| |
| |
| |
David Omar Cohen
Klaarkomen met Martialis
Martialis (40-104) was een van de levendigste dichters uit de Romeinse oudheid: in een virtuoze stijl en met meedogenloze ironie schreef hij spotgedichten over zijn tijdgenoten in het Rome van keizer Domitianus. Zijn epigrammen of puntdichten vormden door de eeuwen heen niet alleen een belangrijke bron van kennis over het dagelijks leven in de oudheid, maar ook een voorbeeld dat door grootheden als Erasmus, Spinoza en Goethe dankbaar werd nagevolgd.
Waar Erasmus en Spinoza zich voor hun spotdichten van het Latijn bedienden, leverden Goethe en Schiller met hun Xenien een Duitstalige bijdrage aan de epigramkunst. De vorm van hun epigrammen bleef wel degelijk gebaseerd op een van de dichtvormen die Martialis zelf hanteerde, in die zin dat deze zich transponeert van een Romaans naar een Germaans taalsysteem, waarin de verzen gebaseerd zijn op de afwisseling van klemtoon en niet van lange en korte lettergrepen. Een voorbeeld:
Wollt ihr zugleich den Kindern der Welt und den Frommen gefallen?
Mahlet die Wollust - nur: mahlet den Teufel dazu.
Wil je naast vromen ook mensen van wereldse inborst behagen?
Schilder de wellust - maar: schilder de duivel erbij.
Deze vertaling van eigen makelij bedient zich van dezelfde vorm als we in het Duitse origineel aantreffen: een langer vers wordt gevolgd door een korter, net zoals Martialis een hexameter (zesvoeter) op een pentameter (vijfvoeter) liet volgen. Deze opeenvolging van verzen, een zogenaamd ‘elegisch distichon’, leent zich goed voor spotdichten: vaak wordt in het eerste vers een moeilijkheid geformuleerd, die in het tweede vers van spottend commentaar wordt voorzien. De samenstelling van de beide verzen is in het Duits/Nederlands wel analoog aan, maar toch anders dan in het Latijn, waar het om de lengte van lettergrepen en niet om de klemtoon gaat.
In ons Duits/Nederlandse epigram bestaat het eerste vers uit vijf dactylen (beklemtoond onbeklemtoond onbeklemtoond) en één trochee (beklemtoond onbeklemtoond), waarbij geldt dat elke dactylus vervangen mag worden door een trochee (tegenhanger van de Latijnse spondee). ‘Wíl je naast vrómen ook ménsen van wéreldse ínborst behágen?’ bestaat uit vijf dactylen en een trochee; het tweede vers bestaat uit twee helften, elk opgebouwd uit twee dactylen/trocheeën en één beklemtoonde lettergreep: ‘schílder de wéllust - máár: / schílder de dúivel erbíj’.
In een geslaagd epigram moet dit elegisch distichon vooral niet verworden tot een keurslijf, maar juist de inhoud met maximaal effect tot uiting brengen. Het imiteren van de Latijnse versmaat zou dan ook voor een vertaler geen doel op zich moeten zijn, maar herkenbaar bijdragen aan de spitsvondigheid van de gedichten
| |
| |
als geheel. Hadden Goethe en Schiller bijvoorbeeld in plaats van ‘dazu’ genoegen genomen met ‘auch’, of hun vertaler met ‘ook’ in plaats van ‘erbij’, dan was het slot door de metrische onregelmatigheid bij lange na niet zo effectief geweest. Wie de gedichten hardop voorleest, proeft het verschil meteen: een epigram dat wanneer het wordt voorgedragen niet werkt, is ten dode opgeschreven.
Dat de globale vorm van het elegisch distichon zich in dit specifieke geval gemakkelijk liet behouden, komt doordat het Duits en het Nederlands nauw verwant zijn en Duitse verzen minder aanpassing behoeven dan een gedicht uit het Latijn. Daar komt nog eens bij dat Martialis niet alleen van het elegisch distichon gebruikmaakte, maar ook van een palet aan andere vormen. Vertalers die zich aan Martialis wagen, doen er dus goed aan zich van tevoren af te vragen of ze deze op antieke leest geschoeide vormen ondanks de daarmee eventueel gepaard gaande moeilijkheden nabootsen, of haar liever vervangen door moderne dichtvormen met een vergelijkbaar humoristisch effect.
