Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 16
(2009)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||
[Nummer 4]Juan Muñoz' laatste werk Thirteen Laughing at Each Other (2001) in Porto, Portugal
Foto Martien Frijns | |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Piet Gerbrandy
| |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
van een Griek uit de achtste eeuw v.Chr. is anders dan die van een eenentwintigste-eeuwse metropoolbewoner, een plattelandsvrouw in Zuid-India heeft andere beelden in haar hoofd dan een visser in Groenland. Omdat we allemaal van elkaar verschillen, hebben we allemaal een ander perspectief op de wereld. Maar omdat we mensen zijn en over taal beschikken, kunnen we onze beelden aan anderen laten zien. In die zin vormt de literatuur ook de ziel van de mensheid. Zij maakt het mogelijk als een superorganisme te functioneren, als mieren in een miljoenen exemplaren omvattende kolonie in het Braziliaanse regenwoud. Wat we van literatuur echter het eerst waarnemen, is noch haar geest, noch haar ziel, maar haar lichaam. Voor de lezer is de tekst een potentiële geliefde, en in eerste instantie is het niet zozeer van belang wat deze te melden heeft, maar of hij voldoende aantrekkelijkheid uitstraalt, waarbij het gaat om de tekstuele equivalenten van motoriek, oogopslag, feromonen en het timbre van een stem. Zoals de ene persoon zich eerder laat veroveren dan de andere, en zoals je met de een niet verder komt dan tot een moeizame vriendschap, terwijl je de ander duuzaam in je hart sluit, zul je ook als lezer een grote variëteit aan verstandhoudingen met verhalen en gedichten aangaan - maar hoe de relatie uiteindelijk ook uitpakt, het begint altijd met een vonk die overspringt, met oogcontact dat intens genoeg is om het te willen bestendigen. Lezen en schrijven zijn door seksualiteit aangejaagde processen, daarvan ben ik overtuigd. Hoe groter de culturele verschillen tussen mensen, des te lastiger is het elkaar te begrijpen, maar een lichaam hebben we allemaal, we ademen, we lopen, onze harten kloppen en onze gezichten drukken emoties uit die zelfs door honden en apen herkend worden. Moet de kennismaking met literatuur uit een vreemde taal dan niet met het lichaam beginnen? Is wat de ene tekst aantrekkelijker maakt dan de andere niet zijn ritme, zijn textuur, zijn stem? Als dat zo is, rust er een zware taak op de vertaler: hij dient ervoor te zorgen dat de tekst in de doeltaal zijn rol zo perfect speelt dat de lezer niet in de gaten heeft, of op zijn minst gedurende de daad van het lezen vergeet, dat hij met een stand-in te maken heeft. De vertaling is een gewiekste verleidster, een innemende actrice, door wie je je graag laat beetnemen.
In de klassieke retorica wordt veel aandacht besteed aan wat we stijl zijn gaan noemen, een woord dat is afgeleid van het Latijnse woord ‘stilus’, de benen, houten of metalen schrijfstift waarmee men letters in met was bestreken plankjes grifte. In onze digitale maatschappij vergeten we het weleens, maar een handschrift is net zo persoonlijk als een stem, en dat geldt ook voor stijl. Dat neemt niet weg dat de kenmerken van een stijl, het karakter (een Grieks substantief dat eveneens is afgeleid van een woord dat ‘inkrassen’ betekent) van iemands zinnen, vaak heel goed zijn te analyseren. Je kunt, zoals de Griekse en Romeinse retorici deden, aandacht besteden aan grammatica en beeldtaal, aan woordkeus en helderheid, maar het hart van de stilistiek wordt gevormd door wat de ouden synthesis (Grieks) of compositio (Latijn) noemden, een techniek die we zouden kunnen aanduiden als ‘woordvoeging’ en die betrekking heeft op de lengte, de geleding, de textuur en het ritme van volzinnen, ongeacht of het proza of poëzie betreft; weliswaar richtten de retorici zich op toekomstige redenaars, maar ze ontleenden vaak minstens de helft van hun voorbeelden aan dichters.Ga naar eindnoot1 De theorie van de woordvoeging houdt zich bezig met het onderscheid tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen, tussen parataxis | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
