen van onze ontdekkingsreizigers, die door Amerikaanse liefhebbers weggekocht waren voordat de Nederlandse bibliothecarissen in het geweer kwamen. Ook komt het voor, dat de bibliothecaris passief blijven kan, omdat de gebraden duiven hem in de mond vliegen, 'k Doel hier op de gevallen, dat de verzamelaar zijn collectie aan een publieke instelling schenkt of vermaakt. Uit verzamelaarsoogpunt acht Mr. van Veen dit verraad aan het eigen vaandel, maar hij vergeet, dat een dergelijke daad, of deze nu door burgerzin of door andere motieven ingegeven wordt, er toe leiden kan, dat unieke of hoogst zeldzame boeken ter beschikking van het publiek komen en dat de onderzoeker aan het werk kan gaan.Ga naar voetnoot1) Dit is het schema in zijn eenvoudigste vorm, waarbij natuurlijk allerlei variaties en complicaties mogelijk zijn, b.v. wanneer de bibliothecaris tevens verzamelaar, de bibliophiel tevens onderzoeker is enz. In ieder geval moge uit deze enkele woorden duidelijk blijken, hoe nuttig de rol van de verzamelaar is, maar tevens, dat die rol, hoe onmisbaar ook, van voorbijgaande aard is. 't Is niet alleen, dat sommige verzamelaars hun schatten verbergen (er zijn gelukkig vele uitzonderingen), maar ze zijn nu eenmaal sterfelijk. Een lange lijst zou ik kunnen opnoemen van hoogst belangrijke stukken, waarvan we weten, dat ze indertijd deel uitgemaakt hebben van een particuliere bibliotheek, die door onkunde of slordigheid van erfgenamen en door andere ongelukkige omstandigheden weggeraakt zijn. Daarom zal ieder, wie het ernst is met de verdediging van onze cultuur, toe moeten geven, dat unica of rarissima, voor de vaderlandse letterkunde, geschiedenis of kunst belangrijke boeken en handschriften, tenslotte in een openbare boekerij behoren te belanden. Dit alles zou geen quaestie zijn, als er één bibliotheek in den lande was, die de gehele vaderlandse boekenschat volledig bezat (al kan men er na de ervaringen in deze oorlog opgedaan aan twijfelen of het bewaren van een enkel exemplaar voldoende is). Helaas is dat | |
[pagina 113]
| |
niet het geval, zelfs niet met de boeken van de tegenwoordige tijd. Met grond kan men beweren, dat het met het bewaren van onze nationale boekenschat ook als men alle bibliotheken tezamen neemt, hier in Nederland slecht gesteld is. Er zijn voorbeelden te over. Over de 17e eeuwse reisverhalen werd reeds gesproken: hetzelfde geldt van de atlassen, van de 17e eeuwse wijsbegeerte, die in de Engelse bibliotheken beter vertegenwoordigd is dan bij ons, van de Catholica, de heterodoxe theologie enz. Om een indruk te krijgen van de populaire prozaschrijvers uit de 19e eeuw (die van de voorafgaande eeuwen zijn ten dele te vinden in de door de Koninklijke Bibliotheek aangekochte collectie-Waller) moet men de helaas verspreide verzameling-Scheepers raadplegen, of die van de heer Buisman. Zo zijn er veel meer gevallen te noemen. 't Heeft weinig zin te gaan twisten over de oorzaken van dit betreurenswaardige verschijnsel. Stellig ligt de schuld voor een deel bij de bibliothecarissen. Er zijn echter ook andere oorzaken, zoals het hier te lande ontbreken van een dynastie die in de voorafgaande eeuwen op grote schaal boeken verzamelde zoals in Frankrijk, en de mentaliteit van de overheid, wie op dit punt ieder benul ontbrak (men denke aan het Haagse gemeentebestuur, dat het legaat-Meerman verwierp). Uit dit laatste voorbeeld blijkt reeds, dat het niet ligt aan de verzamelaars, want ons land heeft bibliophielen gekend, wier boekerijen wedijveren konden met die van hun buitenlandse collega's, zoals, in de 18e eeuw, van der Marck, van Huls, Emtinck en Crevenna, en, in de 19e eeuw, van Voorst en Meulman. Het valt dus niet te ontkennen, dat de bibliotheken in ons land een taak te vervullen hebben jegens het oude boek. Als Mr. van Veen aanvoert, dat de bibliotheken hierin veel te ver gaan en alles wegkopen onder de neus van de watertandende liefhebbers, dan stel ik er tegenover, dat de bibliotheken op dit gebied volkomen te kort schieten. Zoals de toestand nu is, zijn er slechts enkele bibliotheken die min of meer geregeld oude drukken trachten te verwerven. Dit geschiedt op vrij onsystematische wijze en steeds onder het uitdrukkelijk beding, dat de boeken niet duur zijn. Immers, voor dit doel kunnen deze instellingen slechts een gering gedeelte beschikbaar stellen van hun budget, dat vrijwel geheel besteed dient te worden aan de aankoop van nieuwe boeken en tijdschriften. Het gevolg is dan ook, dat, komt er een enkele maal een stuk van uitzonderlijke waarde aan de markt, de bibliotheken geregeld verstek moeten laten gaan. Daagt er geen vermogende Nederlandse liefhebber op (zijn die er nog?), dan gaat het boek onherroepelijk naar het buitenland. Terwijl onze musea er juist op uit zijn om kunstwerken van bijzondere waarde te verzamelen, moeten de bibliotheken alles wat bijzonder is, laten schieten. Dat dit een ern- | |
[pagina 114]
| |
stige misstand is, zal men moeten toegeven. De remedie? Een waarlijk nationale bibliotheek, een speciaal fonds voor dergelijke aankopen... het is hier niet de plaats er verder op in te gaan. In ieder geval meen ik te moeten volhouden, dat het niet de bibliotheken zijn die de boekenliefhebbers het leven onmogelijk maken, evenmin als het de schuld van de bibliotheken is, dat oude boeken zo schaars en zo duur geworden zijn. Is dit laatste overigens in het algemeen wel waar, is het verschijnsel niet beperkt tot enkele categoriën met speculatieve waarde? Zijn er niet gehele domeinen van oude boeken die practisch onverkoopbaar zijn? Wie verzamelt er Vondel, Hooft en Huygens, wie eerste drukken van moderne auteurs? Zo zijn er tientallen onderwerpen te noemen, waar de liefhebber, ook die met de smalle beurs, te kust en te keur kan gaan zonder dat hij bang behoeft te zijn door de bibliotheken verdrongen te worden. Een blad als Folium kan, meen ik, juist uiterst nuttig werk verrichten door te wijzen op geschikte oude en nieuwe verzamelobjecten. Ga naar voetnoot* Tenslotte: is Mr. van Veen inderdaad zo ongelukkig als men uit zijn artikel zou opmaken? 'k Zou zonder moeite een aantal zeldzame boeken uit zijn bibliotheek kunnen opnoemen, waarom ik hem als bibliothecaris heftig benijd. Hetgeen niet verhindert, dat ik hem en zijn verzameling een lang leven toewens! H. de la Fontaine Verwey. |
|