Schrijvers' voorgangers De Bruyn (1979), Van Dooren (1996), De Smet (2009) en Hunink (2015) hebben geopteerd voor dat laatste, waarbij de eerste drie ook nog eens rijmend hebben vertaald. Schrijvers zelf noemde, wegens hun keuze voor rijm en jambische versvormen, hun vertalingen ‘gedateerd’, omdat behalve ‘een enkele archaïserende, al of niet ironische sonnettenbakker’ (plus Ida Gerhardt) niemand meer gebruik zou maken van rijm. Zodoende besloot hij zich als eerste te richten naar de antieke versvormen. Op zichzelf hoeft met deze keuze niets mis te zijn: zoals we hierboven zagen, kunnen epigrammen in een antieke vorm goed werken, en in zijn versie van Horatius' oeuvre heeft Schrijvers diens gedichten vertaald onder nabootsing van de Latijnse versmaten. Dat resultaat is alom geprezen, en gaf reden te hopen dat Schrijvers bij de humoristische epigrammen van Martialis eenzelfde kunststuk zou weten te volbrengen.
| |
In erotische zin
Wel, laat ons zien.
De held Philoctetes was verwijfd en hield van mannen:
dat was de wraak van Venus toen Paris werd verwond.
De Siciliaan Sertorius likt kutjes, dit is de reden:
Rufus, het schijnt dat hij bij Eryx is klaargekomen. (2.84, p. 96)
Vergelijkt men deze regels verstechnisch met het epigram van Goethe en Schiller, dan blijkt dat Schrijvers bij lange na niet zo strak te werk is gegaan. De vorm komt de geestigheid van het epigram dan ook niet ten goede. Sterker nog, wat is hier eigenlijk geestig aan? Nog sterker: zelfs voor wie in de oudheid thuis is, valt aan dit gedicht geen touw vast te knopen. Wie hoopt op toelichting, vindt onder het gedicht slechts één voetnoot, en wel na het slotwoord ‘klaarkomen’:
‘klaarkomen: in erotische zin’.
Het is, helaas, veelzeggend dat Schrijvers als duider van Martialis' poëzie besloot het enige element in het gedicht te verklaren dat nu juist geen nadere uitleg behoefde.
Verder is de vertaling ‘hield van mannen’ voor het Latijnse facilis viris rijkelijk twijfelachtig. Er staat namelijk niet dat Philoctetes ‘van mannen hield’ - iets wat een hedendaagse lezer al snel als een opmerking over Philoctetes' geaardheid zal opvatten. Er staat letterlijk dat hij ‘voor mannen
| |
| |
makkelijk was’, oftewel in Romeinse context: ‘zich eenvoudig liet overhalen om zich door mannen in de kont te laten nemen’. In zijn inleiding verduidelijkt Schrijvers wel degelijk dat een dergelijke bereidwilligheid tot passief-anale seks door de Romeinen als verachtelijk werd beschouwd, alleen doet hij in zijn vertaling van dit gedicht niets met dit door hemzelf aangedragen gegeven.
Dat er voor deze tekortkomingen in duidelijkheid en precisie geen enkele noodzaak is, toont de vertaling van Schrijvers' hierboven al genoemde voorganger E.B. de Bruyn uit 1979:
Verwijfd was Philocteet en stond voor mannen open
en dat was Venus' wraak, zegt men, voor Paris' dood.
Niets anders kan Sertorius tot kuttenlikken nopen:
die brave Siciliaan moet met zijn tong bekopen
dat hij, Eryx, die vrucht van Venus' eigen schoot,
niet langer levend rond liet lopen.
