Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 15
(2008)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Paul Ricoeur
| |
[pagina 72]
| |
leedde de paradox in twee zinnen: ‘de lezer naar de auteur brengen’, ‘de auteur naar de lezer brengen’. In die uitwisseling, in die kruisstelling ligt het equivalent besloten van wat ik hierboven herinneringsarbeid, rouwarbeid heb genoemd. Eerst iets over herinneringsarbeid, een activiteit die men ook kan vergelijken met baren, en die betrekking heeft op de twee polen van het vertalen. Enerzijds vormt deze arbeid een aanval op de heiligverklaring van de zogenoemde moedertaal, op de vrees voor verlies of aantasting van de eigen identiteit. Die weerstand van de kant van de lezer moet niet worden onderschat. De aanspraak op zelfgenoegzaamheid, de weigering om het vreemde als bemiddelaar toe te laten, vormden in het verleden onderhuids een voedingsbodem voor allerlei vormen van taalkundig etnocentrisme en erger nog voor allerlei aanspraken op cultureel overwicht zoals we dat hebben gezien bij het Latijn in de late oudheid tot aan het einde van de middeleeuwen en zelfs nog voorbij de renaissance, ook bij het Frans in het classicisme, bij het Engels-Amerikaans van onze tijd. Net als in de psychoanalyse gebruikte ik de term ‘weerstand’ voor die verholen weigering van de ontvangende taal om de beproeving van het vreemde te ondergaan. Maar de weerstand tegen de vertaalarbeid, in de zin van equivalent van herinneringsarbeid, is net zo goed aanwezig bij de taal van het vreemde. De vertaler ontmoet die weerstand in verschillende stadia van zijn onderneming. Nog voordat hij een woord heeft vertaald begint het al met de vooronderstelling van onvertaalbaarheid die een remming vormt. Het is alsof de vreemde tekst zich als een vormloze massa opricht en weerstand biedt tegen het vertalen, vooral in het begin, als de vertaler bang is om aan de slag te gaan. Voor een deel is die eerste vooronderstelling alleen maar een fantasie die wordt gevoed door de banale erkenning dat het origineel niet zal worden verdubbeld door een ander origineel; een bekentenis die ik banaal noem, want hij lijkt op die van iedere verzamelaar die geconfronteerd wordt met de allerbeste kopie van een kunstwerk. De verzamelaar kent het belangrijkste zwakke punt van de kopie, namelijk dat het niet om een origineel gaat. Maar een fantasie over de perfecte vertaling heeft iets weg van de banale droom over het nagebootste origineel. En mondt uit in de vrees dat een vertaling, juist omdat het om vertaling gaat, alleen maar een slechte vertaling kan zijn en dat in zekere zin per definitie. Maar als de vertaalarbeid eenmaal begonnen is, neemt de weerstand tegen de vertaling een minder op fantasie berustende vorm aan. De tekst is bezaaid met velden van onvertaalbaarheid die van het vertalen een drama maken en van het verlangen naar een goede vertaling een weddenschap. In dat opzicht heeft het vertalen van poëzie de denkers het meest beziggehouden, juist in de tijd van de Duitse romantiek, van Herder tot Goethe, van Schiller tot Novalis, later nog bij Von Humboldt en Schleiermacher en tot op de dag van vandaag bij Benjamin en Rosenzweig. Gedichten vormden inderdaad de grootste moeilijkheid vanwege de ondeelbare eenheid van betekenis en klank, van betekenaar en betekende. Maar het vertalen van filosofische werken, een kwestie die ons op dit moment meer bezighoudt, houdt verband met problemen van een andere orde, en is in bepaald opzicht even onoplosbaar, | |
[pagina 73]
| |
omdat het probleem zich hier voordoet bij het uit elkaar halen van semantische velden die elkaar in bron- en doeltaal niet overlappen. En het wordt helemaal ondoenlijk met sleutelbegrippen, ‘Grundwörter’ die de vertaler zichzelf - soms ten onrechte - oplegt woord voor woord te vertalen, waarbij hetzelfde woord een vast equivalent uit de doeltaal krijgt opgeplakt. Maar deze terechte zelfopgelegde beperking heeft ook weer zijn beperkingen omdat die beruchte sleutelbegrippen zoals ‘Vorstellung’, ‘Aufhebung’, ‘Dasein’, ‘Ereignis’ op hun beurt concentraten van langere uiteenzettingen zijn waarin zich hele contexten weerspiegelen, om nog maar te zwijgen van een verschijnsel als intertekstualiteit dat zich in het gemunte woord zelf verschuilt. Intertekstualiteit die ervoor zorgt dat je iets moet hernemen, anders moet zeggen, dat je een vroeger gebruik door auteurs