(nevenschikking) en hypotaxis (onderschikking) op het niveau van de zinsbouw; met de lengte van de afzonderlijke leden van een zin, gemeten in aantallen lettergrepen, hetgeen van belang is voor én de verdeling van adempauzes, én de sensatie van evenwichtigheid of het tegendeel daarvan; met aspecten als asyndeton en polysyndeton, dus het gebruik van weinig of veel voegwoorden; met de distributie van klinkers en medeklinkers, die immers van onschatbaar belang is voor de uitspraak, voor hoe de zin zich aan je spraakorgaan en je gehoor voordoet; en ten slotte met het ritme, dat wil zeggen: de verhouding tussen korte en lange, tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, of, in een toontaal als het Oudgrieks en het Chinees, de afwisseling in toonhoogte. Dat woordvoeging een muzikaal aspect van de taal betreft, is evident. Aangezien muzikaliteit een universeel menselijke eigenschap is, net als het vermogen tot abstract denken en de aanleg om een taal te leren, ligt het voor de hand te veronderstellen dat de fonische, fysieke aspecten van literatuur zich niets aantrekken van taalgrenzen of culturele barrières. Ieder kind, waar ook ter wereld, houdt van ritmische liedjes met een overzichtelijke structuur, alle adolescenten dansen en zingen als baltsende vogels, iedere religie bedient zich van geritualiseerde choreogafieën en al dan niet extatische hymnen. Toch is er een probleem. Zoals iedere vogelsoort haar eigen idioom heeft, blijkt bij de mens de aangeboren ontvankelijkheid voor muziek zich per cultuur anders te ontwikkelen. Voor je beleving van ritmiek en maat, maar ook voor je tonaliteit maakt het nogal wat uit of je geboren bent in Schotland, Bulgarije, Marokko of Zuid-Afrika.Ga naar eindnoot2 Met de fysieke aspecten van de taal is het niet anders. Talen verschillen in de samenstelling van hun foneemsysteem, in het onderscheiden van muzikale, dynamische en quantiterende accentuering, en in zinsmelodie. Het gevolg is dat je je behoorlijk kunt vergissen in de waarde van stilistische verschijnselen in een taal die niet je moedertaal is. Daar komt bovendien een traditie overheen, waarin schrijvers en lezers door de eeuwen heen culturele codes hebben ontwikkeld voor hoe een gedicht, een verhaal of een betoog er dient uit te zien. Ik geef enkele voorbeelden. In het Latijn bedient epische poëzie zich van de dactylische hexameter, een aan het Grieks ontleende versregel die gebaseerd is op een strak gereguleerd patroon van lange en korte lettergrepen - het gaat daarbij dus om tijdsduur, in fracties van seconden uit te drukken - niettegenstaande het feit dat in gesproken Latijn het onderscheid tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen vermoedelijk belangrijker was dan het lengteverschil. De Franse alexandrijn werkt met een vast aantal van twaalf of dertien lettergrepen en een verplichte cesuur na de derde heffing, maar voor wie er niet mee is grootgebracht is het vrijwel onmogelijk aan te voelen of zo'n vers lekker loopt of niet. In de Engelse poëzie is de pentameter onuitroeibaar, een soepel, op de jambe gebaseerd spreekvers dat op gegniffel kan rekenen wanneer het met een onbeklemtoonde lettergreep eindigt.Ga naar eindnoot3 Kortom, de culturele verschillen, zelfs binnen een groep van sterk verwante talen, zijn enorm, hetgeen de vraag oproept of we ooit feeling kunnen ontwikkelen voor het ritme van talen die verder van ons afstaan. Ik ben daar niet pessimistisch over. In de achterlijkste dorpen van ons land danst men salsa en tango, Japanse solisten veroveren Europese concertpodia, terwijl in de jazzwereld Amerikaanse muzikanten zich volkomen op hun gemak voelen bij Zweedse en Turkse begeleiders. Muziek is kennelijk een internationale taal aan het worden. Waarom zou dat dan bij gesproken talen niet kunnen? In een | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
taal die niet je moedertaal is word je nooit een native speaker, maar je kunt een heel eind komen. Misschien word je geen vis in het water, het is al heel wat als je een goede zwemmer bent. Dit geeft echter geen antwoord op de vraag wat een vertaler moet doen, die immers het ene idioom in het andere, het ene ritme in het andere moet overzetten voor lezers die niet de tijd en de energie hebben om zich de brontaal eigen te maken. Het is daarbij van het grootste belang je een beeld te vormen van het publiek dat je wilt aanspreken en het doel dat je daarmee hoopt te bereiken. Als het er slechts om gaat de geest van een tekst over te brengen, volstaat een adequate beheersing van bron- en doeltaal op cognitief niveau en is affiniteit met de Schwung van het origineel en stilistische wendbaarheid in de doeltaal niet