wordt de vertaler vergoed, welke ingrepen zijn toegestaan, wat te doen in het geval van een conflict tussen de partijen enzovoort. Uiteindelijk komen de ‘ethics of translation’ neer op een deontologie van de vertaler.
Daar staat een andere traditie tegenover die meer Europees-continentaal getint is en die probeert de oorspronkelijke vertaalrelatie in nog andere, minder subjectgecentreerde en minder pragmatisch-functionalistische termen onder woorden te brengen. In een traditie die reikt van Kant (niet die van de categorische imperatief, maar die van de vraag ‘Was soll ich tun?’) tot Derrida (‘het gaat niet, dus het moet’) wordt in deze manier van vragen het moment van de beslissing zo emfatisch mogelijk benaderd, namelijk tot op het punt waarop de onmogelijkheid, gewelddadigheid en noodzaak van elke (vertaal-)beslissing blijkt. Hier ligt de beslissingsmacht niet uitsluitend in de handen van de subjecten (vertalers, auteurs, uitgevers, opdrachtgevers, fondsen). Het gaat hier om het gebeuren ‘zelf’. De bijdragen in dit dossier zijn in meer of mindere mate schatplichtig aan deze ‘continentale’ ethiek van het vertalen.
Zoals zal blijken wordt in al deze teksten voorzichtig en behoedzaam geargumenteerd. Geen enkele auteur wil al te voortvarend en hoogdravend van stapel lopen om de leegte op te vullen die door het wegvallen van de oude normatieve attitude is ontstaan. Het besef van de individualiteit en complexiteit van elke vertaling enerzijds en de wil het algemene en kenmerkende van elke vertaalbeslissing toch te benoemen anderzijds zorgen ervoor dat deze opvatting van ethiek niet uitmondt in een uiteindelijk gemakkelijk te realiseren deontologie. Maar evenmin respecteert die ethiek van het vertalen de afstand waarmee de vertaalwetenschap haar objecten bekijkt. Kenmerkend is dat in alle drie bijdragen op een schijnbaar casuïstische manier de vraag naar de ethiek van het vertalen wordt aangesneden: telkens aan de hand van concrete probleemgevallen of vertaalproblemen.
Emilia Di Martino geeft een voorbeeld van een delicaat vertaalprobleem: het vertalen/niet-vertalen respectievelijk niet kunnen vertalen van homoseksuele elementen in een tekst. De positie van de vertaler is niet neutraal; hij is verantwoordelijk voor zijn beslissingen. Dat is het uitgangspunt van de bijdrage van Anneleen Spiessens. Het probleem van de verantwoordelijkheid is bijzonder groot wanneer de vertaler wordt geconfronteerd met naziteksten. De ethische vraag heeft dan niet alleen betrekking op de beslissing om wel of niet te vertalen, maar ook op de manier van vertalen. Henri Bloemen en Winibert Segers maken een onderscheid tussen het goed doen en het goede doen. Het goed doen is verbonden met regels en normen, goede praktijken en richtlijnen, het berekenbare en programmeerbare. Het goede doen heeft betrekking op het ethische, het onbeslisbare.
Het begrip ‘vertaalethiek’ is vaak subjectief, subjectgebonden gekleurd. Ethiek is verbonden met de individuele verantwoordelijkheid van de vertaler, die in specifieke situaties bepaalde keuzes maakt. Die gedachte komt ook in dit dossier naar voren. We kunnen ons wel afvragen of ethiek subjectief mag, kan zijn. Moet ethiek het subject niet altijd overstijgen? Als iedere vertaler een eigen ethiek heeft, kunnen we dan nog over ethiek spreken? Dat is de uitdagende vraag die blijft hangen.