uit dezelfde, of juist een tegenovergestelde denkrichting, niet kunt overnemen. Niet alleen overlappen semantische velden elkaar niet perfect in beide talen, ook de syntactische structuren zijn niet equivalent aan elkaar en de zinswendingen in bron- en doeltaal verwijzen niet naar hetzelfde culturele erfgoed. Om nog maar te zwijgen van de nauwelijks hoorbare connotaties die een gevoelswaarde geven aan uitstekend afgebakende denotaties in het vocabulaire van de brontaal, connotaties die als het ware zweven tussen de tekens, zinnen, korte of lange sequenties. Door dit complexe web van heterogeniteit biedt de vreemde tekst weerstand aan het vertalen en wordt hij hier en daar onvertaalbaar. Bij het vertalen van filosofische teksten die op semantisch vlak heel precies zijn, wordt de paradox van het vertalen juist heel goed zichtbaar. Zo stelt de logicus Quine in de lijn van de Angelsaksische analytische filosofie dat het idee van een overeenstemming tussen twee teksten zonder gelijkheid een onmogelijkheid is. Het dilemma is als volgt: de bron- en doeltekst zouden in het geval van een goede vertaling gemeten moeten worden aan een niet bestaande derde tekst. Het probleem is inderdaad dat men hetzelfde zegt, of beweert hetzelfde te zeggen, maar dan op twee verschillende manieren. Maar hetzelfde, het identieke, bestaat nergens in de vorm van een derde tekst, waarvan de status gelijk zou zijn aan de derde mens in de dialoog ‘Parmenides’ van Plato, een intermediair tussen de zuivere idee van de mens en de menselijke verschijningsvormen die worden geacht deel te hebben aan de ware en werkelijke idee. Bij gebrek aan een derde tekst die de betekenis op zichzelf en het semantisch identieke zou bevatten, kunnen we alleen maar de hulp inroepen van enkele kritische specialisten die eventueel polyglot of op z'n minst tweetalig zijn. Deze kritische lezing komt neer op een intieme hervertaling waardoor onze competente lezer voor zichzelf de vertaalarbeid overdoet waarbij hij op zijn beurt de beproeving van de vertaling ondergaat en op dezelfde paradox van een gelijkwaardigheid zonder gelijkheid stuit. Tussen haakjes: omdat het nu over het hervertalen door de lezer gaat, wil ik kort iets zeggen over het algemene probleem van het steeds opnieuw vertalen van de canon, de grote klassieken uit de wereldliteratuur, de Bijbel, Shakespeare, Dante, Cervantes, Molière. Misschien moeten we zelfs stellen dat je juist in een hervertaling het best de drang tot vertalen kunt waarnemen die wordt gevoed door ontevredenheid over de bestaande vertalingen. | |
[pagina 74]
| |
We hebben de vertaler gevolgd vanaf de angst die hem ervan weerhoudt om te beginnen en via de niet aflatende worsteling met de tekst. We laten hem nu verder alleen met zijn ontevredenheid over de beëindigde vertaling. Antoine Berman, die ik dus veel herlezen heb als basis voor deze toespraak, vat de twee modaliteiten van weerstand als volgt samen: het is de weerstand van de te vertalen tekst zelf en die van de gasttaal van de vertaling. Ik citeer hem: ‘Op psychisch vlak is de vertaler ambivalent. Hij wil aan beide kanten alle zeilen bijzetten, zijn moedertaal forceren om de ballast van het vreemde in zich op te nemen, de andere taal forceren om zich te ver-plaatsen naar zijn moedertaal.’ Mijn vergelijking met de door Freud beschreven herinneringsarbeid vindt zo dus een geschikt equivalent in de vertaalarbeid, arbeid die wordt veroverd aan het dubbele front van een dubbele weerstand. In zo'n gedramatiseerde context vindt de rouwarbeid een equivalent op het gebied van de vertaalwetenschap en verleent daaraan een bittere maar waardevolle compensatie. Ik zal deze rouwarbeid in één zin samenvatten: afstand doen van het ideaal van de perfecte vertaling. Alleen door dat ideaal op te geven, kan de vertaler leven met eerder genoemde onmogelijkheid - als een gebrek dat hij heeft geaccepteerd - twee meesters te dienen: de schrijver en de lezer. Door te rouwen kan hij ook de twee zogenaamde onverenigbare taken op zich kan nemen van ‘de lezer naar de auteur brengen’ en ‘de auteur naar de lezer brengen’. Kortom de moed opbrengen om te leren leven met de welbekende problematiek van trouw en verraad, gelofte en argwaan. Maar van welke perfecte vertaling is er sprake bij dat opgeven, bij die rouwarbeid? Onder de titel L'absolu littéraire geven Lacoue-Labarthe en Jean-Luc Nancy er een bruikbare versie