van levensbelang. We mogen niet onderschatten hoe bepalend de overdracht van ideeën en narratieve structuren over culturele grenzen heen gedurende vele millennia is geweest, vaak zonder dat men een diepgaand besef had van de fysieke aspecten van de teksten die men vertaalde. Om op mijn eigen terrein te blijven, Griekse filosofen namen Babylonisch en Egyptisch gedachtegoed over, Livius Andronicus bewerkte de Odysseia voor het Latijn, Cicero vertaalde Plato, Boethius vertaalde Aristoteles, Hieronymus maakte de Hebreeuwse Bijbel toegankelijk voor Romeinse lezers, Arabieren behoedden een deel van de Griekse filosofie en geneeskunde voor de ondergang, en Jacob van Maerlant benutte de encyclopedie van Plinius Maior om Nederlandse leergierigen te onderrichten. In al deze gevallen heeft de karakteristieke stijl van het origineel het onderspit gedolven. Je krijgt geen indruk van de specifieke smaak van Plinius' Latijn door Der naturen bloeme te lezen, en Hieronymus' versie van het zo schitterende Hooglied is in haar harkerige letterlijkheid een verschrikking om te lezen. En dat is niet waar meer of minder bedreven vertalers op uit zijn. Wat vertalers nastreven, of zouden moeten nastreven, is het teweegbrengen van een literaire ervaring die geest, ziel én lichaam van het vertaalde werk omvat. Iedere lettergreep telt, dat is zeker - maar hoe doe je dat? Je zou, om te beginnen, de fysieke ervaring van de oorspronkelijke lezers kunnen trachten te reconstrueren, om voor de talige factoren die daaraan ten grondslag liggen een equivalent in de doeltaal te vinden. Heb je eenmaal vastgesteld dat een Romein bij verhalende poëzie gewend is aan de hexameter, dan zou je ervoor kunnen kiezen die in het Nederlands weer te geven in proza, omdat dat het vehikel is waarin wij verhalen tot ons plegen te nemen. Maar een Romein was ook gewend aan praetoren, Falernische wijn en gladiatorenspelen. Moeten we die dan, teneinde de vreemdheid weg te nemen, vervangen door wethouders, Westmalle Tripel en voetbalwedstrijden? Wil je als vertaler niet toch ook het taalspecifieke, cultureel bepaalde karakter van de brontekst laten zien, om de lezer de illusie te geven dat hij zich in een andere wereld begeeft? Laat ik het concreet maken door een tweetal illustratieve gevallen aan te halen: de Odysseia en het late proza van Beckett.
De Odysseia is opgebouwd uit dactylische hexameters, een metrum waarvan wordt aangenomen dat het niet van Griekse oorsprong is, omdat de dichter hier en daar halsbrekende toeren moet uithalen om de taal voor het medium geschikt te maken. In de loop van de orale traditie waaruit het gedicht is voortgekomen, hebben rondreizende zangers een volstrekt kunstmatig idioom ontwikkeld dat door geen enkele gewone taalgebruiker ooit als natuurlijk zal zijn ervaren, omdat het is opgebouwd uit archaïsche en nieuwe woorden, lexicon en grammatica uit verschillende dialec- | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
ten, versteende formules en geografische aanduidingen waarbij op den duur niemand zich meer iets kon voorstellen. Zodra een Grieks pu bliek met homerische poëzie werd geconfronteerd, schoot het automatisch in de daartoe geëigende modus, die weinig te maken had met de beleving van de omgangstaal op straat. Het Grieks van Homeros is, kortom, heel raar. Hoe moet je dat weergeven in het Nederlands? Kies je voor een metrische vertaling, dan moet je je realiseren dat het Griekse maatgevoel, gericht als het was op het waarnemen van een afwisseling van lange en korte lettergrepen, een andere neurologische basis had dan onze ervaring van metriek, die met dynamische accenten werkt. Toch lijkt het een goed idee in elk geval iets met ritme te doen, om het lichaam in de leeservaring te betrekken. Verder moet je goed bedenken hoe vreemd je je Nederlands wilt laten zijn. Enerzijds wil je trouw zijn aan de raarheid van het origineel, anderzijds wil je de lezer ook niet afschrikken, want als vertaler ben je óók een amba ssadeur. Ik geef drie voorbeelden van mogelijke oplossingen. Bij P.C. Boutens (1937) begint het epos als volgt: Moeze, verhaal van den man die, veelervaren, gedurig
Sloeg uit den koers na 't verwoesten van Troia's heilige borchstad;
Van veel menschen de steden hij zag en verkende hun landaard,
Veel ook leed hij aan kommer op zee in den grond van zijn hart wel,
Moeite zich gevend om eigen behoud en der makkers terugkeer.
J.H. de Roy van Zuydewijn doet het in zijn, eveneens metrische, vertaling van 1992 zo: Muze, verhaal van de man van velerlei wegen, die heel lang
rondzwierf, nadat hij de heilige burcht van Troje verwoest had.
Tal van steden van mensen bezocht hij en leerde hun aard en
denkwijze kennen. Op zee moest hij veel ellende verduren,
waar hij voor eigen behoud en de thuiskomst vocht van zijn mannen.
Ik ga nu even niet in op de vraag of de vertalingen inhoudelijk correct zijn, maar zeg alleen iets over de woordvoeging en de metriek. Boutens kiest ervoor de gebruikelijke woordvolgorde in het Nederlands geweld aan te doen, hetgeen een prettig soort ontregeling teweegbrengt: je beseft meteen dat je in een vreemd universum terecht bent gekomen. Daar komt bij dat zijn versregels duidelijk als eenheden gedacht zijn; er is weliswaar een enjambement tussen de eerste en tweede regel, maar dat staat er in het Grieks ook. Ook handhaaft hij de herhaling van het tekstelement ‘veel’ van het origineel. Let voorts op de assonantie (oe) in r. 2, het binnenrijm (‘menschen’, ‘verkende’) en de alliteratie (v) in r. 3, die steeds de eenheid van de regel versterken. De Roy schrijft toegankelijker Nederlands, maar juist door het contrast tussen de gewone woordkeus en het ongebruikelijke metrum wordt de vraag opgeroepen of er wel sprake is van poëzie. Daar komt bij dat De Roy geen gevoel heeft voor de eenheid van de versregel, hetgeen blijkt uit het bespottelijke enjambement tussen r. 3 en 4. Regel 3 balanceert op het randje van grammaticaliteit (‘[t]al van steden bezocht hij en [hij] leerde’). De herhalingen van ‘van’ in r. 1 en 3 zijn lelijk. En de positie van ‘vocht’ in r. 5 lijkt ingegeven door metrische dwang. Hoewel De Roy de regels van de hexameter correct toepast, en ook zo dat je er bij | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
het voorlezen niet over struikelt, is hij evident geen dichter, maar een knutselaar. De populaire versie van Imme Dros terzijde schuivend, omdat deze vertaalster er ten onrechte van is uitgegaan dat orale poëzie per definitie de alledaagse omgangstaal vertegenwoordigt, geef ik nog altijd de voorkeur aan de prozavertaling van M.A. Schwartz uit 1951, die én tot op zekere hoogte de vreemdheid van het origineel handhaaft, én een gedragen ritmiek heeft, zonder metrisch te worden, én heel toegankelijk is: Muze, bezing mij de listige held, die lang
over de wijde wereld zwierf, nadat hij de
machtige burcht van Troje verwoest had. Van
veel mensen zag hij de steden en hij leerde
kennen hun aard. Veel ellende doorstond hij
op zee, vechtend voor zijn leven en de terug-
keer van zijn vrienden.
Het late proza van Beckett vertoont een paradoxaal samengaan van enerzijds een extreme uitgebeendheid en anderzijds een in de Ierse orale traditie wortelende ritmiek en een voorkeur voor gezocht woordspel. In 1983 verscheen, in het Engels, het verhaal Worstward Ho, nog geen dertig bladzijden lang, waarmee de auteur maanden had geworsteld. Het is een tekst waarin de spreker zichzelf oproept met spreken te stoppen, maar tegen dat betere inzicht in zichzelf nog niet tot zwijgen kan brengen. De eenenzeventigste van de in totaal zesennegentig korte alinea's vertoont dit duizelingwekkende proza: Longing the so-said mind long lost to lon-
ging. The so-missaid. So far so-missaid. Dint
of long longing lost to longing. Long vain
longing. And longing still. Faintly vainly
longing still. For fainter still. For faintest.
Faintly vainly longing for the least of longing.
Unlessenable least of longing. Unstillable
least of longing still.
Dit is taal waarin het lichaam de absolute macht heeft. De textuur, de herhalingen en het ritme trekken zozeer de aandacht naar zich toe dat het even duurt voordat je eraan toekomt je af te vragen wat de woorden betekenen. Dat is in zoverre functioneel dat de spreker er inderdaad expliciet naar streeft alle betekenis uit te schakelen. Maar doordat de fysieke kant van de taal het overneemt van de semantiek, draagt de tekst juist ook een onuitroeibare oerkracht uit, een wil om hoe dan ook te blijven pulseren. De spreker koestert het verlangen zijn verlangen uit te doven. Dat lukt niet. In 2000 vertaalden Ruud Hisgen en Adriaan van der Weel de alinea als volgt: Verlangend de zogezegde geest zo lang van
verlangen verstoken. De zomiszegde. Tot zo
ver zomisgezegde. Door lang verlangen van
verlangen verstoken. Lang vergeefs verlan-
gend. En nog verlangend. Nog vaag verlan-
gend. Nog vaag vergeefs verlangend. Naar
nog vager. Naar vaagst. Vaag vergeefs verlan-
gend naar het minste verlangen. Onminder-
bare minste verlangen. Onstilbare vergeefse
laatste verlangen.
In hetzelfde jaar deden Martine Vosmaer en Karina van Santen het zo: Verlangend de lang aan verlangen verloren
zogezegde geest. Zomiszegde. Tot dusver
zomiszegde. Wijze van lang aan verlangen
verloren verlangen. Lang vergeefs verlangen.
En verlangen nog. Zwak verlangen nog. Zwak
vergeefs verlangen nog. Naar zwakker nog.
Naar zwakst. Zwak vergeefs verlangen naar
| |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
minste verlangen. Onverminderbaar minste
verlangen. Onstilbaar vergeefs laatste verlan-
gen nog.
De moeilijkheden voor de vertaler schuilen in de syntactische meerduidigheid van het Engels - neem alleen al het woord ‘longing’, dat zowel tegenwoordig deelwoord als gerundium kan zijn - en in de obsessieve klankherhalingen, met als klap op de vuurpijl het woordspel met ‘still’ in ‘[u]nstillable’, dat met terugwerkende kracht ‘still’ ook in de vorige regels dubbelzinnig maakt. Met geen van beide Nederlandse versies ben ik helemaal tevreden. Ik zou het zo doen: Verlangend het zogezegd denken lang voor
verlangen verloren. Het zomiszegd. Zo ver
zomiszegd. Krachtens lang verlangen voor
verlangen verloren. Lang loos verlangend.
Nog steeds verlangend. Zwak verlangend
nog. Zwak loos verlangend nog. Naar zwak-
ker nog. Naar zwakst. Zwak loos verlangend
naar het minst verlangen. Onminderbaar
minst verlangen. Onstilbaar loos minst ver-
langen nog.
Het lichaam van Becketts late proza is dermate krachtig dat het, althans bij mij, de onweerstaanbare drang tot vertalen oproept. Vertalen is immers de grondigste methode om intimiteit met een tekst op te bouwen en hem tot in alle details te leren kennen. Vertalen is een erotische handeling met orale, visuele en zelfs motorische aspecten, die andere lezers ertoe in staat stelt zich met de aanbeden tekst te verenigen.
Deze tekst werd uitgesproken te Utrecht op 2 november 2009 bij de opening van de Intensieve Cursus Literair Vertalen Latijn/Frans/Spaans - Nederlands van het Expertisecentrum Literair Vertalen. | |||||||||||||||||
Bibliografie
|