Goed, de naam ‘Philocteet’ leest nu nog archaïscher dan veertig jaar geleden al, maar verder is er met deze versie niets mis. Ze verduidelijkt het Latijn zo expliciet als noodzakelijk, ze is voor wie een beetje in de mythologie thuis is goed te begrijpen, en bovenal, ze laat zich smakelijk voordragen. Dat laatste is een wezenskenmerk van Martialis' dichtkunst: zijn oeuvre ontstond als gelegenheidspoëzie, bedoeld om met medemensen al dan niet goedmoedig de spot te drijven. Alleen bleek ze voor dat genre zó bepalend, dat ze keer op keer tot voorbeeld is blijven dienen. Zulke poëzie moet het hebben van de voordracht. Schrijvers heeft zijn voetnoten voorzien van zeventien-de-eeuws Nederlandse bewerkingen van Martialis' gedichten en het is saillant dat die verzen zich ondanks het gedateerde taalgebruik met meer jeu laten voordragen, en zelfs de geest van Martialis' originele epigrammen beter bewaren, dan de vertalingen van Schrijvers zelf.
| |
Belegen vrijers
Nogal eens gaat in zijn vertaling niet alleen die geest, maar ook de humoristische pointe verloren. Neem epigram 1.89:
Je kleine hondje, Manneia, likt je gezicht en je lippen.
Ik verwonder me niet dat honden houden van stront.
‘ik verwonder me niet dat’ is niet bepaald soepel Nederlands - had hier in plaats van ‘dat’ wellicht ‘want’ moeten staan? Zonder dat voegwoord blijft het verband tussen beide zinnen impliciet en daardoor minder grappig. Over het humoristisch gehalte van het gedicht in Van Doorens versie kun je ook van mening verschillen, maar hoe dan ook is er door de vorm ervan onmiskenbaar sprake van een opgebouwde spanning die tot ontlading komt:
steeds sabbelt bij je mond
Helaas, vergeleken bij de poëtische vertalingen van Van Dooren en De Bruyn zet die van Schrijvers een stap terug naar de prozavertaling die H. Schuurmans in 1970 maakte. Hetzelfde gedicht in diens weergave: ‘Je hondje likt jouw gezicht en jouw lippen, Manneia. Geen wonder, aangezien honden graag str... [sic] eten.’ Curieus genoeg levert deze prozavertaling vanaf ‘hondje’ tot en met ‘wonder’ per ongeluk een Nederland- | |
| |
se hexameter op. Die leest zelfs beter dan de regel van Schrijvers, die hij heeft moeten opvullen met het pleonastische ‘kleine’ om tot een volledig vers te komen. Schrijvers' dwangmatig vasthouden aan de door Martialis gebruikte vorm dient diverse doelen, maar niet dat van poëzie waar om te lachen valt.
Intussen duidt dat zonderlinge ‘str...’ in de vertaling van Schuurmans op een probleem waar wel meer vertalers van Romeinse dichters in het verleden mee te kampen hadden: censuur. Schrijvers legt vakkundig uit dat Martialis heeft geprofiteerd van de seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig, die zijn erotische epigrammen plotseling uit de taboesfeer bevrijdde. Wie echter hoopt dat Schrijvers de dichter dan ook als een snedig dichter van seksueel getinte verzen tot zijn recht heeft laten komen, komt thuis van een kale reis. Vergelijk epigram 1.73 in zijn vertaling (p. 60) met die van Van Dooren (p. 28):
In de gehele stad was er niemand, Caecilianus,
die jouw vrouw wilde aanraken, gratis voor niets,
zolang het kon. Maar nu je haar hebt laten bewaken,
is de schare van vrijers enorm. Je bent een slimmerik!
Caecilianus, hoe je ook zocht,
je vond geen man die met je vrouw,
ofschoon het gratis van je mocht,
ooit overspel bedrijven wou.
Maar nu je een wacht hebt uitgezet,
wil er een massa welgeschapen
neukwilligen met haar naar bed.
Zeg vriend, je bent wel uitgeslapen!
