Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 26
(2019)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| ||||||||
Jos Vos
| ||||||||
Opkomst en valHeike monogatari beschrijft de opkomst en vooral de ondergang van de Taira, een clan die in de tweede helft van de twaalfde eeuw het Japanse hof een tijdlang domineerde maar in 1185 definitief werd verslagen door zijn voornaamste rivalen, de Minamoto. Juist in onze onzekere tijd lijkt het gepast om dit veertiende-eeuwse epos in het Nederlands om te zetten, want chaos, oproer, tomeloze ambitie en de onbestendigheid van aardse roem zijn de voornaamste thema's. De aanhef van het werk zegt het al: De klokken van het Jetavanaklooster
zingen van de vergankelijkheid aller dingen.
De kleur van de bloesems
van dubbelstammige salbomen
toont aan dat welvarenden ten val komen.
Hovaardigen gedijen niet lang;
ze zijn als een droom op een lentenacht.
Machtigen gaan uiteindelijk ten onder;
ze zijn als stof dat opwaait in de wind.
Deze poëtische aanhef is in Japan erg beroemd. Velen leren hem op school uit het hoofd en iedereen vindt hem prachtig omdat hij - in het origineel, tenminste - erg sonoor klinkt: 祇園精舎 の 鐘 の 聲、 諸行無常 の 響 あ り 。
娑羅雙樹 の 花 の 色、 盛者必衰 の こ と わ り を あ ら
は す。 お ご れ る 人 も 久 し か ら ず、 唯春 の 夜 の 夢
の ご と し。 た け き 者 も 遂 に ほ ろ び ぬ、
偏 に 風 の 前 の 塵 に 同 じ。
(Ichiko 1994: 19)
Gion shōja no kane no koe, shogyō mujō no
hibiki ari. Sara sōju no hana no iro, jōsha
hissui no kotowari wo arawasu. Ogoreru hito
| ||||||||
[pagina 6]
| ||||||||
mo hisashikarazu, tada haru no yo no yume
no gotoshi. Takeki mono mo tsui ni wa horo-
binu, hitoe ni kaze no mae no chiri ni onaji.Ga naar eindnoot1
Ofschoon de passage de Japanse lezer recht naar de keel grijpt, vraag ik me soms af in hoeverre zo'n lezer ook begrijpt wat er staat. Vanwege de oorspronkelijke openingswoorden denken veel Japanners dat de aanhef het sombere bonzen oproept van een bronzen tempelklok in Gion, een wijk in Kyoto die bekendstaat om zijn exclusieve geishahuizen. Het ‘Gion’ in de brontekst is echter de Japanse versie van een Chinese transcriptie van de naam van een Indiaas klooster (het Jetavanaklooster) waar de historische Boeddha ooit preekte - vandaar mijn verdietsing, waarin ‘Gion shōja no kane no koe’ ‘De klokken van het Jetavanaklooster/ zingen’ is geworden. Uit de brontekst valt niet meteen op te maken of ‘kane’ (klok/klokken) enkelvoud of meervoud is, maar iedere lezer die een behoorlijke tekstuitgave raadpleegt, komt er algauw achter dat de auteur niet heeft gedacht aan een typisch Japanse tempelklok. In de meest recente Engelse versie van Heike monogatari (daterend uit 2012) legt de vertaler Royall Tyler netjes uit dat de lezer zich meerdere klokken - of klokjes - moet voorstellen. In een voetnoot bij zijn Engelse aanhef zegt Tyler: ‘Scripturally these bells were silver and glass. [...] They hung at the four corners of the temple infirmary and were rung when a disciple died’ (Tyler 2012: 3). Toch gelden de oorspronkelijk Japanse openingswoorden als zó iconisch dat verscheidene vertalers hebben vastgehouden aan het beeld van een enkele klok in ‘Gion’ - Hiroshi Kitagawa en Bruce T. Tsuchida, bijvoorbeeld: The bell of the Gion Temple tolls into every
man's heart... (Kitagawa 1975: 5)
En René Sieffert: Du monastère de Gion le son de la cloche...
(Sieffert 2012: 47)
De rest van de openingszin roept zijn eigen vertaalproblemen op, want in het Japans staat er letterlijk dat de vergankelijkheid van alle dingen ‘weerklinkt in de stemmen van de klokken’. Royall Tyler doet daar het volgende mee: The Jetavana Temple bells
ring the passing of all things.
