littekens en plooien die het rijmdwangbuis vaak in vertaalde poëzie achterlaat. Ten tweede is het Nederlands in het algemeen geen lekkere rijmtaal. Romaanse talen als Frans, Spaans en Italiaans hebben een aantal zeer frequent voor komende woorduitgangen, denk aan de werkwoorden; daarmee rijmen geeft vaak een natuurlijk resultaat. Het Nederlands kent veel meer verschillende woorduitgangen, dus rijmklanken. Daar zijn ook wel grotere clusters bij, zoals -eren en -ingen, maar er is veel meer va ri atie. Het gevolg is dat rijm, indien aanwe zig, zich vaak opdringt als constructie-element, en des te meer naarmate de rijmende zinnen langer zijn. Als een talig nietje verbindt het rijm vaak twee regels die verder los van elkaar bungelen. Het gevolg is dat rijm in het slechtste geval voor een snicolazig effect zorgt, en in de betere gevallen de verzuchting ontlokt: ‘Gosj, wat rijmt dat knap!’ Onmerkbaar mooi vind je niet gauw.
Het ritme is daarentegen onderhuids werkzaam in de hele zin. Met voldoende smaak en afwisseling gehanteerd zorgt het voor swing, schwung, dans, beweging. Zo bijvoorbeeld in het werk van een andere Vlaming: de onlangs overleden Bert Decorte. Hij schreef zelf gedichten, maar zette ruim een halve eeuw geleden onder meer Villon en Baudelaire om in het Nederlands. Die laatste heb ik grondig bekeken bij het werken aan vertalingen voor een bloemlezing. Dát is nog eens zingen! Wel in taal van een eeuw geleden, en Decorte slaat inhoudelijk weleens naast de spijker, maar in de muziek hoor ik ook liever een prachtige misser dan benepen exactheid. Geen fout evenwel in de vertaling in het kader op deze bladzij.
Aan een creoolsche dame
In het welriekend land door zonnezalf gezegend
kende ik, in 't lommer van een purpren looverkroon
en palmboomen waaruit op de oogen luiheid regent,
eene creoolsche vrouw weergaloos lief en schoon.
Haar tint is bleek en heet; de hals, zwierig gedragen,
dier bruine tooveres legt adel aan den dag;
zij stapt, lenig en groot als eene die gaat jagen,
met zeek'ren blik en met rustigen monkellach.
Zoo gij in 't ware land der glorie mocht verschijnen,
schoone, langsheen den boord van groene Loire of Seine,
voor het antiek kasteel geboren pronksieraad,
zoudt gij, verscholen in schaduw van bosch en struiken
duizend sonnette, in 't hart der dichters doen ontluiken,
die buigen voor uw blik meer dan uw negerlaat.
Voor ‘laat’ heeft het wnt: ‘hoorige, halfvrije grondgebruiker’.
Bij het bestuderen van een tiental andere Baudelaires in diverse talen frappeerde, niet voor het eerst, de grote verscheidenheid aan manieren waarop dergelijke poëzie omgezet kan worden. En het rare is dat al die versies meestal fundamenteel van elkaar verschillen. Daar ligt tevens de reden waarom je zelden of nooit iets kunt overnemen - zo je dat zou willen: jóúw benadering is er geheid niet bij. Er blijken veel manieren te bestaan om poëzie te vertalen; ogenschijnlijk veel meer dan voor het vertalen van proza.
Je gaat je onherroepelijk afvragen wie er van al die vertalers gelijk heeft, wie er meer gelijk heeft. Hoe hoort het eigenlijk, poëzie vertalen? In casu, hoe vertaal je Baudelaire? Vrij velen stellen de-