Van Dooren slaat door in zijn ‘overspel bedrijven wou’ waar Schrijvers het terecht houdt bij het precieze ‘aanraken’ voor tangere, en ook voor het adjectief ‘welgeschapen’ is in het Latijn geen aanleiding aan te treffen. Kwalijker echter dan meer opschrijven dan zich in de brontekst laat vinden, is de termen uit de brontekst op te kuisen. Wie het door Van Dooren qua register steekhoudend met ‘neukwilligen’ weergegeven fututorum afzwakt tot ‘vrijers’, uitgerekend het belegen woord ‘vrijers’ dat generaties middelbare scholieren uitsluitend kennen via Penelope's traditioneel zo vertaalde μνηστμρες uit de Odyssee, heeft Martialis op een essentieel punt van zijn poëtische nalatenschap geen dienst bewezen.
| |
Verstechnische dwangbuis
Weliswaar is Schrijvers' vertaling de eerste waarin twaalf van de complete bundels van de dichter bijeengebracht zijn (zij het dat Patrick De Rynck in De Standaard met recht wees op het ontbreken van de door Schrijvers niet lezenswaardig geachte debuutbundels Xenia en Apophoreta en de door Hunink wel recent vertaalde spektakelepigrammen), maar voor hetzelfde aantal euro's zijn lezers die graag tot Martialis' Witz willen doordringen beter bediend als ze Schuurmans, De Bruyn, Van Dooren, De Smet en Hunink aanschaffen. Zelfs als vertaalhulp voor gymnasiasten en studenten is Schrijvers' verzameling niet aan te bevelen, daarvoor zondigt hij te vaak tegen natuurlijk Nederlands taaleigen en begaat hij te veel misleidende slordigheden ten opzichte van het Latijn. Daarvan nog een laatste voorbeeld:
Toen de ridders een tiental consumptiebonnen verkregen,
waarom, Sextilianus, dronk jij in je eentje het dubbele?
Schenkers zouden allang een tekort hebben aan warm water,
als jij je wijn niet zou drinken, Sextilianus, puur. (1.11, p. 41)
| |
| |
De lezer wordt hier op het verkeerde been gezet doordat er bij Schrijvers geen sprake is van een vergelijking van Sextilianus' wijnconsumptie met de hoeveelheid aan ridders verstrekte drankmuntjes in het algemeen. Bij hem lijkt het ineens alsof S. zelf twintig glazen wijn dronk op het ogenblik dat ‘de ridders’ (in het Latijn enkelvoud) tegoedbonnen voor slechts de halve hoeveelheid kregen. Het Latijn rechtvaardigt de verleden tijd ‘dronk’ niet: in de tweede regel staat de tegenwoordige tijd bibis, wat niet op een incident wijst maar op een vaste gewoonte. Het adjectief ‘puur’ dat op het eind de plaats van de pointe inneemt, gaat in tegen de regels van Nederlandse zinsbouw en draagt daardoor eerder bij aan verwarring dan aan een bevredigende oplossing van de spanning. Eerder roept dit plotselinge ‘puur’ de vraag op waarom de vertaler meer waarde hecht aan zijn zelfverkozen verstechnische dwangbuis dan aan soepel taalgebruik - een afweging die trouwens ook ten grondslag lijkt te liggen aan de ongrammaticale woordvolgorde van het tweede vers ten opzichte van het eerste.
| |
Strakke versmaten
Dat het ook anders kan, bewees een andere veelvertaler uit het klassieke veld met zijn versie van het eerste boek van Martialis' epigrammen:
Een ridder krijgt tien munten
wijngeld. Waarom drink jij
Gelukkig drink jij, Sextus,
Vincent Hunink heeft in zijn vertaling, schrijft hij zelf, ‘niet gestreefd naar een-op-een-handhaving van de antieke metrische vormen’, maar geprobeerd om met zijn gebruik van niettemin regelmatige, op het Nederlandse vers toegespitste metra ‘iets over te brengen van Martialis' slagkracht, humor en streven naar constante variatie’ (p. 114). Het resultaat mag er zijn: hier horen we de dichter Martialis aan het Nederlandse woord. Schrijvers' ontegenzeggelijk zeer omvangrijke kennis van de materie heeft wel degelijk voordelig uitgepakt bij zijn te koesteren vertalingen, zoals die van de eveneens qua versvormen uitdagende Horatius en Seneca. Deze vertaling is echter als vervanger van de brontekst voor een Nederlandstalig publiek dat geen of onvoldoende Latijn beheerst ontoereikend.