(Tyler 2012: 3)
Zelf geef ik er de voorkeur aan de klokken in het Nederlands te laten ‘zingen’. Het leek een voor de hand liggende keuze, ook al staat het werkwoord ‘zingen’ niet in de brontekst. Lezers van de Nederlandse vertaling zullen zich waarschijnlijk ook afvragen wat ‘salbomen’ zijn. De naam van deze boom ontbreekt in mijn uitgave van de dikke Van Dale - die uit 1999 stamt - maar Wikipedia maakt gewag van ‘shorea robusta of de sal, shala of salboom’, een ‘subtropische boomsoort die inheems is in het Indisch subcontinent’. Enig gegoogel wijst uit dat de boom ter sprake komt op tal van Nederlandse websites, wat mij de moed heeft gegeven om het woordje ‘salbomen’ in te lassen. Rest nog de vraag hoe de kleur van de bloesems in hemelsnaam kan aantonen ‘dat welvarenden ten val komen’. Om dat te verduidelijken, gebruik ik een beknopte voetnoot: Volgens de legende werden de plaatselijke salbomen bij de dood van de Boeddha spierwit, met inbegrip van hun gele bloesems. | ||||||||
[pagina 7]
| ||||||||
Een overvloed aan ingrediëntenNog maar twee zinnetjes vertaald en de lezer die een spannend samoerai-epos verwacht zit al in het India van 2500 jaar geleden! Daarmee is de Heike-vertaler meteen op een van zijn voornaamste problemen gestuit: het werk dat hij wil omzetten lijkt erg wijdlopig. Het minste wat de hoofdpersonen overkomt zet de anonieme verteller ertoe aan om parallellen te trekken met voorvallen uit het mythische India of het al even mythische China. En trouwens - is er van ‘hoofdpersonen’ wel sprake? In het tweede deel van Heike monogatari, bijvoorbeeld, verschijnen zoveel figuren met gelijkaardige namen (Narichika, Shigemori, Naritsune, Koremori, Norimori, Morikuni enzovoort) dat de lezer zich op het hoofd krabt. Hoe zit het nou met de enkele personages die hij zich kan herinneren uit deel één? En waar blijven de leden van de Minamotoclan, die de hooghartige Taira uiteindelijk naar de verdoemenis zullen helpen? Het heeft er alle schijn van dat de Heike een panoramisch werk is waarin niet de belevenissen van een handjevol helden maar van een hele natie worden bezongen. Voor de vertaler is dit tegelijkertijd een opwindende en een afschrikkende gedachte. Opwindend omdat de nakende strijd zich slechts ten dele zal afspelen in de toenmalige Japanse hoofdstad; de vertaler zal worden meegesleept naar trotse bergtempels, woeste rotskusten en afgelegen eilanden - een heel andere situatie dan in Het verhaal van Genji, waarin de hoofdstad en onmiddellijke omgeving nauwelijks verlaten worden. Afschrikkend omdat in Heike monogatari vele honderden figuren opduiken en ontzettend veel realia waarmee een mens in de eenentwintigste eeuw nóóit wordt geconfronteerd - daarbij denk ik in de eerste plaats aan de wapenrustingen, de sierlijke paardentuigen en de uitvoerige religieuze rituelen van de optredende krijgers. De Cambridge History of Japanese Literature beschrijft wat de vertaler zoal te wachten staat: ‘In addition to the battle narrative already discussed, the Heike also includes a variety of documents - gammon (petitions), senji (edicts), chōjō (formal letters) - and uta monogatari (poem-tales) and poetic forms such as waka, imayō (new-style songs), and rōei (Chinese-style couplets for chanting)’ (Shirane 2016: 299). | ||||||||
Vurige gebedenHoe moet een vertaler bijvoorbeeld omspringen met de vurige gebeden van personages die in nood verkeren? Naar mijn mening is het vooral belangrijk om het bezwerende karakter van dergelijke gebeden te reproduceren. Ook leek het me een goed idee dat alle boeddha's en reddende godheden zouden worden aangesproken met het bijbelse ‘Gij’. In het vijftiende hoofdstuk van het tweede deel van de Heike bidden twee personages die uit de hoofdstad naar een verafgelegen eiland zijn verbannen om spoedige verlossing. Ze richten hun gebed tot boeddha's en bodhisattva's - en ook tot inlandse godheden die gelden als openbaringen daarvan. Bij mij klinkt een deel van hun smeekbede als volgt: Gij, machtige bodhisattva Shōjō, onderricht allen die de zee van het lijden moeten oversteken; gij zijt de koning van de Drieledige Openbaring. Gij, Hayatama, zijt een openbaring van Yakushi, de boeddha die alle zieken heelt, de Genezende Koning uit het rijk van zuivere lazuursteen in het oosten. Gij, grote leermeester uit het Potalakagebergte in het zuiden, zijt een bodhisattva die de hoogste trappen der verlichting hebt bereikt, en gij, Nyakuōji, zijt heer en meester van dit ondermaanse; ge verjaagt alle vrees, toont op uw kruin het gelaat van de Boeddha en verhoort de gebeden van al wat leeft. | ||||||||
