Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 15
(2008)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Maarten van Buuren
| |
[pagina 77]
| |
worden geformuleerd dat de grondslag dient te vormen voor welke vorm van ‘vertaalbaarheid’ dan ook. Op dit punt van zijn betoog aangekomen besluit Ricoeur de onoverbrugbare tegenstelling: vertaalbaar ◂-▸ onvertaalbaar los te laten en te vervangen door het ‘pragmatische alternatief’ tussen ‘trouw en verraad’, eenvoudiger gezegd: het alternatief tussen een juiste en een onjuiste vertaling. De lezer verwacht nu dat Ricoeur zijn betoog zal verplaatsen naar een pragmatisch niveau en in zal gaan op de criteria waar vertalers gebruik van maken in hun dagelijkse praktijk om onderscheid te maken tussen juiste en onjuiste vertalingen. Maar vreemd genoeg doet hij dat niet. Hij redeneert door op hetzelfde hoge vertaalfilosofische niveau en het gevolg is een herhaling van zetten, want de redenering die Ricoeur al gebruikte voor de oorspronkelijke dichotomie vertaalbaar ◂-▸ onvertaalbaar komt hier in dezelfde bewoordingen terug. Als er geen tertium comparationis kan worden geformuleerd waaruit het vertalen theoretisch kan worden gerechtvaardigd, dan ontbreekt ook elk criterium op grond waarvan gezegd kan worden dat een vertaling meer of minder juist is. Na deze herhaling van taalfilosofische zetten zijn we terug bij af, en die teleurstellende uitkomst wordt niet gerepareerd door Ricoeurs conclusie dat we ‘ondanks alles’ door moeten gaan met vertalen, dat we daar een ‘ethische’ plicht toe hebben, en dat die ethische plicht berust op wat hij ‘talige gastvrijheid’ noemt, een soort openheid die we vanuit onze moedertaal moeten betrachten ten opzichte van de oneindige hoeveelheid vreemde talen waaraan we onze ‘eigenheid’ voortdurend moeten toetsen. Ik vind Ricoeurs slotsom onbevredigend. Ik vind dat des te meer, omdat hij het door hem geschetste dilemma had kunnen doorbreken als hij gebruik had gemaakt van de interpretatietheorie die hij zo'n dertig jaar geleden ontwikkelde. In deze interpretatietheorie gaat hij, net als in zijn vertaaltheorie, uit van een tegenstelling die op niets uitloopt: die tussen ‘verklaren’ en ‘begrijpen’. Maar hij trekt deze onoverbrugbare tegenstelling vlot door er een andere tegenstelling, die tussen schrijver en lezer, voor in de plaats te zetten, en door tussen schrijver en lezer een bemiddelende instantie te introduceren met behulp waarvan hij interpretatie als een dialectisch proces tot een goed einde kan brengen. Binnen deze interpretatietheorie vormt de tekst het tertium comparationis. Het is mijn stellige overtuiging dat vertalen zich, net als interpreteren (waarvan het misschien een variant is), leent tot zo'n dialectische benadering waarbij de tekst functioneert als bemiddelende instantie of tertium quid. Volgens de interpretatietheorie van Ricoeur stellen teksten ons in staat om enerzijds afstand te nemen van de oorspronkelijke situatie (Ricoeur noemt dit distantiatie) en anderzijds de tekst toe te passen op de actuele situatie. Interpreteren heeft met andere woorden een richting: betekenissen maken zich los uit de oorspronkelijk context en worden ‘gerecontextualiseerd’ in situaties waarin ze worden gelezen. Ricoeur geeft in zijn interpretatietheorie een eenduidig antwoord op de vraag binnen welke context (de historische of de actuele) een tekst moet worden begrepen. Teksten zijn voor hem alleen waardevol als ze steeds opnieuw toegepast kunnen worden in nieuwe situaties. Idealiter moeten ze functioneren als de Bijbel of als een wetboek. Zo'n interpretatietheorie | |
[pagina 78]
| |
biedt een waardevol perspectief voor de vertaaltheorie. Niet in de laatste plaats omdat dit perspectief vragen opwerpt: op welke categorieën van de tekst (vocabulaire, syntaxis, culturele verwijzingen, etc.) heeft deze richting, deze toepasbaarheid het meeste effect? Tot hoever kan de vertaler gaan binnen deze opvatting van vertalen als toepassen? Het zijn intrigerende vragen, die nader onderzoek verdienen. |