digheid dat er geen woord Engels in voorkomt. Fi donc! Shame on you!) Een brave borst, brave borst. In het stof bijtende rattekoppen. Een spillezijde. Een paar stevels. Een mottige dag. Een schrijfmachine met stroeve toetsen. Dobbelaars en dopjesspelers. Een snerpend trillend snorrend fluitje (snrroeïie!). Een verhandeling over mond- en klauwzeer. (Diseases of the Ox.) Een korreltje, snufje, mespuntje zoutsupplement. Gekonkel in achterkamertjes. Goudgehuide mannen. Een schreeuw buiten op straat. Een vrouw die haar reputatie eer aandeed. Een koeienerende vaerzenvriend. Beslobkousde voeten. Padgrind op het grindpad. Dansende munten.
Proteus. Een onontkoombare, onoverkomelijke, onvermijdelijke, onafwendbare, onontworstelbare modaliteit van het zichtbare: dat nog wel, zelfs als dat alles is. Een valies vol Thomas Aquinas, of van Aquino, zoals sommigen zeggen, waaronder zijn Inleiding op de Metafysika, vertaald en van toelichtingen voorzien door dr. B.C. van Benthem O.P., in de serie Wijsgeerige Grondbegrippen (Roermond-Maaseik, z.j.). Een koffer vol Parijse aantekeningen. Zeedrift, zeebroedsel, zeebroed en zeespog, zeewier. Een wip wap van cataletische en acataletctische ritmes. Zeer korte ruimtespannes van tijd door zeer korte tijdspannes van ruimte. Voeten in schoenen onderaan broekspijpen. De klank van een klok en de klop van een hamer. Naar buiten gekeerde platvoeten in zanderig slik. Een lourdig zwaaien. Een buik die geen gebrek heeft. Gods woorden in competitie met de Bards woorden. Te toetsen conclusies om het fijne ervan te weten te komen en ze allemaal een poepje te laten ruiken. Natuurlijk de contransmagnifieke-jodemetotantialiteit. Een dichtgeklonterd achterdeel, toebehorend aan een wanboffende aartsketter, gemorft in een rund. Een artiest, kunstbroeder en hoogstapelaar tegelijk. Lamen taties uit de oude goedgezalfde keel: ‘O jankende Heer, het zootje waarmee ik zit aangetrouwd en aangedouwd!’ Een brommende beer van de incasso (abusievelijk aldus aangezien). Een zieke nonkel met schootbord, schoon van tors en streng van tong (‘Zitten jij bij gort en bietebauw of ik láát je zitten!’). De roerloze vleugel van een bibliotheek. Levenslang verkeerd onthouden citaten (in de poortjes van zijn oog gegoten ontdekkingen): Descende, calve, ut ne nimium decalveris. Aalachtig vingerwier. Een grep. In zand verzonken proza van Gautier. Heer Klomp. Torques van tomahawks. Butscoppen ende zeevarkens, gestrand op het heetst van de dag en gevild door een horde dwergen in wammes. Een spitdraaiertje met
scepter en kroon. Middeleeuwse abstruositeiten. Ongevraagde kledingadviezen van echte seksverslaafde doodgravers die massaal hebben gereageerd op een advertentie in de Fabeltjeskrant (de ns zet treinen in). Een hertebock, gaande, au naturel, ongehoornd, op een tennéveld. Beerachtige deemoediging. Een hondsvots mormeltje van alles. Haroen-al-Rasjid, bij bijnadering, wachtend op een vliegend tapijtje op de trap van de schouwburg. Witte flodders, rode murf (kom te bultzak als ge durft!). Een lijkbaarmoederschoot. Strookjes van de bibliotheekbalie, onbevlekt ontvangen. Asociale sterren (sapperdebleu!). Ongeschreven alfabetboeken. Plukwol, appelbol. Gomzware slangplanten uit het volkstuintje van Coleridge. Flots, klots, klets, in vaten gevat. Ellerlingen, vet van een sponzig liflafje. Een kruismast op de terugreis. Zeilen opgegeid aan zalingen. Een doodstil zwijgend schip.