[pagina 8]
| ||||||||
De uitspraak ‘ge toont op uw kruin het gelaat van de Boeddha’ klinkt op het eerste gezicht zo bevreemdend dat ik een voetnoot inlas om uit te leggen dat de godheid Nyakuōji gold als openbaring van een van de meest geliefde bodhisattva's: de elfhoofdige Kannon (Guanyin). Lezers die nooit een Japanse tempel hebben bezocht vragen zich waarschijnlijk af wat ze zich daarbij moeten voorstellen, maar ik hoop dat zulke lezers voldoende bij de pinken zijn om ‘Eleven-headed Kannon’ (of iets dergelijks) te googelen en met eigen ogen te aanschouwen wat er wordt bedoeld. Het eigenaardige aan het bovenstaande gebed (in de brontekst, tenminste) is dat het veel wegheeft van een litanie; dat wil zeggen: de radeloze bannelingen sommen een aantal kenmerken van reddende godheden op, terwijl de godheden nergens rechtstreeks worden aangesproken. Sommige vertalers geven de passage dan ook weer alsof de bidder het hele rijtje godheden op vrij nuchtere wijze beschrijft. Royall Tyler, bijvoorbeeld, begint de passage als volgt: Shōjō Daibosatsu instructs those who cross the ocean of suffering; he is the king of triply accomplished enlightenment... Mij leek het overtuigender (tenminste in Nederlandse vertaling) dat de bidder zich rechtstreeks tot de reddende godheden zou richten. Daarom heb ik in deze passage dezelfde techniek toegepast als Kitagawa en Tsuchida, en gebruikgemaakt van een aanroeping: O great bodhisattva Shōjō, thou art the teaching lord, who saves sentient beings from struggling in the painful sea and leads them to the shores of bliss... Is het ook nodig om de Nederlandse lezer piekfijn uit te leggen wie de boeddha Yakushi en ‘de grote leermeester uit het Potalakagebergte’ wel zijn? Mij dunkt van niet, zolang de strekking van de passage in zijn gehéél duidelijk genoeg is. Ook in dit geval wil ik de lezer liever niet met encyclopedische gegevens overladen. Net als de elfhoofdige Kannon is Yakushi online makkelijk te vinden. Ook bij de vele oude Chinese of Japanse legenden die in Heike monogatari worden naverteld hoeft de lezer niet álles over de optredende personages te weten, zolang de kerngedachten van de legenden tot hun recht komen. | ||||||||
TitulatuurEen van de redenen waarom ik nog nooit een Engelse vertaling van de Heike heb uitgelezen is dat tot voor kort de enige verkrijgbare vertalingen tal van passages bevatten als de volgende (achtergrond: een groot aantal monniken is naar het keizerlijk paleis gekomen om te protesteren nadat een van hen is gedood door een provinciegouverneur): The Go-Nijō Regent Moromichi ordered a member of the Yamato Genji, Provisional Junior Assistant Minister of Central Affairs Minamoto no Yoriharu, to hold them off. Telkens als ik dergelijke zinnen tegenkwam in een van de oudere uitgaven (de bestaande Engelse vertalingen barstten ervan) zonk de moed me in de schoenen. Nu zou je kunnen beweren dat de Engelse vertaalster doodgewoon haar plicht heeft gedaan. De oorspronkelijke auteur heeft de moeite genomen om de optredende personages aan te duiden met naam en titel, en de vertaalster heeft al de informatie uit de brontekst netjes weergegeven in de doeltaal - klus geklaard! | ||||||||
[pagina 9]
| ||||||||
