Juryrapport
Martinus Nijhoff Prijs 2007
Ria van Hengel heeft een breed vertaaloeuvre op haar naam. Alleen al de laatste jaren heeft ze vertalingen gepubliceerd van zo verschillende schrijvers als W.G. Sebald en Elfriede Jelinek, twee auteurs die centraal staan in haar werk. Ze overbrugt ruim twee eeuwen en vertaalt zowel Novalis en de gebroeders Grimm, als onze tijdgenoten Helmut Krausser, Herta Müller en Martin Walser. Ze vertaalt proza, poëzie en essays. En ze doet dat niet alleen met grote inzet, uiterst vakkundig en met een opvallend constante kwaliteit, maar ook met bevlogenheid, creativiteit en passie.
Wie de sprookjes van Grimm in de recente vertaling van Ria van Hengel aan kinderen voorleest, merkt hoe soepel, hoe natuurlijk dat gaat. De voorlezer hoeft de verhalen niet meer al lezend van allerlei houterigheden te ontdoen: wat er staat is zonder meer rijp om verteld en genoten te worden. Vergelijking met de oorspronkelijke Kinder- und Hausmärchen van de Grimms laat ons tegelijk zien dat de vertaalster geen bewerking maakt - en al helemaal geen bewerking speciaal voor kinderen -, maar de tekst op de voet volgt. Niets is versimpeld, niets is verdonkeremaand, niets is minder eng gemaakt dan het was, en als een verhaal in de Grimm-uitgave nog niet zo gepolijst was als wij gewend zijn, Assepoester bijvoorbeeld, dan is dat in deze uitgave zo gebleven. En daarmee hebben we in het kort de werkwijze van deze vertaalster gekarakteriseerd: terwijl ze inhoudelijk de brontekst helemaal in zijn waarde laat, schrijft ze een Nederlands dat, ook op momenten waarop interferentie op de loer ligt, geen enkele concessie doet aan het Duits en de lezer vaak verrast met typisch Nederlands idioom.
De Duitse auteur W.G. Sebald is bijna compleet door Ria van Hengel vertaald, waardoor onder andere werken als Austerlitz en De emigrés voorhanden zijn in voortreffelijke Nederlandse versies. Een van Sebalds hoofdthema's is de herinnering, het voornaamste bezit dat zijn innerlijk eenzame personages rest, en die heel vaak verbonden is met concrete voorwerpen, waarvan zelfs foto's in de tekst worden afgedrukt. Soms gaat het om de herinnering aan een vroegere herinnering, of wat iemand vertelt over wat een ander zich herinnert. Dat terugroepen van het verleden beschrijft Sebald in dikwijls monumentale, maar weerbarstige zinnen, waarin gegevens opeen worden gestapeld en vertellers op een rij worden gezet, in een steeds terugkerende formule: ‘zei a, zei b’. Karakteristiek voor dit alles is het volgende fragmentje uit Austerlitz, waarin verslag wordt gedaan van een eerste gesprek, lang geleden, tussen twee mensen die ooit gelieven hadden kunnen worden: