nummers nog geschreven voor de instantredactrices Janna en Richtje Reinsma. Het is een goed middel tegen dichtslibbende redenaties. Het komt niet aan.
‘Dus zo zit het?’ vraagt mijn vriendin de keer erna opnieuw verheugd na zomaar wat geklets van de ander.
‘Ah, joh,’ zeg ik. ‘Je maakt het te klein of te groot. Ik zeg niks meer, hoor!’
Ze proeft de twee eerste woorden onmiskenbaar genietend. ‘Ah, joh,’ zegt ze. ‘Dat is het, hè. Ah, joh.’
Als dit zomaar een anekdote was waarmee ik afstand wil nemen van een vriendin, zou ik hem voor me houden, maar hij staat voor meer. Die vriendin vertegenwoordigt driekwart van de mensheid en vaak ben ik geen haar beter. We geloven graag in het woord. Al die aforismen die ik zoal op de muur heb geprikt, als puber maar ook nu nog soms, zeggen genoeg. Het waren opborrelingen van de betrapte waarheid, wat anders? Ik wou me vastklampen.
Eén keer heb voor Raster iets geschreven dat zelfs de pretentie had diepe waarheid te zijn omtrent mezelf. Grafrede heette het verhaal; het staat in het allerlaatste Raster-nummer. De vorm is oké en de inhoud ook, maar er zit een all over sentimentele zo-zit-het toon in.
‘Dat was toch parodie, hè?’ zei Vogelaar later, in de hoop dat ik boven zulke kitsch stond. Hij dacht denk ik: een beetje Marai en Borges door elkaar husselen; zal wel parodie zijn.
‘Zeker,’ zei ik.
Daar zou een mooi tijdschriftnummer van te maken zijn: waarover heb je je literair geschaamd? Welke zwakte gaf je iets in waar je nu juist graag allergisch voor wilde zijn?
Met de anekdote over mijn vriendin moet iets gezegd zijn over wat Raster idealiter niet is - was. Praten is iets anders dan schrijven, maar ik kan me niet voorstellen dat de illusie van enige medewerker ooit was om de zaken nu eens endgültig op hun staart te trappen. Zo'n hovaardige houding jegens de werkelijkheid vind je in geen enkel zichzelf respecterend blad. Daar krijg je rare, gelovige stukken van.
‘Zo is het, even’ zou een prima motto zijn geweest voor Raster. Er is per keer een vorm met een gelegenheidslogica; klaar. Maar niet voorgoed klaar. Alles gaat door en neemt steeds weer andere vormen aan in veranderende constellaties. Er is geen einde aan het proces; verleden, heden en toekomst worden steeds weer bevraagd, hoe ook.
‘Zo is het, even’ is iets heel anders dan het ‘So ist es eben’ waar mijn vriendin (en niet alleen zij) naar snakt. Zo is het toch? Het is dat geloof dat alles bij voorbaat banaal maakt, zegt Rudy Kousbroek in Anathema's 9 (2010), of het nu opspeelt bij het lezen, het praten of het schrijven. Het ontneemt je zicht op het huiveringwekkende noodlot, dat zo op toeval lijkt. (Deze veel te mooie zin had ik graag geschrapt, maar het ging niet.)
Wat zegt een naam? Een raster is iets waar van alles aan blijft hangen. Het meeste glipt er finaal doorheen. Een woord als ‘kristal’ of ‘code’ of ‘blauwdruk’ past beter bij de afzonderlijke bijdragen per tijdschriftnummer. Als geheel waren de nummers een raster: open.
Stond er wel eens iets programmatisch in Raster? Een credo? Een bindend literair voorschrift? Wel degelijk, al staat op p. 6 van de Index 1972-2008 (nr. 125) dat elke redacteur met zijn werk een eigen richting meebracht. Dat haalt je de koekoek; we leven in een vrij land.
Maar in de beginselverklaring van 1977 stond: ‘De redaktie kiest voor literatuur als avontuur. Taalkundige grenzen zijn daarbij van onderge-