Maar zo zie ik het niet. Heike monogatari is een geschiedenis die de lezer vaak aan het denken zet, die hem opwindt en ontroert, maar ik kan me niet indenken dat het verhaal is bedoeld om de lezer te irriteren of in verwarring te brengen. Nederlandse lezers hebben al een hele kluif aan het uit elkaar houden van de talloze Narichika's, Naritsunes en Norimori's die het verhaal bevolken. Het heeft geen zin om hun leven te verzuren met overtollige gegevens. Om het hoofdstuk te kunnen volgen waarin het bovenstaande fragment voorkomt, hoeft de lezer slechts drie dingen te weten:
Behalve in dit ene beknopte hoofdstuk komt de regent Moromichi in de rest van de Heike nergens voor. Dat hij een opdracht gaf aan een lid van de familie Minamoto uit de provincie Yamato, dat leek me natuurlijk wel de moeite waard om te vermelden, maar waarom overdrijven? Een titel als ‘Provisional Junior Assistant Minister of Central Affairs’ heeft in de brontaal nog wel een zekere schwung (nakazukasa no gon no shō) maar hij klinkt in het Engels zonder meer potsierlijk, en ook in het Nederlands kun je er weinig mee beginnen zonder te strooien met klatergoud, als de regisseur van een goedkope operette. Vandaar dat ik besloot de zin als volgt weer te geven: De toenmalige regent, Moromichi, beval Yoriharu - een Minamoto uit de provincie Yamato - om hen tegen te houden. | ||||||||
DialogenToen ik Het verhaal van Genji vertaalde (een elfde-eeuwse roman van vijftienhonderd pagina's) viel het me op dat je als lezer hoe langer hoe meer naar binnen werd gezogen in de psyche van de voornaamste personages. Innerlijke monologen zoals Murasaki Shikibu ze schrijft kom je in de Europese roman vóór de negentiende eeuw niet tegen! Ik weet nu al dat Heike monogatari (een werk dat ongeveer half zo dik is als Genji) minder op interioriteit kan bogen, maar daar staat tegenover dat in het oorlogsepos velerlei technieken worden aangewend om een intense machtsstrijd weer te geven. Een van de opvallendste technieken is het gebruik van aardse, levendige dialogen, die des te meer tot hun recht komen te midden van de talrijke bevlogen en plechtstatige passages die het verhaal óók bevat. In ‘Giō’, bijvoorbeeld (het zesde hoofdstuk van het eerste boek), wordt verteld hoe Kiyomori - de machtigste man van het land - bezoek krijgt van een jonge danseres, Hotoke, die per se voor hem wil optreden. Kiyomori is niet in Hotoke geïnteresseerd, want hij heeft al een andere danseres als maîtresse: de beeldschone Giō. ‘Heer, Hotoke is hier,’ zei iemand van het personeel. ‘In heel de stad is ze een gevierde artieste.’ | ||||||||
[pagina 10]
| ||||||||
Op aandringen van Giō, die medelijden heeft met haar collega, besluit Kiyomori om Hotoke toch een kansje te geven. Al vanaf Hotokes eerste optreden is hij smoorverliefd, en hij wil haar bij zich in huis houden. ‘Ik weet niet wat ik hiervan moet vinden, heer,’ zei Hotoke. ‘Ik ben hier op eigen houtje naartoe gekomen, en aanvankelijk wilde u mij eruitgooien. Pas op Giō's aandringen hebt u me ontvangen. Ik mag er niet aan denken wat er in haar zou omgaan indien u me hier hield. Laat me alstublieft op staande voet vertrekken.’ Ik heb van Kiyomori een barse en opvliegende figuur gemaakt omdat die eigenschappen er ook meteen uitspringen in de brontekst, die op dit punt veel weg heeft van de setsuwa (‘volkse vertellingen’) die in de elfde eeuw erg populair waren. Hierbij voelde ik me gesterkt door het voorbeeld van Royall Tyler, die de bovenstaande passage aldus begint: ‘Your Excellency,’ they told him, ‘Hotoke Gozen is here. Everyone in the city knows her.’ Kiyomori wordt in Heike monogatari afgeschilderd als de grootste schurk van de Tairaclan, en hij sterft uiteindelijk een ellendige dood, maar het zou kunnen dat toekomstige hoofdstukken (die ik op dit ogenblik niet ken) zullen uitwijzen dat hij ondanks alles toch nog een zekere waardigheid bezit. Misschien zal op den duur aan het licht komen dat uitroepen als ‘Wablief!’ of ‘Stuur die Hotoke maar gauw de laan uit!’ zelfs voor iemand als Kiyomori te informeel klinken. Maar dat is van latere zorg, aangezien ik het manuscript van mijn vertaling natuurlijk niet bij de uitgever inlever zonder het een paar keer te herzien. Eén ding is zeker: ik heb nog een paar jaar van intense vertaalarbeid voor de boeg. | ||||||||
Bibliografie
|
|