van met betrekking tot de Duitse romantici. Het ideaal van het absolute vormt de basis van allerlei benaderingen, die verschillende benamingen hebben gekregen zoals bij Goethe die sprak over ‘Spracherneuerung’, of Novalis die schreef over de ‘Potenzierung’ van de brontaal en Von Humboldt die beschreef dat het dubbele proces van Bildung in bron- en doeltaal samenvloeit. We zijn niet helemaal bedrogen uitgekomen door die droom, omdat hij enerzijds de ambitie heeft aangewakkerd om het verborgen gelaat van de brontaal van het te vertalen werk aan het daglicht te brengen en anderzijds om de moedertaal wat minder provinciaal te maken. Die droom nodigde de moedertaal uit om zichzelf te bezien als een taal als alle andere en zelfs om zichzelf als vreemd te beschouwen. Maar die gelofte een perfecte vertaling af te leveren, nam ook andere vormen aan. Ik noem er slechts twee: in de eerste plaats het kosmopolitische plan in het kielzog van de Aufklärung, de droom om een totale bibliotheek op te zetten die zich zou ophopen tot hét Boek, een eindeloos vertakt netwerk van vertalingen van alle werken in alle talen, dat zou uitgroeien tot een soort universele bibliotheek waarin iedere vorm van onvertaalbaarheid uitgewist zou zijn. Deze droom, die je ook een rationele toekomstvisie zou kunnen noemen, totaal gespeend van culturele beperkingen en communautaire keurslijven, deze droom van alomtegenwoordige vertaling wilde de ruimte met interlinguale communicatie verzadigen en een oplossing bieden voor de afwezigheid van een universele taal. Het andere plan van de perfecte vertaling is belichaamd door | |
[pagina 75]
| |
de messianistische verwachting die door Walter Benjamin op talig vlak nieuw leven werd ingeblazen in die prachtige tekst ‘De opgave van de vertaler’. Wat daar wordt beoogd zou een pure taal zijn, zoals Benjamin schrijft, die iedere vertaling in zichzelf draagt als haar eigen messianistische echo. In al deze vormen komt het droombeeld van de perfecte vertaling neer op de wens winst te verkrijgen voor de vertaling, winst zonder verlies. En juist om die winst zonder verlies moet worden gerouwd totdat de vertaler het onoverbrugbare verschil tussen het eigene en het vreemde heeft aanvaard. In een hervonden universaliteit wordt niet alleen de herinnering aan het vreemde uitgewist maar misschien zelfs de liefde voor de eigen taal als gevolg van de haat tegen het provincialisme van de moedertaal. Een dergelijke universaliteit die zijn eigen geschiedenis uitwist, zou iedereen van zichzelf vervreemden, we zouden vaderlandslozen van de taal worden, ballingen die de zoektocht naar het toevluchtsoord van een gasttaal hebben opgegeven. Kortom, zwervende nomaden. En het is dit rouwen om de absolute vertaling dat ervoor zorgt dat vertalen gevoelens van geluk teweegbrengt. Het geluksgevoel van het vertalen dat gepaard gaat met het verlies van het talige absolute, is winst wanneer de vertaler de discrepantie aanvaardt tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid, gelijkwaardigheid zonder gelijkheid. Daarin schuilt het geluk. Door toe te geven en te accepteren dat het paar van het eigene en het vreemde een onverzoenlijk paar is, wordt de vertaler beloond met het inzicht dat de handeling van het vertalen een onoverbrugbaar karakter van dialogiciteit bezit wat het enige in redelijkheid haalbare vooruitzicht is van het verlangen naar vertalen. Ondanks de nadruk die wordt gelegd op het worstelende en dus dramatische karakter van de opgave van de vertaler, kan deze toch zijn geluk vinden in wat ik ‘talige gastvrijheid’ zou willen noemen. Hij moet het dus wel degelijk doen met overeenstemming zonder gelijkheid. Een kwetsbare vertalersconditie die slechts één controlemiddel kent namelijk het werk van hervertalen waarover ik het eerder had als een soort verdubbeling van de arbeid van de vertaler met behulp van tweetaligheid: hervertalen na de vertaler. Ik heb deze twee min of meer aan de psychoanalyse verwante modellen van herinneringsarbeid en rouwarbeid als uitgangspunt genomen, maar dat is om te zeggen dat je, net als bij het vertellen, ánders kunt vertalen, zonder hoop de afstand te overbruggen tussen gelijkwaardigheid en totale gelijkheid. Talige gastvrijheid dus, waarin het genoegen om te wonen in de taal van de ander in evenwicht wordt gehouden door de woorden van het vreemde thuis te ontvangen, in je eigen gastvrije woning. |
|