In de Volkskrant van 7 februari jl. zien we dan ook een gevolg van het verschijnen van een dergelijke vertaling: ze oefent een negatieve invloed uit op de reputatie van de vertaalde. Recensent Arjan Peters nam voor de rubriek waarin hij twee uiteenlopende dichters vergelijkt, in dit geval Martialis en Peter Verhelst, eerstgenoemde tot zich in de versie van Piet Schrijvers en veegde met deze verzen van wat hij een ‘klassiek geinponem’ noemde de vloer aan. In Schrijvers' vertaling maakt de Romein inderdaad geen schijn van kans, want wie de vertaling van epigram 6.36 leest waar Peters dit vernietigende oordeel onder meer op baseerde, kan hem geen ongelijk geven:
Je vergist je als je denkt een kutje te bezitten
wanneer geen pik meer daarin door wil dringen.
Daarom, als je nog schaamte bezit, Ligeia,
beroof een dode leeuw niet van zijn baard.
| |
| |
Hoe anders is het beeld dat ontstaat uit de schwungvolle vertaling door Van Dooren:
En je verbeeldt je heel wat, ouwe hoer,
als je gelooft dat iets soms nog een kut is
dat in geen jaren door een pik benut is.
Schaam je (je telt toch haast een eeuw)
de baard te plukken van de dooie leeuw!
Om kort te gaan, de toegankelijkheid van Martialis in het Nederlandse taalgebied laat nog steeds te wensen over: waar vrijwel volledig, niet toegankelijk genoeg; waar toegankelijk, te beperkt in de gemaakte keuze. Hopelijk is er een uitgeverij die in haar poëziefonds ruimte wil maken voor een nieuwe vertaling van, ditmaal, het volledige oeuvre. Nog mooier zou het zijn als zich een ploeg van aanstormende en gevestigde vertalers bijeen zou laten brengen om de spitsvondigheid van de dichter gezamenlijk te lijf te gaan met het beste dat Nederlandse, Belgische en hopelijk ook West-Indische humor en dichtkunst te bieden hebben. Laat zo'n nieuwe vertaling dan eveneens gebruikmaken van strakke versmaten, maar met als hoofddoel elk gedicht afzonderlijk zo goed mogelijk uit de verf te laten komen - en dan voorzien van slechts de strikt onmisbare voetnoten, want welke lezer komt er anders met Martialis klaar?
Martialis, Verzamelde epigrammen. Vertaald, ingeleid en toegelicht door Piet Schrijvers. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2019.
| |
Bronnen
Vertalingen
|
Martialis. 1970. Epigrammen: Boek 1 en 2. Vertaald door H. Schuurmans. Amsterdam: Nederlandsche Boekhandel. |
Martialis. 1979. Sex en Eros bij Martialis. 300 epigrammen. Vertaald en van een nawoord voorzien door E.B. de Bruyn. Amsterdam: De Arbeiderspers. |
Martialis. 1996. Romeinse epigrammen. Vertaald en ingeleid door Frans van Dooren. Amsterdam: Querido. |
Martialis. 2003. Spektakel in het Colosseum. Vertaald door Vincent Hunink. Leuven: Uitgeverij P. |
Martialis. 2009. Spotepigrammen. Vertaald door Evelien De Smet. Leuven: Uitgeverij P. |
Martialis. 2015. De waanzin van Rome: epigrammen boek 1. Vertaald door Vincent Hunink. Eindhoven: Damon. |
Artikelen
|
De Rynck, Patrick. 2019. ‘Meer dan porno’, De Standaard, 27 december. |
Peters, Arjan. 2020. ‘Liever de gevaarlijke leeuwen van Verhelst dan de geintjes van Martialis’, de Volkskrant, 7 februari. |
| |
| |
|
|