voor een groot deel draait om individuele eigenaardigheden), maar vooral ook omdat literaire taal zich erg moeilijk in een algoritme laat vangen. Ja, natuurlijk kunnen computers worden geprogrammeerd om individuele eigenaardigheden voort te brengen, maar het herkennen ervan in een bestaande tekst is van een heel andere orde - laat staan het overtuigend herscheppen ervan in een andere taal. Ik durf er gerust mijn Filter-honorarium om te verwedden dat het in elk geval deze eeuw niet zal gebeuren (en ik zal zorgen dat mijn erfgenamen van de weddenschap op de hoogte zijn).
Is er de komende tachtig jaar dan geen vuiltje aan de lucht voor de menselijke boekvertaler? Toch wel, denk ik. Wat ons boven het hoofd hangt is niet het grote, tot de verbeelding sprekende zwaard van de supercomputer die de mens volledig zal vervangen (aangenomen dat er dan nog menselijke lezers zijn), maar een wolkje van kleine dolkjes die het vak ogenschijnlijk juist veel aangenamer helpen maken: zoekmachines, elektronische woordenboeken, vertaalgeheugens, terminologiedatabases - en toch ook machinevertalingen, maar dan zonder de pretentie dat die het uiteindelijk beter moeten kunnen dan wij: ze maken gewoon een niet onaardig kladje, dat scheelt als het meezit flink wat tikwerk. En daarna kan de creatieve vertaalader vrijelijk vloeien.
Ik maak zelf gretig gebruik van alle elektronische hulpmiddelen die me handig lijken. Elektronische woordenboeken geven bijvoorbeeld veel meer informatie dan hun papieren soortgenoten, omdat je een woord of woordcombinatie ook contextueel kunt opzoeken, door het hele woordenboek heen. Ook zoekmachines als Google zou ik inmiddels niet meer kunnen missen als reservoirs van woordcombinaties en manieren van zeggen. Bij niet al te moeilijke hedendaagse teksten doe ik ook schaamteloos een beroep op DeepL voor het maken van een snelle kladvertaling, waaraan daarna weliswaar nog héél veel moet gebeuren (niet in de laatste plaats omdat al die automatische vertalingen het Engels als onzichtbare tussentaal gebruiken, met soms erg merkwaardige oplossingen tot gevolg), maar het is toch in elk geval iets (‘c'est déjà ça,’ zou Tovertaal zeggen). Vertaalomgevingen als Trados en memoQ gebruik ik niet omdat die me weinig opleveren (wel geprobeerd) en omdat ik geen afstand wil doen van Scrivener, de ideale vertalerswerkbank met split screen (brontekst + vertaling) en eindeloze mogelijkheden voor versie- en researchbeheer.
Waarom dan toch die wolk van dolkjes? Omdat die elektronische hulpmiddelen bij alle partijen de verwachting scheppen dat het allemaal veel sneller kan dan voorheen. Op de zakelijke vertaalmarkt zien we het al gebeuren: vertalers worden vervangen door post-editors die gebrekkige computervertalingen moeten oplappen, uiteraard tegen een veel lager tarief, en vaak met de expliciete opdracht het aantal ingrepen zo beperkt mogelijk te houden. Bij boekvertalingen zal het voorlopig zo'n vaart niet lopen, maar de algemene verwachting van snelheidswinst kan grote schade aanrichten - vooral omdat het vertalen in werkelijkheid vaak juist trager gaat door al die extra mogelijkheden en bronnen van informatie.
De oplossing is even eenvoudig als ouderwets. Volgens het auteursrecht zijn boekvertalers ‘makers’ van oorspronkelijke werken, auteurs dus. Die krijgen hun inkomsten niet uit verrichte secretariële arbeid, maar uit de exploitatie van hun werk. Daar veranderen geavanceerde technologische hulpmiddelen niets aan. Het enige wat we dus hoeven te doen, is vasthouden aan de aloude vuistregel voor de verdeling van de winst: fiftyfifty voor uitgever en auteur(s).